Zoekresultaten 10451-10460 van de 44710 resultaten

  • ECLI:NL:TADRAMS:2021:55 Raad van Discipline Amsterdam 20-476/A/A

    Ongegrond verzet.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:4 Kamer voor het notariaat Amsterdam 685232 / 20-22 en 684237 / 20-23

    Uit het voorgaande volgt reeds, dat sprake is van ernstige normschendingen. In het best mogelijke scenario is, indien alle ook door het BFT gevraagde informatie voor beoordeling beschikbaar zou zijn gekomen (hetgeen noch voor noch in deze procedure het geval is), denkbaar dat geoordeeld wordt dat zich geen ongeoorloofde transacties hebben voorgedaan en deze niet door notaris of kandidaat-notaris zijn gefaciliteerd. De essentie is echter dat, dit uit geen van de onderzochte dossiers voldoende blijkt, of blijkt dat daarnaar (voldoende) onderzoek is gedaan. Dat laatste is voldoende om een ernstige normschending vast te stellen. Ook als zich niets ongeoorloofds heeft voorgedaan, blijft overeind dat de notarissen zichzelf niet in de positie hebben gebracht om te bepalen of aanleiding bestond hun diensten te weigeren en deze zijn blijven verrichten zonder dat de verplichting tot het doen van (verscherpt) cliëntenonderzoek is nageleefd. Op grond van de gebrekkige vastlegging kan niet worden geverifieerd of sprake is van het vervullen van de poortwachtersrol. Het optreden in het algemeen als poortwachter tegen witwassen en criminaliteit is een wezenlijke maatschappelijke functie van het notariaat, zodat sprake is van een ernstig tekortschieten. Ook als ervan wordt uitgegaan dat notarissen over een beperkt instrumentarium beschikken om hun poortwachtersrol te vervullen, moet in dit geval worden geconcludeerd dat de notarissen de daarvoor wel voorhanden zijnde instrumenten vrijwel volledig onbenut hebben gelaten. Naar het oordeel van de kamer illustreren de vastgestelde normschendingen de lichtvaardige en onzorgvuldige wijze waarop de notarissen hun ambt hebben uitgeoefend. De notarissen hebben aangevoerd dat het onderzoek en de conclusies die het BFT daaraan gekoppeld heeft, als een ware schokgolf over kantoor zijn gespoeld. Gelet op de inhoud van de brief van 19 september 2019 in reactie op de vragen van het BFT vraagt de kamer zich echter af of de notarissen wel zijn doordrongen geraakt van de ernst van de geconstateerde normschendingen. Een zware maatregel lijkt daarom geboden.

  • ECLI:NL:TADRARL:2021:48 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-495

    Klacht tegen advocaat van de wederpartij over tegenstrijdige belangenbehartiging en onvoldoende inzet tonen om een minnelijke regeling te bereiken in een echtscheidingsprocedure. Een derde heeft verweerder gebeld en tijdens dit telefoongesprek is gesproken over de mogelijkheid dat en de voorwaarden waarop verweerder de gezamenlijke belangen van klaagster en haar echtgenoot zou behartigen. Vervolgens is dit niet gebeurd en verweerder heeft zich voordat hij voor de ex-echtgenoot van klaagster ging optreden niet inhoudelijk met de zaak bemoeid en/of zaaksgebonden informatie ontvangen. Een minnelijke regeling verdient altijd de voorkeur maar als de standpunten van partijen te ver uiteen liggen en er juridische kwesties spelen die uitgezocht dienen te worden, kan de weg van een juridische procedure gevolgd worden teneinde de rechter over de geschilpunten te laten beslissen. Klachten ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2021:50 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200169H

    Herzieningsverzoek. Verzoeker is in de tuchtprocedure de klagende partij en geen advocaat aan wie een maatregel is opgelegd. Verzoeker kan dan ook geen beroep doen op de in het herzieningsprotocol opgenomen uitzonderingen. Op grond van het voorgaande zal het herzieningsverzoek van verzoeker kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard.

