ECLI:NL:TGZRZWO:2021:39 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 079/2020

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2021:39
Datum uitspraak: 19-03-2021
Datum publicatie: 19-03-2021
Zaaknummer(s): 079/2020
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht over diagnose (eerder vastgestelde bipolaire-I-stoornis) en voorgeschreven medicatie. Het medisch dossier vanaf het moment dat beklaagde bij de behandeling was betrokken bevat geen aanwijzingen dat de eerder gestelde diagnose onjuist zou zijn. Dat beklaagde geen nader onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van deze diagnose kan hem dan ook niet worden verweten. Ook is niet gebleken dat beklaagde – vóór het indienen van deze tuchtklacht – wist of kon weten dat klaagster een onafhankelijk onderzoek naar de eerder gestelde diagnose wilde. Wat betreft de medicatie moet ervan worden uitgegaan dat beklaagde niet van de bijwerkingen bij klaagster op de hoogte was. Nu voorts de voorgeschreven medicatie paste bij de bij klaagster gestelde diagnose én bij het beeld van dat moment, kan beklaagde niet worden verweten dat hij niet heeft onderzocht of en in hoeverre deze medicatie kon worden afgebouwd of vervangen door andere medicatie.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing in raadkamer d.d. 19 maart 2021 naar aanleiding van de op 16 april 2020 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven ingekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door C,

k l a a g s t e r

-tegen-

D , psychiater, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. J.M. de Vries, advocaat te Eindhoven

b e k l a a g d e

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het verloop van de procedure blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 20 oktober 2020 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek en de daaraan gehechte reacties van partijen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1961, is sinds 2012 onder behandeling in verband met psychische klachten, gediagnosticeerd als een bipolaire-I-stoornis.

In 2017 is klaagster op vrijwillige basis opgenomen geweest. Na de opname is klaagster in eerste instantie begeleid vanuit het Intensive-Home-Treatment team en vanaf 20 april 2018 door het FACT-team. Beklaagde was met ingang van deze datum betrokken bij de behandeling van klaagster en heeft op die datum een huisbezoek afgelegd.

Op het moment dat beklaagde bij de behandeling van klaagster betrokken raakte was zij ingesteld op een onderhoudsdosering quetiapine van 600 mg per dag. Zij nam deze medicatie vrijwillig in. Daarbij was een voorwaardelijke machtiging als bedoeld in artikel 14a Wet BOPZ afgegeven (met als voorwaarde dat klaagster zich aan het behandelplan zou houden). In februari 2020 werd de onderhoudsdosering kortdurend opgehoogd naar 800 mg dd. De voorwaardelijk machtiging gold tot en met 7 maart 2020.

In maart 2020 is een zorgmachtigingsprocedure op grond van de Wvggz gestart. In dit kader is klaagster onderzocht door psychiater E.

In zijn “medische verklaring ten aanzien van het verkrijgen van een zorgmachtiging” schreef deze psychiater:

“Ze kan zich redelijk handhaven met het hypomane beeld (o.a.: geen uitputting), mede door behandeling en begeleiding van het FACT-tam in B. Tot nu toe liet ze zich goed begeleiden, bij moeilijkheden zoekt ze hulp. Ondanks haar eigen plan van aanpak waarin ze zegt de behandeling en begeleiding van het FACT-team op termijn te willen staken en de huisarts de behandeling te laten overnemen, verwachten de behandelaren van het FACT-team dat zij bij hen in behandeling zal blijven en zich zal laten begeleiden, zoals voorheen.”

Klaagster heeft het plan van aanpak geaccepteerd en de procedure tot het verkrijgen van een zorgmachtiging is hierna beëindigd.

Klaagster is begin augustus 2020 zelfstandig begonnen met het afbouwen van haar medicatie.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt beklaagde -zakelijk weergegeven- dat hij haar onnodig lang zware medicatie laat gebruiken waardoor haar kwaliteit van leven is aangetast. Klaagster is door de medicatie veel zwaarder geworden, heeft nachtmerries gekregen en veel jeuk. Beklaagde is niet ingegaan op het verzoek van klaagster de medicatie af te bouwen.

Klaagster wenst een onafhankelijk onderzoek naar haar lichamelijke en psychische situatie.

