ECLI:NL:TADRARL:2023:170 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-819/AL/MN

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2023:170
Datum uitspraak: 17-07-2023
Datum publicatie: 18-07-2023
Zaaknummer(s): 22-819/AL/MN
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verweerster heeft de ex-man van klaagster bijgestaan in de echtscheiding. Op enig moment hebben partijen onderling per e-mail schikkingsonderhandelingen gevoerd en die informatie als vertrouwelijk aangemerkt. Verweerster heeft hieruit geciteerd in haar processtuk, zonder toestemming van klaagster. De raad is van oordeel dat de vaste rechtspraak over de vereiste vertrouwelijkheid bij mediationafspraken in dit specifieke geval ook gold voor verweerster. Haar cliënt is in zijn schikkingsvoorstel aan klaagster over de vertrouwelijkheid daarvan begonnen. Klaagster mocht daar dan ook rekening mee houden en kon zich daarom vrij voelen om aan hem een concreet tegenvoorstel te doen in haar e-mail. In diezelfde e-mail heeft ook zij zich op de vertrouwelijkheid daarvan beroepen. Dat haar ex-echtgenoot die informatie met verweerster heeft gedeeld, kan zo zijn en is begrijpelijk. Het had daarna op de weg van verweerster gelegen om zich af te vragen of het verstandig was om die informatie te gebruiken in de procedure. Door uit de vertrouwelijk bedoelde e-mails van partijen door de raad genoemde specifieke informatie te citeren heeft verweerster, juist in dit familiegeschil waarin de gemoederen al hoog opliepen, de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij overschreden en de gerechtvaardigde belangen van klaagster geschaad. Waarschuwing.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 17 juli 2023
in de zaak 22-819/AL/MN
naar aanleiding van de klacht van:

klaagster
over   
verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 31 maart 2022 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Op 14 oktober 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk Z 1871464/FB/SD van de deken ontvangen.
1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 8 mei 2023. Daarbij was klaagster aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen.

2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.
2.1 Verweerster heeft de ex-echtgenoot van klaagster bijgestaan in de echtscheidingsprocedure. Klaagster heeft een oudere minderjarige dochter J uit een eerdere relatie en samen met haar ex-echtgenoot een minderjarige dochter.
2.2 Bij brief van 25 mei 2021 heeft de advocaat van klaagster de ex-echtgenoot aangeschreven en voorgesteld de gevolgen van de echtscheiding door middel van een overlegscheiding te regelen. De ex-echtgenoot heeft dat voorstel afgewezen.
2.3 Het op 7 juni 2021 geplande viergesprek is niet doorgegaan. Diezelfde dag heeft de advocaat van klaagster per e-mail aan verweerster geschreven:

(…) Ondanks het aanvankelijk geplande viergesprek van vandaag weigert uw cliënt immers sinds afgelopen woensdag cliënte een rustige tijd met de kinderen in de woning te gunnen, terwijl dit wel in de rede lag aangezien uw cliënt de daaraan voorafgaande week in de woning is verbleven én er vandaag gesproken zou worden over de zorgverdeling en het gebruik van de woning. Bovendien ga ik er vanuit dat uw cliënt ervan op de hoogte is dat - zolang er tussen partijen geen uitdrukkelijke afspraken zijn over het gebruik van de woning of een rechter zich hierover heeft uitgesproken - uw cliënt met het verlaten van de woning niets 'prijsgeeft'.

Uw cliënt heeft cliënte echter laten weten de woning pas te willen verlaten als zij instemt met een 50/50 gedeelde zorgregeling. Uw cliënt heeft dus opnieuw duidelijk gemaakt niet open te staan voor een dialoog en blijft in de ervaring van cliënte dus doorgaan met zijn conflictueuze en dwingende opstelling, hetgeen de verhouding tussen partijen verder onder druk zet.

