Zoekresultaten 901-910 van de 2796 resultaten

  • ECLI:NL:TNORARL:2018:24 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/328724 KL RK 17-169

      Notaris heeft gegeven de van belang zijnde feiten en omstandigheden voldoende zorgvuldig gehandeld en was gehouden de leveringsakte te passeren als verzocht. Gezien de informatie waarover de notaris beschikte en kon beschikken, behoefde de notaris redelijkerwijze niet te twijfelen aan het uitgewerkt zijn van het voorkeursrecht van klaagster en/of aan het sterkere recht van de beoogd verkrijgster.

  • ECLI:NL:TNORARL:2018:23 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/328521 / KL RK 17-165

      Vader heeft het aanbod van de oud-notaris om hem in het ziekenhuis te bezoeken afgewezen en gezegd dat hij zelf op het ontwerptestament terug zou komen. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat vader in de periode na zijn ontslag uit het ziekenhuis tot zijn tweede ziekenhuisopname eind april 2017 niet in staat was om desgewenst contact op te nemen met de oud-notaris. Vader heeft om hem moverende redenen hiervan afgezien. Gelet op de eerdere mededeling aan de oud-notaris dat hij nog niet zeker was over de onterving, gevoegd bij zijn latere mededeling zelf op de zaak terug te zullen komen, kan dit de oud-notaris niet worden aangerekend. De kamer is van oordeel dat zeker in geval van een voorgenomen onterving voorzichtigheid geboden is en de oud-notaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld door het initiatief tot de wijziging bij vader te laten.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:14 Kamer voor het notariaat Amsterdam 640282 / NT 17-84

    Gelet op het voorgaande is de kamer van oordeel dat de notaris onvoldoende aan de op hem rustende informatieverplichting heeft voldaan. Door zijn uitlatingen ter veiling, waarbij hij huur en vergunning door elkaar heeft gehaald, heeft hij bij potentiele kopers de indruk kunnen wekken dat het behoud (of het verkrijgen) van de ligplaats geen problemen op zou leveren. De notaris heeft bij die gelegenheid weliswaar kenbaar gemaakt dat de veiling niet de eigendom van de ligplaats betrof, hetgeen klager overigens op basis van de veilingvoorwaarden ook wel duidelijk was omdat geen onroerend goed werd (mee)verkocht, maar hij heeft aangegeven contact gehad te hebben met de gemeente die verwees naar “voorwaarden voor de verhuur” die op internet te vinden zouden zijn. Behalve dat dit voor wat betreft het behoud of verkrijgen van de bestaande ligplaats op zichzelf al geen enkele concrete duidelijkheid schept, heeft de notaris met zijn uitlatingen de indruk gewekt dat de ligplaats werd gehuurd van de gemeente en gesuggereerd dat het feit dat hij de huurprijs niet kon noemen werd opgelost doordat deze als onderdeel van gepubliceerde huurvoorwaarden op internet te vinden zou zijn, hetgeen in strijd is met de ter zitting besproken omstandigheid dat de privaatrechtelijke situatie toch in de eerste plaats afhankelijk was van de rechtsverhouding (welke dat ook is) met de kanovereniging als eigenaar, erfpachter, huurder of gebruiker krachtens andere titel van de oever. In dit geval had het bovendien op de weg van de notaris gelegen om er nadrukkelijk op te wijzen dat het behoud of het verkrijgen van de ligplaats nog geen gelopen race was omdat hij wist dat [D] zich met hand en tand tegen de executie verzette en beslist zijn ligplaats niet wilde opgeven. Daarbij wist de notaris ook dat [D] via zijn (schoon)familie bij de kanovereniging een bevoorrechte positie innam, die mogelijk niet voor derden zou gelden.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:15 Kamer voor het notariaat Amsterdam 640953 / NT 17-88

