Zoekresultaten 121-130 van de 185 resultaten
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/6
- Datum publicatie: 31-05-2022
- Datum uitspraak: 24-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:69
Klacht tegen verzekeringsarts over zijn rapportage in het kader van bezwaar tegen de Eerstejaars ZW-beoordeling, tevens bejegeningsklacht/vooringenomenheid. De rapportage voldoet niet aan de daaraan in de jurisprudentie gestelde vereisten. Geen tuchtrechtelijk verwijt ten aanzien van de bejegening: geen (schijn van) vooringenomenheid of het niet serieus nemen van de gezondheidsproblematiek van klaagster. Klacht deels gegrond/deels ongegrond. Waarschuwing.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:65 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3391
- Datum publicatie: 31-05-2022
- Datum uitspraak: 24-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:65
Klacht tegen huisarts, inhoudende dat hij onzorgvuldig en niet volgens protocol heeft gehandeld. Ook heeft beklaagde, terwijl hij bekend was met het feit dat patiënte eerder nierbekkenontsteking heeft gehad, opnieuw onzorgvuldig gehandeld en klagers niet serieus genomen. Daarnaast zou beklaagde klagers geen excuses hebben aangeboden of contact met hen heeft willen opnemen. Het college is van oordeel dat beklaagde niet heeft gehandeld conform de richtlijn “NHG-standaard Kinderen met koorts”. De dossiervoering van beklaagde voldoet ook niet aan de daaraan te stellen eisen. Beklaagde zou bij koorts zonder focus direct hebben kunnen verwijzen, maar in elk geval afspraken over een herbeoordeling na twee dagen hebben moeten maken. Dat heeft hij nagelaten. Met betrekking tot klachtonderdeel twee overweegt het college dat gelet op de voorgeschiedenis van patiënte, waarvan beklaagde op de hoogte was, en de aanwijzing van de behandelend kinderuroloog, zou beklaagde hebben kunnen besluiten direct te verwijzen, of duidelijke afspraken over het vervolg van het (urine)onderzoek en de verdere behandeling hebben moeten maken. Het eerste heeft hij niet overwogen, het tweede heeft hij nagelaten. Dit handelen was onzorgvuldig en is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Beklaagde heeft geen stappen ondernomen om alsnog in contact te komen met klagers. Ook in dit geval neemt beklaagde geen verantwoordelijkheid en verwijst hij naar een fout van zijn assistente. Dit gebrek aan reflectie rekent het college hem aan. Het college acht de klacht geheel gegrond en legt de maatregel van berisping op.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3049
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 17-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:63
Klacht tegen psychiater. Klager verblijft in een tbs-kliniek, waar hij aanvankelijk op vrijwillige basis antipsychotische medicatie gebruikte. Omdat klager hier veel moeite mee had, is zijn behandelend psychiater een onderzoek gestart naar de mogelijkheden van een medicatievrije episode. In het kader van dit onderzoek heeft beklaagde een second opinion verricht. In dit verband heeft hij klager gezien en dossieronderzoek verricht. Beklaagde heeft op basis van zijn onderzoek geconcludeerd dat behandeling met antipsychotica noodzakelijk is en dat, wanneer klager dit niet vrijwillig accepteert, behandeling onder dwang gerechtvaardigd is. Klager verwijt beklaagde dat hij hem niet serieus heeft genomen. Volgens klager heeft beklaagde in 15 minuten een diagnose gesteld. Ook meent klager dat beklaagde onvoldoende onafhankelijk is opgetreden, omdat hij heeft gehandeld op basis het medisch dossier van zijn behandelaren.Klacht kennelijk ongegrond. Het verzoek om een second opinion betrof expliciet niet een vraag naar (de juistheid van) de gestelde diagnose, maar een vraag naar de noodzaak van dwangbehandeling met antipsychotica. Beklaagde heeft op basis van de onderzoeksbevindingen, de beschikbare stukken, de dreiging van fysieke agressie en het feit dat klager niet vrijwillig medicatie wilde nemen, kunnen concluderen dat dwangmedicatie gerechtvaardigd was. Niet gebleken is dat het onderzoek niet onafhankelijk is geweest.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:57 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3220
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 20-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:57