Uw cliënt houdt zich bovendien niet aan zijn toezegging dat hij voor het viergesprek zijn voorhanden zijnde benodigde (financiële) gegevens zou verstrekken. Doordat uw cliënt nog steeds geen openheid van zaken wenst te geven kunnen er geen mogelijke oplossingen worden verkend.

Mocht uw cliënt alsnog bereid zijn om op een constructieve en respectvolle wijze en vanuit een gelijkwaardige positie te onderzoeken of er in goed overleg tot voorlopige afspraken kan worden gekomen, waarbij uw cliënt openstaat voor andere opties dan de door hem gewenste regeling (waaronder het door hem geëiste gedeelde gebruik van de woning) dan verneemt cliënte dat graag. Wat cliënte betreft kan er op korte termijn alsnog een viergesprek plaatsvinden. (…)

2.4 Op 14 juni 2021 heeft het viergesprek plaatsgevonden. Een tweede viergesprek stond gepland voor 16 juli 2021 maar is op verzoek van klaagster niet doorgegaan.
2.5 Op 8 juli 2021 is namens klaagster een verzoekschrift tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend bij de rechtbank Midden-Nederland (hierna verder: de rechtbank). In randnummers 38 tot en met 45 is het verzoek van klaagster om haar voorlopig het gebruik van de woning toe te kennen, onderbouwd. In dat kader heeft klaagster gesteld dat in haar optiek tijdens het viergesprek op 7 juni 2021 was afgesproken dat haar ex-echtgenoot de woning tijdelijk zou verlaten, niet slechts voor vier weken tot 16 juli 2021. In de randnummers 60 en 61 heeft klaagster een verdeling van een zorgregeling met de dochter van partijen voorgesteld van 70% - 30%. In randnummers 62-70 is door klaagster toegelicht dat zij het contact tussen haar eigen dochter J met haar ex-echtgenoot heeft gestimuleerd, welke initiatieven zij heeft ondernomen om de omgangsregeling van de ex-echtgenoot te onderhouden en wat daarin volgens klaagster de meest wenselijke situatie is.
2.6 Op 14 juli 2021 heeft verweerster namens de ex-echtgenoot een verzoek tot echtscheiding, tevens houdende nevenvoorzieningen, ingediend bij de rechtbank. Daarin staat, voor zover relevant voor deze procedure, in de volgende randnummers:

6. De man zal zich uiteraard in deze voorlopige voorzieningen procedure verweren en blijft positief dat partijen uiteindelijk tot een ouderschapsplan zullen kunnen komen, niet op basis van de thans door de vrouw voorgestane 80%/20% regeling ten aanzien van [hun dochter], maar op grond van een uitgebreidere regeling (60%/40%). (…)

Nota bene: In het verzoekschrift voorlopige voorzieningen wordt geen melding gemaakt van [J], (…), de dochter die uit een eerdere relatie van de vrouw met een andere man werd geboren. Niet tegenstaande het feit dat de man de volledige zorg voor [J] al die jaren op zich genomen heeft en ondanks zijn liefdevolle bejegening jegens [J] en ondanks het feit dat [J] en [de dochter van partijen] uiteraard zusjes zijn, meent de vrouw dat de man geen enkele aanspraak op wat voor zorgregeling dan ook met [J] heeft. De man zal dat zijns ondanks moeten respecteren. (…)

9. (…) Nu de vrouw met name - volstrekt in strijd met de waarheid - stelt dat tijdens het viergesprek op 7 juni 2021 zou zijn afgesproken dat de man de echtelijke woning zou verlaten, terwijl de afspraak was dat hij slechts kortstondig de woning zou verlaten om de vrouw in staat te stellen "haar hoofd leeg te maken" waarbij bovendien nog uitdrukkelijk bevestigd werd dat de vrouw geen misbruik zou maken van het feit dat de man de woning zou verlaten, is duidelijk dat het de bedoeling van de vrouw is om net zo lang in de woning te verblijven als het haar zint, terwijl voor alle partijen duidelijk is en ook uitgesproken dat de vrouw de echtelijke woning nooit zal kunnen overnemen. De man zal zich dan ook terdege verzetten indien de vrouw inderdaad een verzoek tot verlengd gebruik van de woning in de hoofdprocedure zal indienen.