    5.4 Met de tweede klacht dat de notaris zich ten onrechte jegens klaagster en de bewindvoerder heeft gepresenteerd als executeur van de nalatenschap en daarbij zijn informatieplicht heeft geschonden, raakt klaagster tot de kern van de klacht. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klaagster het volgende aangevoerd. Artikel 4:143 lid 2 BW bepaalt dat personen, ten aanzien van wie de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, niet executeur kunnen worden. Klaagster stelt dat de notaris geen executeur is geworden aangezien [C] op grond van genoemd wetsartikel de benoeming tot executeur niet had kunnen aanvaarden en derhalve ook de notaris niet in haar plaats heeft kunnen benoemen. Klaagster heeft haar aanvankelijk op 7 november 2017 gegeven toestemming tot de boedelvolmacht na telefonisch contact op 10 november 2017 met de notaris daarom ook ingetrokken. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat hij van het begin af aan heeft aangegeven dat aan de nodige voorwaarden moest worden voldaan teneinde de nalatenschap van erflater af te wikkelen. Hij heeft daarbij direct verzocht om een boedelvolmacht af te geven omdat hij rekening hield met de mogelijkheid dat hij zijn taak als executeur diende neer te leggen indien geen ruimschoots toereikend verklaring kon worden afgegeven in de nalatenschap van erflater. De stelling van klaagster dat hij niet tot executeur kon worden benoemd wordt door de notaris betwist met een beroep op de uitleg van artikel 4:142 lid 1 BW door prof. mr. S. Perrick (Asser/Perrick 4 2017/680), waarin onder meer is vermeld dat de executeur aan wie de erflater de bevoegdheid heeft toegekend een opvolger te benoemen, ook van deze bevoegdheid gebruik kan maken voordat hij in functie is getreden.   5.5 De kamer overweegt dat in onderhavige zaak slechts het handelen c.q. nalaten van de notaris dient te worden beoordeeld met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van erflater en niet de vraag of de erfgename [C] in haar hoedanigheid van executeur de notaris in de plaats mocht stellen nu de schuldsanering vóór de aanvaarding van de executeursbenoeming bij haar was uitgesproken. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de notaris de bewindvoerder omstreeks 18 oktober telefonisch heeft gesproken, waarbij hij haar direct heeft aangegeven dat de schuldsanering van [C] niet door hem bij de recherches in het CIR werd aangetroffen. Vervolgens heeft de notaris bij brieven van 20 oktober 2017 en van 21 november 2017 de bewindvoerder uitvoerig geïnformeerd over de afwikkeling van de nalatenschap. Gelet op het feit dat de notaris sinds 29 oktober 2014 de gevolmachtigde van erflater betreffende diens financiële beheer en administratie was en mede gelet op hetgeen in 5.3 is overwogen, overweegt de kamer dat de notaris er van uit mocht gaan dat hij als boedelgevolmachtigde kon optreden. Dat klaagster en de notaris vervolgens een verschillend standpunt ten aanzien van de bevoegdheid van de notaris als executeur hebben ingenomen en hierover niet althans niet voldoende met elkaar hebben gecommuniceerd, kan de notaris - mede gezien zijn inspanningen om de afwikkeling van de nalatenschap van erflater tot een goed einde te brengen - echter niet worden verweten. Van schending van zijn informatieplicht jegens klaagster dan wel jegens de bewindvoerder is de kamer ook overigens niet gebleken; eerder lijkt er sprake van een miscommunicatie, waarbij de notaris ervan uitging dat hij als boedelgevolmachtigde kon optreden en klaagster aannam dat hij optrad als executeur-testamentair. Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard. 

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:16 Kamer voor het notariaat Amsterdam 638597 / NT 17-76

    De kamer is van oordeel dat de notaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van het passeren voldoende alert is geweest op de mate van wilsbekwaamheid van erflater en dat zij onvoldoende aanleiding had om aan deze wilsbekwaamheid te twijfelen. Dat oordeel vindt mede steun in het feit dat de kamer van de notaris ter zitting heeft begrepen dat het initiatief tot het opmaken van het testament van 19 juli 2007 door erflater was genomen, hij beide keren alleen met zijn eigen auto naar de notaris toe is gekomen, na inhoudelijke voorbespreking het testament eerst in concept aan erflater is toegezonden en de halfbroer bij geen van de gesprekken aanwezig is geweest. Voorts heeft de notaris verklaard dat zij erflater in totaal ongeveer 20 keren heeft gesproken, hetgeen door klager niet is weersproken. De stelling van klager dat erflater ten tijde van het testament dement was en dat de verschijnselen van dementie bij erflater reeds ten tijde van het passeren van het testament voor de notaris eenvoudig kenbaar waren, mede gezien het door de halfbroer ingediende verzoek tot onderbewindstelling – hetgeen de notaris overigens niet bekend was -, is door klager niet nader onderbouwd. Door de notaris is daartegenover aangevoerd dat erflater, die werkzaam is geweest als advocaat, tijdens de beide gesprekken met de notaris helder van geest was en ook de volgende keer nog precies wist waarover hij de voorgaande keren met de notaris had gesproken. Ook aan de stellingen van klager dat de administratie van erflater niet in eigen beheer was en dat erflater niet zelfstandig woonde – hetgeen de notaris evenmin bekend was –, kan worden voorbijgegaan nu klager niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat dit bij de notaris bekend was. De notaris heeft verklaard dat zij heeft geconstateerd dat erflater weliswaar op hoge leeftijd was, maar geheel compos mentis en stellig was over de reden van de aanpassing van het testament en dat het testament slechts een kleine wijziging ten opzichte van het vorige testament inhield. Op grond van het voorgaande komt de kamer tot de conclusie dat de notaris op goede gronden kon overgaan tot het passeren van het testament en dat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:6 Kamer voor het notariaat Amsterdam 634345/NT 17-61