Bij klaagster is in 2018 in beide knieën een patellofemorale prothese geplaatst. Vanwege aanhoudende klachten aan de knieën is zij door de huisarts verwezen voor een second opinion. Beklaagde heeft haar in dat kader gezien en onderzocht. Beklaagde concludeerde dat sprake was van een vorderende artrose van beide knieën bij recent geplaatste patellofemorale prothesen. Hij achtte revisie naar een totale knieprothese onzeker qua uitkomst omdat er nog geen endstage artrose was. Hij sprak een controle af na een half jaar. Daarna sprak beklaagde een controle af voor weer een jaar later. De omstandigheid dat bij een latere operatie aan de linkerknie de prothese los bleek te zitten betekent niet dat beklaagde kan worden verweten dat hij dit niet heeft geconstateerd dan wel hiernaar geen specifiek onderzoek heeft gedaan. Nader onderzoek naar loslating van de prothese hoefde alleen te worden gedaan als er aanwijzingen waren voor zo’n loslating. Dat was niet het geval. Er was ook geen reden aan te nemen dat de klachten werden veroorzaakt door een endorotatie van de prothese. Gelet op de bevindingen was er evenmin aanleiding hiernaar (nader) onderzoek te doen. Het college heeft voorts niet kunnen vaststellen dat beklaagde de terugkoppeling van het eerste consult zonder toestemming van klaagster met de eerste chirurg heeft gedeeld. Klacht kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:58 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3276
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 17-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:58
Klacht tegen anesthesioloog. Klager heeft een tijd oxycodon gebruikt tegen langdurige pijnklachten, maar ondervond veel last van de bijwerkingen van het middel. Hij wilde van de oxycodon af en liet zich verwijzen naar de pijnpoli. Hij werd pas na een paar maanden door een anesthesioloog gezien op de pijnpoli. Klager verwijt de anesthesioloog dat zij hem te laat heeft gezien, dat zij onvoldoende heeft gedaan om hem het gebruik van oxycodon af te laten bouwen en dat zij hem verwees voor pijnrevalidatie, wat hij als een laatste redmiddel beschouwt. Een collega van haar heeft hem op een later moment andere pijnmedicatie voorgeschreven, waarmee het hem lukte het gebruik van oxycodon af te bouwen. Volgens klager was er dus alternatieve medicatie voorhanden die de aangeklaagde anesthesioloog hem ook al eerder had kunnen voorschrijven. Het college is van mening dat de verwijten niet terecht zijn en verklaart de klacht ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3453
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 17-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:59
Klacht tegen anesthesiemedewerker die ten tijde van het verweten handelen als verpleegkundige in het BIG-register was ingeschreven. De klacht is ingediend door de nabestaande partner van een na een operatie overleden patiënte. Klacht is ontvankelijk. Het feit dat een BIG-geregistreerd verpleegkundige in een andere hoedanigheid optreedt (zoals in dit geval als anesthesiemedewerker) sluit in beginsel niet uit dat deze mede in zijn hoedanigheid van verpleegkundige handelt en daarop tuchtrechtelijk kan worden aangesproken. Het college beoordeelt aan de hand van de feitelijke werkzaamheden van beklaagde of dit zo is en constateert dat bepaalde werkzaamheden mede tot het deskundigheidsgebied van een verpleegkundige kunnen worden gerekend. Het verwijt heeft voorts met name betrekking op het monitoren van de vitale functies van patiënte en het signaleren, onderkennen en zo nodig bespreken van (alarm)signalen. Nu dit werkzaamheden zijn die mede kunnen worden gerekend tot het deskundigheidsgebied van een verpleegkundige is het college van oordeel dat de klacht ontvankelijk is. Het college komt verder tot het oordeel dat beklaagde voor de afwijkende metingen afzonderlijke verklaringen heeft gevonden maar niet heeft overwogen en onderzocht of de verschillende verklaringen voor de afwijkende metingen op zichzelf al alarmerend zouden kunnen zijn. Ook heeft beklaagde de verschillende signalen niet in hun onderlinge samenhang beschouwd. De wisselende bloeddruk in combinatie met de andere afwijkende metingen en het uitblijven van verbetering na toediening van vocht en medicatie maakte handelen of overleg nodig. Door anderhalf uur af te wachten bij voortdurende alarmsignalen ondanks toediening van vocht en medicatie heeft beklaagde onvoldoende adequaat gereageerd. Hij heeft in dat opzicht niet gehandeld zoals van een redelijk bekwaam handelend verpleegkundige (werkzaam binnen een klinische setting) mocht worden verwacht. Klacht in zoverre gegrond. Vanwege de specifieke omstandigheden wordt met een waarschuwing volstaan.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:60 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3562
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 23-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:60
Klacht tegen huisarts over het stellen van een verkeerde diagnose en hiervoor geen verantwoordelijkheid nemen. Het college verklaart de klacht ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:55 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3233
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 20-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:55