2.7 Op 28 september 2021 is door de advocaat van klaagster een verweerschrift echtscheiding met tegenverzoeken ingediend.
2.8 Bij e-mail van 1 oktober 2021 heeft de ex-echtgenoot aan klaagster een niet onderhandelbaar voorstel gedaan om de gevolgen van de echtscheiding te regelen. Ook heeft hij daarin geschreven:

En alle rechten zijn voorbehouden en dat betekent dat jij er in de rechtszaal in ieder geval nooit een beroep op mag doen.

2.9 Klaagster heeft op 1 november 2021 op het voorstel van haar ex-echtgenoot gereageerd en heeft hem daarbij een tegenvoorstel gedaan. In deze e-mail heeft klaagster onder meer geschreven:

Ik vind jouw voorstel van € 200.000 om het huis over te nemen aanvaardbaar, gezien de overwaarde, de hypotheek en ook de investeringen die ik en wij samen hebben gedaan om het een prachtig huis met gevulde tuin te maken die mogelijk voor nog meer dan de taxatiewaardes zou kunnen worden verkocht. Overigens kan ik me niet vinden in de waarde uit het taxatierapport dat je meestuurde. Ik heb een waarde-inschatting laten doen en ook een taxatie. Beide kwamen op eenzelfde bedrag dat ik veel realistischer acht gezien de waardestijging van woningen en de verbeteringen die wij de afgelopen jaren hebben aangebracht (beide komen uit op € 1.300.000). Zie bijlage. Daar zit een groot verschil ten opzichte van jouw taxatie. Desondanks, ook om eruit te komen, kan ik me vinden in deze € 200.000 om het huis van mij over te nemen. (…)

Tot slot. Ik ga ervanuit dat onze e-mails vertrouwelijk zijn en je mag je hierop dan ook niet bij de rechter beroepen als we er samen niet uitkomen.

2.10 Op 23 november 2021 heeft verweerster namens haar cliënt een verweerschrift op de zelfstandige verzoeken ingediend bij de rechtbank. In de daarin opgenomen berekeningen is de dochter van klaagster - ten onrechte – aangeduid met de achternaam van de ex-echtgenoot van klaagster. In het verweerschrift is, voor zover relevant in deze procedure, onder meer opgenomen in de volgende randnummers:

4. (…)

*In het jaar 2017 toen [de dochter van partijen] geboren werd, heeft de vrouw niet gewerkt, maar gestudeerd en in dat jaar haar MBA gehaald. Daarmee kwalificeerde de vrouw zich hoger op de carrière ladder; (…)

*De vrouw meent in het kader van het uiteengaan van partijen dat aan de man geen omgang met [J] toekomt (hij heeft er geen juridische band mee, punt 62 voorlopige voorzieningen). (…)

5. (…)

Tenslotte heeft de man wederom teneinde niet nog verder in een vechtscheiding terecht te komen en ter vermijding van navenant hoge proceskosten de vrouw een voorstel gedaan dat kan worden gekwalificeerd als "an offer you can't refuse", welk voorstel de vrouw afgewezen heeft. Daarmee is de man dus gedwongen geworden tot het schrijven van dit verweer. (…)

24. Eén van de redenen waarom de vrouw het integrale voorstel van de man heeft afgewezen, is gelegen in het feit dat de vrouw meent recht te hebben op zes jaar afgekochte alimentatie, althans op een bedrag van € 144.000. Verder suggereerde de vrouw dat de waarde van de woning hoger ligt dan de door de man uitgebrachte taxatiewaarde. Zelfs indien echter uitgegaan wordt van een hogere aan de woning toe te kennen waarde, bijvoorbeeld € 1.300.000, dan nog was het aanbod van de man hoger dan deze berekeningen te zien geven.