    Ten aanzien van het eerste verwijt overweegt de kamer als volgt. De notaris heeft op 8 december 2015 aan partijen kenbaar gemaakt welke werkzaamheden hij meende te moeten verrichten en heeft vervolgens op basis van de hem verstrekte investeringsovereenkomst een concept leveringsakte opgesteld en aan partijen en hun adviseurs toegezonden. Geen van partijen heeft de notaris op dat moment erop gewezen dat de koopprijs veel te laag was, of dat sprake was van samenhang met de overige tussen partijen gemaakte afspraken die tot uitdrukking hadden moeten komen in de leveringsakte of dat er naar de investeringsovereenkomst had moeten worden verwezen. Ook na het passeren van de leveringsakte is de notaris daarover door geen van de partijen geïnformeerd. De koopprijs van € 1.000,- was voor de notaris niet zodanig opmerkelijk dat de notaris op basis daarvan nader onderzoek had moeten doen. Blijkens de processtukken in het dossier is de leveringsakte in overeenstemming met de investeringsovereenkomst. Beide partijen waren ervaren ondernemers en werden bijgestaan door professionele juridische adviseurs. De kamer komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de notaris niet onzorgvuldig of klachtwaardig heeft gehandeld door de leveringsakte te verlijden zoals hem door klagers c.q. hun adviseurs was verzocht. Dat in de leveringsakte niet is vermeld dat de levering deel uitmaakte van een meer omvattende transactie waarbij de aandelen in [A] in werkelijkheid een substantieel hogere waarde zouden bedragen – hetgeen overigens niet is komen vast te staan wegens onvoldoende onderbouwing door klagers –, zou de notaris slechts kunnen worden verweten indien klagers de notaris daarvan duidelijk op de hoogte hadden gesteld en hij dat niet in de leveringsakte zou hebben vermeld, hetgeen in onderhavig geval niet is gebleken. De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:7 Kamer voor het notariaat Amsterdam C/13/636609/ NT 17-69

    Ten aanzien van het eerste verwijt jegens de notaris overweegt de kamer als volgt. Klaagster onderbouwt haar stelling door te verwijzen naar het echtscheidingsvonnis van 1 april 1986 waarin de scheiding en deling is bevolen, maar voert aan dat deze  nooit heeft plaatsgevonden, zodat de notaris niet zonder nader onderzoek mocht meewerken aan de verkoop van de woning. Ook verwijst klaagster naar het kadaster waarin zij (nog) als gehuwd is geregistreerd. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat klaagster en erflater in 1968 zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, behoudens een gemeenschap van inboedel op grond van artikel 1:164a BW (oud). Dit is door klaagster niet weersproken. De notaris heeft voorafgaand aan het passeren van de akte van levering van de woning de gebruikelijke notariële verplichtingen - kadastrale recherche en titelonderzoek - verricht. In de aankomsttitel waren de huwelijkse voorwaarden en de naam van erflater als enig eigenaar van de woning omschreven. Voorts heeft de notaris geverifieerd bij de gemeente, afdeling Basisregistratie Personen, of erflater was gehuwd ten tijde van zijn overlijden dan wel of hij als partner was geregistreerd, hetgeen niet het geval bleek. Gelet op een en ander, kan niet worden gezegd dat de notaris ten aanzien van de woning onvoldoende onderzoek heeft uitgevoerd naar de scheiding en deling van enige huwelijksgoederengemeenschap, nu deze woning daartoe nimmer heeft behoord. Ten aanzien van de inboedelgoederen kon de notaris, mede gelet op het tijdsverloop sinds de echtscheiding afgaan op de mededeling dat de woning leeg was, zodat er wat dat betreft ook niets meer te onderzoeken viel. De kamer oordeelt het klachtonderdeel dan ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:12 Kamer voor het notariaat Amsterdam 610633/NT 16-39

    Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel, het verwijt dat de oud-notaris de vennootschap niet uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel heeft uitgeschreven, overweegt de kamer dat dit klachtonderdeel gegrond is. Het verweer van de oud-notaris dat de belastingadviseur en de boekhouder kennelijk de ontbinding en liquidatie van de vennootschap hebben genegeerd en dat de contacten met de boekhouder en de belastingadviseur via de mede-executeur, klager, liepen, ontslaat de oud-notaris immers niet van zijn eigen verantwoordelijkheid om er op toe te zien dat de vennootschap binnen redelijke termijn bij de Kamer van Koophandel wordt uitgeschreven. De oud-notaris heeft dit ook erkend en zijn verontschuldigingen daarvoor aangeboden. Met klager is de kamer dan ook van oordeel dat de oud-notaris op dit punt onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:13 Kamer voor het notariaat Amsterdam 640981 / NT 17-89, 640986 / NT 17-90