Bij klaagster is in 2018 in beide knieën een patellofemorale prothese geplaatst. Vanwege aanhoudende klachten aan de knieën is zij door de huisarts verwezen voor een second opinion. Een collega van beklaagde heeft haar in dat kader gezien en onderzocht. Deze concludeerde dat sprake was van een vorderende artrose van beide knieën bij recent geplaatste patellofemorale prothesen. Hij achtte revisie naar een totale knieprothese onzeker qua uitkomst omdat er nog geen endstage artrose was. Hij sprak een controle af na een half jaar en daarna voor weer een jaar later. Klaagster is toen door een fellow orthopedie gezien. Anamnese, lichamelijk onderzoek en röntgenonderzoek lieten een onveranderd beeld zien ten opzichte van het eerdere röntgenonderzoek. De fellow orthopedie achtte een operatie niet geïndiceerd en stelde verwijzing voor naar een revalidatiearts, eventueel in combinatie met een evaluatie door een pijnpolikliniek. De brief aan de huisarts is mede namens beklaagde, supervisor, ondertekend. Het conservatieve beleid paste bij de bevindingen. Er was geen aanleiding (nader) onderzoek te doen. Voor nadere beeldvorming bestond dan ook geen indicatie. Dat beklaagde als supervisor akkoord is gegaan met de bevindingen en het beleid kan hem dan ook niet worden verweten.Klaagster onderbouwt voorts niet waaruit zou blijken dat beklaagde zijn collega heeft geïnstrueerd niet naar de klachten van klaagster te luisteren en het oordeel al klaar te hebben. Nu in het dossier ook geen aanknopingspunt te vinden is voor de juistheid van de stellingen van klaagster op dit punt, kan het klachtonderdeel niet slagen. Klacht kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3561
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 17-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:62
Klacht tegen huisarts. Klager beklaagt zich erover dat de huisarts de ernst van zijn klachten heeft gemist waardoor klager onnodig lang geen adequaat hulp heeft ontvangen.Beklaagde is als huisarts verantwoordelijk voor het voeren van een deugdelijke praktijkorganisatie en kan tuchtrechtelijk worden aangesproken als er iets schort aan de praktijkorganisatie waaronder het mogelijk niet goed functioneren van haar assistente. Niet gebleken is dat hiervan sprake was. Hoewel de inschatting van de klachten van klager achteraf gezien niet juist was, leidt ditniet tot een tuchtrechtelijk verwijt. Klacht ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZRZWO:2022:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2021/3232
- Datum publicatie: 23-05-2022
- Datum uitspraak: 20-05-2022
- ECLI:NL:TGZRZWO:2022:56
Bij klaagster is in 2018 in beide knieën een patellofemorale prothese geplaatst. Vanwege aanhoudende klachten aan de knieën is zij door de huisarts verwezen voor een second opinion. Een collega van beklaagde heeft haar in dat kader gezien en onderzocht. Deze concludeerde dat sprake was van een vorderende artrose van beide knieën bij recent geplaatste patellofemorale prothesen. Hij achtte revisie naar een totale knieprothese onzeker qua uitkomst omdat er nog geen endstage artrose was. Hij sprak een controle af na een half jaar en daarna voor weer een jaar later. Klaagster is toen door beklaagde gezien. Anamnese, lichamelijk onderzoek en röntgenonderzoek lieten een onveranderd beeld zien ten opzichte van het eerdere röntgenonderzoek. Beklaagde achtte een operatie niet geïndiceerd en stelde verwijzing voor naar een revalidatiearts, eventueel in combinatie met een evaluatie door een pijnpolikliniek. De omstandigheid dat bij de operatie aan de linkerknie in januari 2021 de prothese los bleek te zitten betekent niet dat beklaagde kan worden verweten dat hij dit niet heeft geconstateerd dan wel hiernaar geen specifiek onderzoek heeft gedaan. Nader onderzoek naar loslating van de prothese hoefde alleen te worden gedaan als er aanwijzingen waren voor zo’n loslating. Dat was niet het geval. Beklaagde kan evenmin worden verweten dat hij niet de diagnose heeft gesteld dat een endorotatie van de prothese(n) oorzaak was van de bij klaagster na plaatsing van de prothese ontstane klachten. Een endorotatie van een patellofemorale prothese kan leiden tot klachten, maar dat hoeft niet. Gelet op de bevindingen was er evenmin aanleiding hiernaar (nader) onderzoek te doen. Beklaagde kan niet worden verweten dat hij de mogelijkheid van het (laten) maken van een CT-scan niet met klaagster heeft besproken. Gezien de bevindingen en conclusies bestond er namelijk geen indicatie voor een CT-scan. Dat beklaagde niet naar klaagster heeft geluisterd en zijn oordeel vooraf al klaar had kan dan ook niet worden vastgesteld. De omstandigheid dat beklaagde niet tot een ander beleid is gekomen dan (het conservatieve beleid van) zijn voorganger, is daarvoor in ieder geval onvoldoende. Klacht kennelijk ongegrond.