3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven en ter zitting door klaagster bevestigd, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) in haar verweerschrift zelfstandige verzoeken van 23 november 2021 over de inhoud van de tussen partijen onderling vertrouwelijk gevoerde schikkingsonderhandelingen in de periode oktober/november 2021 mededelingen te doen met het doel om de rechter daarmee te beïnvloeden, waardoor verweerster niet betamelijk heeft gehandeld.
Toelichting: Klaagster verwijst naar hetgeen verweerster in de randnummers 5 en 24 van het verweerschrift heeft genoemd (feit 2.10). Verweerster kan dat alleen hebben geweten doordat zij kennis heeft genomen van de inhoud van de vertrouwelijk bedoelde e-mails van 1 oktober en 1 november 2021 (feiten 2.8 en 2.9). Anders zou verweerster het voorstel van haar cliënt in het verweerschrift niet een 'an offer you can't refuse' genoemd hebben. Naar het oordeel van klaagster heeft verweerster daarmee de tussen partijen afgesproken vertrouwelijkheid geschonden en met een waardeoordeel over de niet-acceptatie van het bod ook nog de rechtbank willen beïnvloeden;
b) in de processtukken feiten te stellen waarvan zij wist, of behoorde te weten, dat deze onjuist waren met het doel om de rechter ten nadele van klaagster te beïnvloeden.
Toelichting: Klaagster verwijst naar hetgeen verweerster in de randnummers 4 en 5 heeft genoemd (feit 2.10). Feitelijk onjuist daarin is dat klaagster de omgang tussen haar dochter J en de ex-echtgenoot zou tegengehouden. In haar verzoek tot voorlopige voorzieningen (feit 2.5) staat wat de juiste feitelijke situatie was, terwijl op het moment van indiening van het verweerschrift op 21 november 2021 er nog altijd een omgangsregeling bestond tussen de ex-echtgenoot en dochter J en verweerster dat ook wist. Ook feitelijk onjuist in het verweerschrift is dat dochter J de achternaam van de ex-echtgenoot draagt, terwijl bekend was dat dochter J de achternaam van klaagster draagt. Ten onrechte heeft verweerster hiermee, in strijd met de waarheid, gesuggereerd dat een bloedband tussen dochter J en haar cliënt bestaat met de intentie om de rechter daarmee te beïnvloeden. Tot slot is onjuist wat onder randnummer 4 staat. Klaagster heeft tot 2018 gestudeerd maar had daarnaast inkomen, hetgeen ook blijkt uit de door verweerster zelf overgelegde productie. Met deze stelling heeft verweerster hiermee ten onrechte willen suggereren dat klaagster sterk zou hebben geleund op het inkomen van haar ex-echtgenoot; suggestieve
c) zich tijdens het viergesprek op 14 juni 2021 ongepast en onnodig grievend richting klaagster persoonlijk uit te laten, waarmee zij de verstandhouding tussen partijen onnodig heeft laten polariseren;
d) in haar handelwijze niet betamelijk en integer te zijn door zich juist als gespecialiseerd familierechtadvocaat niet transparant, constructief en respectvol op te stellen.