    Het klachtonderdeel van klagers dat [notaris A] hen op de hoogte had moeten stellen van zijn certificaathouderschap in [C] is naar het oordeel van de kamer wel gegrond. Op grond van artikel 17 lid 3 Wna is het de notaris verboden, rechtstreeks of middellijk, te handelen en te beleggen in registergoederen en effecten ter beurze genoteerde en in niet ter beurze genoteerde vennootschappen, tenzij hij redelijkerwijs mag verwachten dat hierdoor zijn onpartijdigheid of onafhankelijkheid niet wordt of kan worden beïnvloed dan wel de eer of het aanzien van het ambt niet wordt of kan worden geschaad. Uit de door de notaris overgelegde bijlage 3 blijkt dat hij aanvankelijk 87.535 certificaten van aandelen (tegen een waarde van € 0,01 nominaal) had verkregen en later - hetgeen ter zitting is gebleken - 20.548 certificaten, waarmee het totaal certificaten op 108.083 kwam, dat wil zeggen een - volgens eigen verklaring van [notaris A] - belang van 2,75%. In zijn e-mail van 14 februari 2017 aan de raadslieden van klagers deelt [notaris A] niet mee dat hij certificaathouder is, terwijl daarin wel (op pagina 2) over certificaten van aandelen en de belangen van certificaathouders wordt gesproken. Omdat certificaten verbonden zijn aan een aandeel in een vennootschap en de waarde hiervan volgen, is in onderhavig geval derhalve sprake van een persoonlijk financieel belang van [notaris A] in [C] en kan redelijkerwijs worden aangenomen dat het vertrouwen in zijn onafhankelijkheid schade lijdt met betrekking tot zijn werkzaamheden voor [C] en klagers. Het standpunt van [notaris A] zoals verwoord in zijn brieven van 4 oktober en 15 november 2017 alsook in zijn verweerschrift dat zijn certificaathoudersschap geen enkele rol speelde bij de transactie van 17 februari 2017 gaat daar aan voorbij. Ook ter zitting heeft [notaris A] er niet blijk van gegeven dat hij zich dit tegenstrijdige belang heeft gerealiseerd. [Notaris A] had zijn positie aan klagers duidelijk kenbaar moeten maken en aan hen de gelegenheid moeten bieden daar al dan niet consequenties aan te verbinden. Hij heeft dit nagelaten. Het verweer van [notaris A] dat een van de certificaathouders niet met zijn personalia in de akte van levering en uitgifte van aandelen wenste te worden vermeld en hij daarom het certificaathoudersregister niet aan klagers maar aan [J] heeft toegezonden, miskent het voorgaande. Op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat [notaris A] niet heeft kenbaar gemaakt dat hij een persoonlijk belang had als certificaathouder en lag het op de weg van de notaris klagers daarvan op de hoogte te stellen en niet erop te vertrouwen dat een derde persoon - in casu [J] (zoals de notaris stelt waarvan overigens niet is gebleken dat deze het certificaathoudersregister op 8 februari 2017 heeft ontvangen) - voor verdere doorzending van het register aan klagers zou zorgen. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2018:6 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/84

      Klager verwijt de notaris dat: -             hij ernstig is benadeeld door een stuk in omloop te brengen dat de schijn met zich draagt dat klager geen eigenaar van het pand is en klager mogelijk in grote problemen had kunnen brengen in het onteigeningsproces (klachtonderdeel 1); -             deze niet de zorgvuldigheid heeft betracht die van een notaris mag worden verwacht, waarbij de notaris in ieder geval kan worden verweten dat hij klager niet heeft geïnformeerd en geen hoor en wederhoor heeft toegepast om de waarheid (althans de situatie in de gerechtelijke procedure in België) boven water te krijgen (klachtonderdeel 2); -             hij opzettelijk onwaarheden in omloop heeft gebracht om zijn handelen te maskeren, welke onwaarheden nadien keihard zijn gebleken (klachtonderdeel 3); -             hij klager – in zijn hele spel om zijn handelen te maskeren – moedwillig schade heeft toegebracht, onder andere door klager te verleiden om een kort geding procedure op te starten om inschrijving van een akte – waarvan de notaris al wist dat die niet ingeschreven kon worden – te voorkomen (klachtonderdeel 4); -             hij door meermalen opzettelijk onjuistheden te verklaren het vertrouwen in hem en daardoor het hele notariaat ernstig heeft geschaad. En dat terwijl deze notaris nog vele jaren als rechter heeft gefungeerd (klachtonderdeel 5); -             hij in deze niet onpartijdig is geweest maar willens en wetens klager buiten de deur heeft gehouden en – toen klager eenmaal op de hoogte was – heeft getracht klager met een kluitje het riet in te sturen (klachtonderdeel 6).   Klachtonderdelen 1, 5 en 6 gegrond. Maatregel van berisping