4. HET STANDPUNT VAN BEKLAAGDE

Beklaagde voert -zakelijk weergegeven- aan dat klaagster haar klachten over de medicatie en de bijwerkingen nooit zodanig jegens hem heeft geuit. De behandeling met quetiapine, in de voorgeschreven dosering, is voorts adequaat en noodzakelijk. Afbouw is op zich weliswaar mogelijk maar daarvoor dienen voldoende waarborgen wat betreft veiligheid binnen de leefcontext van klaagster aanwezig te zijn. Beklaagde staat achter de wens van klaagster voor een second opinion en is bereid daaraan mee te werken en/of haar te verwijzen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Voor zover klaagster met haar wens om een onafhankelijk onderzoek naar haar lichamelijke en psychische gesteldheid bedoelt dat het college dit onderzoek in gang moet zetten of laten uitvoeren overweegt het college dat dit niet kan. Zoals hiervoor al staat toetst het college het handelen van beklaagde en niet de gezondheidssituatie van klaagster.

5.2

Het college overweegt voorts als volgt.

Klaagster is al langere tijd bekend met een bipolaire-I-stoornis. In verband daarmee is zij in 2017 ook langere tijd opgenomen geweest en zijn (voorwaardelijke) machtigingen in het kader van de BOPZ afgegeven.

De aan klaagster voorgeschreven medicatie en de dosering daarvan past binnen de behandeling van de eerder gestelde diagnose bipolaire-I-stoornis. Dit geldt zowel voor de beschreven dosering van 800 mg per dag bij de beschreven opvlamming in februari 2020 als voor de onderhoudsdosering van 600 mg per dag bij de vervolgfase. Het medisch dossier vanaf het moment dat beklaagde bij de behandeling was betrokken bevat geen aanwijzingen dat de eerder gestelde diagnose onjuist zou zijn. Dat beklaagde geen nader onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van deze diagnose kan hem dan ook niet worden verweten. Ook is niet gebleken dat beklaagde – vóór het indienen van deze tuchtklacht – wist of kon weten dat klaagster een onafhankelijk onderzoek naar de eerder gestelde diagnose wilde. Daarbij heeft beklaagde tijdens de tuchtprocedure laten weten klaagster te willen te verwijzen voor een second opinion en/of daaraan mee te werken. Ook van zijn houding op dit punt kan hem daarom geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

Uit het dossier blijkt dat klaagster heeft laten weten de medicatie op termijn af te willen bouwen. Ook is duidelijk dat klaagster zich niet (altijd) kon vinden in haar behandeling en de daarbij voorgeschreven medicatie. Ondanks de wens van klaagster heeft beklaagde afbouw van medicatie tot onder het niveau van 600 mg per dag met goede reden niet verstandig gevonden. Bij klaagster was nog kort daarvoor – in februari 2020 - een opvlamming van de klachten geweest en ook in de periode daarna was de situatie van klaagster nog onvoldoende stabiel. Dat klaagster niet alleen heeft laten weten op termijn de medicatie af te willen bouwen maar vanwege bijwerkingen ook een dringend verzoek heeft gedaan aan beklaagde de medicatie direct aan te passen, is onvoldoende komen vast te staan. Beklaagde heeft aangevoerd dat dit niet is gebeurd en het blijkt ook niet uit het dossier. Dat betekent dat ervan moet worden uitgegaan dat beklaagde niet van de bijwerkingen bij klaagster op de hoogte was. Nu voorts de voorgeschreven medicatie paste bij de bij klaagster gestelde diagnose én bij het beeld van dat moment, kan beklaagde niet worden verweten dat hij niet heeft onderzocht of en in hoeverre deze medicatie kon worden afgebouwd of vervangen door andere medicatie.

5.3

Uit het voorgaande volgt dat de klacht niet kan slagen en dient te worden beslist als hieronder weergegeven.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart dat de klacht kennelijk ongegrond is.

Aldus gegeven door P.A.H. Lemaire, voorzitter, A.A.G. van den Ende en T.S. van der Veer, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van M. Keukenmeester, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan in de volgende gevallen schriftelijk beroep worden ingesteld bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

a. Heeft u de klacht ingediend? Dan kunt u in beroep als

- het college u of uw klacht geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard of

- als de klacht geheel of gedeeltelijk ongegrond is verklaard.

Bij een gedeeltelijke niet-ontvankelijkverklaring of een gedeeltelijke ongegrondverklaring kan uw beroep alleen betrekking hebben op dat deel van de beslissing.

b. Is de klacht tegen u gericht? Dan kunt u altijd in beroep.

c. Ook de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd kan beroep instellen.

U moet het beroepschrift richten aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, maar opsturen naar de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle. Daar moet het zijn ontvangen binnen zes weken nadat de beslissing aan u is verstuurd.

Als u beroep instelt, moet u € 50,- griffierecht betalen aan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg. U ontvangt hierover bericht. Als u geheel of gedeeltelijk in het gelijk wordt gesteld, wordt het griffierecht aan u terugbetaald.