4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
Klachtonderdeel a)
4.2 Verweerster betwist dat zij enige vertrouwelijkheid heeft geschonden waarop gedragsregel 3 ziet. Het uitgangspunt van de gedragsregel is de vertrouwelijkheid van communicatie tussen advocaat en cliënt, niet de verhouding waarin verweerster tegenover klaagster staat.
4.3 Het ging om een partijafspraak, waarbij de vertrouwelijkheid niet ook voor verweerster gold. Haar cliënt heeft in de procedure ook helemaal geen beroep gedaan op het schikkingsvoorstel en daarbij stond het haar cliënt vrij om zelf een voorstel te formuleren in de procedure. Het stond haar cliënt ook vrij om melding te doen van het feit dat hij een voorstel heeft gedaan en dat dat door klaagster niet geaccepteerd is en waarom dat was.
4.4 Het is volgens verweerster feitelijk onjuist dat zij allerlei uitlatingen heeft gedaan over de inhoud van de tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen. Met de opmerking dat klaagster afkoop van alimentatie wenst wordt geen enkele vertrouwelijkheid doorbroken en wordt de rechtbank ook niet negatief beïnvloed. Klaagster vordert immers zelf in die procedure alimentatie.
4.5 Verweerster heeft in het belang van een goede en vooral doelmatige procesvoering op verzoek van haar cliënt het voorstel geformuleerd waar zij in haar processtuk naar verwijst. Het is juist klaagster die met het afblazen van een tweede viergesprek en het starten van voorlopige voorzieningen de kans op constructieve onderhandelingen illusoir heeft gemaakt.
Klachtonderdeel b)
4.6 Het is aan de advocaat van klaagster om standpunten van verweerster namens haar cliënt te betwisten, hetgeen feitelijk ook zo is gebeurd.
4.7 Haar cliënt en zijzelf hebben beiden een volstrekt andere lezing van de afspraken die tijdens het viergesprek met klaagster zijn gemaakt. Daarmee is dus niet gezegd dat zij de rechtbank onjuist informeert. Juist een tweede viergesprek was bedoeld om verdere afspraken te maken over het voorlopig gebruik van de woning, maar dat gesprek is er nooit gekomen. Klaagster is gaan procederen.
4.8 Volgens verweerster gaat de opmerking over de oudste dochter in haar processtuk over het feit dat klaagster alleen omgang en alimentatie voor de dochter van partijen vordert in het petitum. Het is dus niet relevant dat klaagster haar oudste dochter J in het lichaam van haar verzoekschrift voorlopige voorzieningen wel noemt.
4.9 Hetzelfde geldt voor de opmerking over het contact tussen haar cliënt en dochter J en de verhouding van de zorgverdeling. Verweerster is van mening dat zij de vrijheid heeft om namens haar cliënt aan te geven wat er aan de orde is en klaagster heeft een advocaat om uit te leggen als dat anders is.
4.10 Dat in de alimentatieberekening een onjuiste achternaam wordt gehanteerd rechtvaardigt niet de conclusie die klaagster eraan verbindt en levert in geen enkel geval klachtwaardig handelen op.
4.11 Kennelijk is klaagster het niet eens met de weergave van het standpunt van haar cliënt over haar studie, maar dat dient de advocaat van klaagster bij de rechtbank te weerleggen. Het is aan de rechter om over de juistheid van standpunten van de partijen in hun procedures te oordelen, niet aan de tuchtrechter.
Klachtonderdelen c) en d)
4.12 Verweerster betwist dat zij zich op enig moment ongepast of onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster. Zij vertegenwoordigt de belangen van haar cliënt en als klaagster zich daar niet prettig bij heeft gevoeld, betekent dit nog niet dat verweerster klachtwaardig heeft gehandeld. Er is een afspraak gemaakt voor een tweede viergesprek waaraan klaagster niet wilde meewerken. Ook is er geen sprake geweest van polarisatie door haar toedoen, aldus verweerster.