  • ECLI:NL:TAHVD:2021:51 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210045

    Appelverbod. Klager gaat in beroep tegen een verzetsbeslissing van de raad en doet een beroep op fundamentele rechtsbeginselen, namelijk schending van hoor en wederhoor. Gesteld noch gebleken is dat klager tijdens de procedure bij de raad zijn standpunten niet naar voren heeft kunnen brengen en/of dat hij zich niet over het standpunt van verweerder heeft kunnen uitlaten. De overige klachten van klager hebben betrekking op de inhoudelijke beslissing van de zaak en raken niet de fundamentele rechtsbeginselen. Klager zal in zijn beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

  • ECLI:NL:TAHVD:2021:52 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200242

    Klacht tegen de eigen advocaat. De raad heeft verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van zestien weken opgelegd. Op grond van de ernst van de verwijten, het tuchtrechtelijk verleden van verweerder en het feit dat verweerder ter zitting geen, althans onvoldoende, inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, acht de raad deze maatregel passend en geboden. Verweerder is hiertegen in beroep gegaan en voert aan dat de opgelegde maatregel exorbitant is in relatie met de gegrondverklaring van de klachten. Het hof is van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de betamelijkheidsnorm omdat verweerder niet heeft kunnen uitleggen waarom het in dit geval niet nodig was het antwoord van klager op het tegenvoorstel van de advocaat van de buren schriftelijk vast te leggen en dit aan klager te bevestigen. Daarnaast heeft verweerder de kernwaarde deskundigheid geschonden, doordat hij heeft nagelaten regie te voeren in de zaak van klager tegen de buren. Ook heeft verweerder de kernwaarde integriteit geschonden door na te laten derdengelden die klager toebehoren – zo spoedig mogelijk – aan klager over te maken. Het hof ziet aanleiding de door de raad opgelegde maatregel te wijzigen. Het hof vernietigt de beslissing van de raad en acht een schorsing in de uitoefening van de praktijk van zes weken waarvan vier voorwaardelijk op zijn plaats.

  • ECLI:NL:TAHVD:2021:48 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210026

    Appelverbod. Op grond van art. 56 lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet kan een klager hoger beroep instellen van een beslissing van een raad waarbij de klacht geheel of ten dele ongegrond is verklaard. Het beroep van klaagster is gericht tegen een beslissing van de raad waarin de raad de klachten van klaagster gegrond heeft verklaard. Op grond van het voorgaande zal het hoger beroep van klaagster niet-ontvankelijk worden verklaard.

  • ECLI:NL:TAHVD:2021:49 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200272

    Artikel 13 beklag. De kantonrechter is de aangewezen rechter om de procedure die klager wenst in te stellen te behandelen. Omdat er geen sprake is van een procedure waarin vertegenwoordiging of bijstand van een advocaat verplicht is gesteld, is het beklag van klager tegen de afwijzing door de deken van het verzoek om een advocaat af te wijzen ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2021:61 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2020.122

    Klacht tegen psychiater. De klacht betreft de behandeling van klaagster door de psychiater. Klaagster woont bij haar ouders. De moeder van klaagster is klaagsters gemachtigde in deze procedure. Klaagster is in 2013 opgenomen geweest op een PAAZ-afdeling. Tijdens deze periode was de beklaagde psychiater de eindverantwoordelijke psychiater-supervisor. Beklaagde heeft klaagster aangemeld voor het FACT-team per brief waarin onder meer de diagnose autisme is opgenomen die eerder door een andere psychiater was vastgesteld. Klaagster verwijt beklaagde 1) dat hij de hoofddiagnose autistische stoornis heeft gesteld, zonder dat neuropsychologisch onderzoek heeft plaatsgevonden, en 2) dat hij weigert de diagnose autisme uit het dossier te halen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft beide klachtonderdelen ongegrond verklaard. Klaagster heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat klachtonderdeel 1 ongegrond is, maar verklaart klachtonderdeel 2 wel gegrond. In de gegeven omstandigheden ziet het Centraal Tuchtcollege evenwel geen reden voor oplegging van een maatregel.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2021:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 079/2020

    Klacht over diagnose (eerder vastgestelde bipolaire-I-stoornis) en voorgeschreven medicatie. Het medisch dossier vanaf het moment dat beklaagde bij de behandeling was betrokken bevat geen aanwijzingen dat de eerder gestelde diagnose onjuist zou zijn. Dat beklaagde geen nader onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van deze diagnose kan hem dan ook niet worden verweten. Ook is niet gebleken dat beklaagde – vóór het indienen van deze tuchtklacht – wist of kon weten dat klaagster een onafhankelijk onderzoek naar de eerder gestelde diagnose wilde. Wat betreft de medicatie moet ervan worden uitgegaan dat beklaagde niet van de bijwerkingen bij klaagster op de hoogte was. Nu voorts de voorgeschreven medicatie paste bij de bij klaagster gestelde diagnose én bij het beeld van dat moment, kan beklaagde niet worden verweten dat hij niet heeft onderzocht of en in hoeverre deze medicatie kon worden afgebouwd of vervangen door andere medicatie.