5 BEOORDELING

Maatstaf

5.1 Deze zaak betreft een klacht tegen de advocaat van de wederpartij. De maatstaf die de raad bij de beoordeling daarvan aanlegt, is mede ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde partijdigheid. Uitgangspunt is dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van de cliënt te behartigen op een wijze die de advocaat passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beknot, tenzij diens belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad.
5.2 Eén van de beperkingen in de hiervoor bedoelde grote mate van vrijheid is dat een advocaat niet mag onthullen wat tussen betrokken partijen in het kader van mediation is besproken. Het is vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline dat de uit hoofde van een mediationovereenkomst tussen partijen geldende geheimhoudingsverplichting op onaanvaardbare wijze aan waarde zou inboeten als het de advocaat naar eigen goeddunken, op grond van een eigen opvatting omtrent hetgeen het belang van zijn cliënt meebrengt en zonder de wederpartij daarin te kennen, te bepalen dat in de procedure gebruik zal worden gemaakt van stukken uit de mediation of zich anderszins uit te laten over het vermeend doel, de inhoud en/of de uitkomst van de mediation. De geheimhoudingsverplichting rust ook op de advocaat als deze niet direct bij de mediation betrokken is geweest en (dus) ook geen geheimhoudingsverklaring heeft ondertekend.
5.3 Verder geldt dat een advocaat in familiekwesties zoals de onderhavige in het algemeen moet waken voor onnodige polarisatie tussen de ex-echtelieden; van de advocaat mag een bepaalde mate van terughoudendheid worden verwacht, juist omdat ook andere belangen in die procedures een grote rol kunnen spelen, met name belangen van kinderen.
5.4 De raad beoordeelt de klacht aan de hand van de hiervoor geformuleerde maatstaven.

Klachtonderdeel a)

5.5 Tijdens de zitting van de raad is de raad gebleken dat klaagster niet heeft bedoeld te klagen over de schending van de gedragsregel vertrouwelijkheid tussen advocaten onderling, maar zij verwijt verweerster uit de vertrouwelijke e-mails van 1 oktober en 1 november 2021 tussen partijen te hebben geciteerd over de door hen gevoerde onderhandelingen zonder dat klaagster daarmee heeft ingestemd.
5.6 De vraag die voorligt, is of verweerster heeft gehandeld zoals een goed advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet door te citeren uit door partijen schriftelijk gevoerde als vertrouwelijk aangemerkte onderhandelingen. Is dat gelijk is te stellen met de vaste rechtspraak van het hof over de vereiste vertrouwelijkheid bij mediationafspraken (zie maatstaf onder 5.2) of geldt een dergelijke tussen partijen afgesproken vertrouwelijkheid alleen tussen hen en staat de advocaat daar verder buiten?
5.7 Naar het oordeel van de raad heeft verweerster in dit specifieke geval tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld om de volgende redenen. De ex-echtgenoot van klaagster is in zijn e-mail aan klaagster van 1 oktober 2021 over de vertrouwelijkheid van zijn schikkingsvoorstel begonnen. Klaagster mocht daar dan ook rekening mee houden en kon zich daarom vrij voelen om aan hem een concreet tegenvoorstel te doen in haar e-mail van 1 november 2021. In diezelfde e-mail heeft ook zij zich op de vertrouwelijkheid daarvan beroepen. Dat haar ex-echtgenoot die informatie met verweerster heeft gedeeld, kan zo zijn en is begrijpelijk. Het had daarna op de weg van verweerster gelegen om zich af te vragen of het verstandig was om die informatie te gebruiken in de procedure. Alhoewel hetgeen verweerster onder punt 4 van het verweerschrift heeft genoemd op zichzelf nog wel toelaatbaar is, had verweerster zich naar het oordeel van de raad moeten onthouden van de informatie zoals door haar onder punt 24 van haar verweerschrift opgenomen. Daarmee heeft verweerster, zeker in een familiegeschil als het onderhavige waarin de gemoederen hoog opliepen, de grenzen van de haar toekomende vrijheid als advocaat van de wederpartij, overschreden doordat daarmee de gerechtvaardigde belangen van klaagster zijn geschaad. Nu de raad niet van bijzondere omstandigheden is gebleken waarom dat in dit specifieke geval voor verweerster zonder toestemming van klaagster of haar advocaat wèl toelaatbaar was, wordt klachtonderdeel a) gegrond verklaard.

Klachtonderdelen b), c) en d)

5.8 Klaagster beklaagt zich in deze onderdelen erover dat verweerster in haar processtuk een aantal onjuiste feiten heeft gesteld om een negatief beeld over klaagster te schetsen ter beïnvloeding van de rechter. Daarnaast heeft verweerster zich volgens klaagster onnodig grievend richting klaagster uitgelaten tijdens hun viergesprek. Tijdens de zitting heeft klaagster aan de raad laten weten dat klachtonderdeel d) een optelsom van het aan verweerster verweten handelen is en niet een op zichzelf staand verwijt is.
5.9 Of verweerster feitelijke onwaarheden heeft verkondigd in haar processtuk of met de door haar gebruikte bewoordingen tijdens het viergesprek de grenzen van het betamelijke richting klaagster heeft overschreden, kan de raad, tegenover de betwisting daarvan door verweerster, niet vaststellen. Klaagster werd in haar geschil met haar ex-echtgenoot bovendien bijgestaan door een advocaat die feitelijke onjuistheden in de procedure voor klaagster kon rechtzetten. Verweerster moest als partijdige belangenbehartiger ook in viergesprekken de belangen van haar cliënt behartigen en heeft dat ook gedaan. Ook daarbij werd klaagster bijgestaan door een advocaat die daarop kon reageren. Alhoewel de door verweerster gekozen bewoordingen tijdens het viergesprek voor klaagster als heftig kunnen zijn ervaren, is dat alleen nog niet voldoende voor de raad om te kunnen vaststellen dat verweerster daarbij ook onnodig grievend is geweest.
5.10 Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster in dezen niet de grenzen heeft overschreden van de vrijheid die zij als advocaat van de wederpartij had, en dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar richting klaagster heeft gehandeld. De raad verklaart de klachtonderdelen b), c) en d) dan ook ongegrond.

6 MAATREGEL
6.1 Verweerster heeft de tussen partijen overeenkomen vertrouwelijkheid geschonden en daardoor in strijd met artikel 46 Advocatenwet gehandeld door de schending van de gerechtvaardigde belangen van klaagster bij de afgesproken geheimhouding daarvan. Zeker omdat sprake was van een familiegeschil, had van verweerster enige terughoudendheid tot gebruikmaking van die informatie verwacht mogen worden. Ook had zij eerst kunnen overleggen met de advocaat van klaagster en om toestemming tot gebruik daarvan kunnen vragen. Door dat allemaal niet te doen, oordeelt de raad dat verweerster zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de gevolgen van haar handelen voor klaagster en haar vertrouwen in haar ex-echtgenoot, waarmee klaagster in het belang van hun kind in overleg moet blijven. Dit terwijl juist een advocaat in een familiegeschil zorgvuldig moet handelen en vooral moet de-escaleren. Doordat verweerster wegens persoonlijke omstandigheden niet op de zitting de aanwezig kon zijn, heeft de raad haar geen vragen kunnen stellen om meer duidelijkheid te krijgen over de beweegredenen van haar handelen. Uit haar schriftelijke verweer kan de raad echter niet afleiden dat verweerster inziet dat zij niet had moeten citeren uit de vertrouwelijke e-mails van partijen.
6.2 Alles tezamen leidt dit ertoe dat de raad van oordeel is dat aan verweerster voor haar gegronde klachtonderdeel een waarschuwing wordt opgelegd.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,- aan forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,- kosten van de Staat.
7.3 Verweerster moet het bedrag van € 50,- aan forfaitaire reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.
7.4 Verweerster moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b) en c) genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 0790 00, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart de klachtonderdelen b), c) en d) ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.1;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4.

Aldus beslist door mr. J.U.M. van der Werff, voorzitter, mrs. C.A.Th. Philipsen en E.M.G. Pouls, leden, bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2023.

griffier                                                                             voorzitter
 
Verzonden d.d. 17 juli 2023