ECLI:NL:TNORAMS:2018:7 Kamer voor het notariaat Amsterdam C/13/636609/ NT 17-69

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2018:7
Datum uitspraak: 06-03-2018
Datum publicatie: 11-07-2018
Zaaknummer(s): C/13/636609/ NT 17-69
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie: Ten aanzien van het eerste verwijt jegens de notaris overweegt de kamer als volgt. Klaagster onderbouwt haar stelling door te verwijzen naar het echtscheidingsvonnis van 1 april 1986 waarin de scheiding en deling is bevolen, maar voert aan dat deze  nooit heeft plaatsgevonden, zodat de notaris niet zonder nader onderzoek mocht meewerken aan de verkoop van de woning. Ook verwijst klaagster naar het kadaster waarin zij (nog) als gehuwd is geregistreerd. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat klaagster en erflater in 1968 zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, behoudens een gemeenschap van inboedel op grond van artikel 1:164a BW (oud). Dit is door klaagster niet weersproken. De notaris heeft voorafgaand aan het passeren van de akte van levering van de woning de gebruikelijke notariële verplichtingen - kadastrale recherche en titelonderzoek - verricht. In de aankomsttitel waren de huwelijkse voorwaarden en de naam van erflater als enig eigenaar van de woning omschreven. Voorts heeft de notaris geverifieerd bij de gemeente, afdeling Basisregistratie Personen, of erflater was gehuwd ten tijde van zijn overlijden dan wel of hij als partner was geregistreerd, hetgeen niet het geval bleek. Gelet op een en ander, kan niet worden gezegd dat de notaris ten aanzien van de woning onvoldoende onderzoek heeft uitgevoerd naar de scheiding en deling van enige huwelijksgoederengemeenschap, nu deze woning daartoe nimmer heeft behoord. Ten aanzien van de inboedelgoederen kon de notaris, mede gelet op het tijdsverloop sinds de echtscheiding afgaan op de mededeling dat de woning leeg was, zodat er wat dat betreft ook niets meer te onderzoeken viel. De kamer oordeelt het klachtonderdeel dan ook ongegrond.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 6 maart 2018 in de klacht met nummer C/13/636609/ NT 17-69 van:

[klaagster],

wonende te [woonplaats],

klaagster ,

tegen:

[notaris],

notaris te [vestigingsplaats],

de notaris .

1. Ontstaan en loop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- klaagschrift met bijlagen, per e-mail ontvangen op 27 september 2017;

- reactie van de notaris van 24 oktober 2017;

- brief met bijlagen van klaagster van 28 november 2017.

Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 16 december 2018 zijn klaagster en de notaris verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd. Uitspraak is bepaald op 6  maart 2018.

2. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:

  1. Bij vonnis van 1 april 1986 heeft de rechtbank Haarlem (thans: rechtbank Noord-Holland) de echtscheiding tussen klaagster en [erflater] (hierna: erflater) uitgesproken. Daarbij heeft de rechtbank partijen bevolen over te gaan tot scheiding en deling van de tussen hen bestaande gemeenschap van goederen, indien en voor zover aanwezig.
  2. Op 14 oktober 2014 heeft de notaris een testament voor erflater verleden.
  3. Op 20 mei 2017 is erflater overleden.
  4. Bij brief van 18 juli 2017 heeft klaagster aan de notaris geschreven: “Van de rechtbank Noord-Holland vernam ik, dat u zich als betrokken notaris hebt ingeschreven. Hierbij doe ik u de brieven toekomen. Ik heb aangifte gedaan. alle gegevens naar het parket gestuurd en Slachtofferhulp. Van alles wat zich in het huis bevond heeft [erflater] een lijst(en) opgemaakt (handgeschreven) die in mijn bezit is (zijn) alsook bewijzen, dat ik de woning betaald heb.”
  5. Uit een uittreksel uit het Kadaster d.d. 22 juli 2017 (toestandsdatum

    20-7-2017) blijkt het volgende: “(..)

    Kadastraal object

    (..)

    [adres]

    Gerechtigde

    EIGENDOM

    [erflater]

    (..)

    Aantekening recht

    BURGERLIJKE STAAT GEHUWD

    Betrokken persoon:

             [klaagster](..)”

  1. Met betrekking tot de verkoop van de voormalige echtelijke woning aan [adres] te [woonplaats], (hierna: de woning), heeft makelaar [A] (hierna: [A]) op 31 juli 2017 per e-mail aan klaagster geschreven: “(..) Naar aanleiding van uw bezoek vrijdag jl. deel ik mede dat wij een opnieuw naar de rechtsgeldigheid van de verkoop van bovengenoemde woning hebben gekeken. In het kadaster staat uw ex man als enig eigenaar genoteerd, daarnaast hebben wij een verklaring van executele van [de notaris] te [vestigingsplaats]. Volgens het laatste testament van 14 oktober 2014 verleden voor voornoemd notaris heeft uw ex man 2 executeurs benoemd. Deze zijn bevoegd om over alle goederen te beschikken en ten gelde te maken, alsmede uit te keren zonder in overleg te treden of toestemming aan eventuele erfgenamen te vragen.

    Mitsdien kan ik niet anders concluderen dat wij namens hem de woning kunnen verkopen. Zij zijn m.i. volledig beschikkingsbevoegd.

    Indien u meent enige rechten te hebben op de boedel dan adviseer ik u op korte termijn een advocaat of rechtsbijstandverzekeraar te consulteren.”

  2. Op 4 en 7 augustus 2017 heeft klaagster aan [A] en de notaris geschreven dat tussen haar en erflater nooit een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap heeft plaatsgevonden en dat zij daarom niet vrij zijn de woning te verkopen.
  3. Daarop heeft [A] bij e-mail van 7 augustus 2017 aan klaagster geantwoord, voor zover van belang: “Heden heb ik uw aangetekende schrijven ontvangen, daar staat geen nieuwe informatie / bewijs in. Zowel naar onze mening als de notaris heeft u geen rechten op de verkoop van de woning. (..) Te uwe informatie de woning is geheel leeg en er staat niets meer in. (..)”
  4. Op 14 augustus 2017 heeft klaagster wederom een brief aan de notaris gezonden waarin zij schrijft, voor zover van belang: “Helaas heb ik nog geen antwoord gekregen op mijn brieven (aangetekend) aan u van 4 en 7 augustus 2017. Hierbij nog een afschrift van mijn schrijven aan de familie [B]. Hier is sprake van diefstal/ontvreemding/verduistering. (..) Er heeft nooit een verdeling plaats gevonden. Helaas hebt u geen onderzoek gedaan, de notaris en de makelaar worden door hen ([B] c.s.) belazerd, zoals ook de rechter bedrogen en belogen is (..)”
  5. Bij brief van 16 augustus 2017 verzoekt klaagster de notaris de door hem opgemaakte verklaring van executele in te trekken.
  6. Op 24 augustus 2017 heeft de notaris aan mw. J.M. Klein van de KNB geschreven: “ (..) [Erflater] is op 20 mei 2017 overleden. Op 26 juni 2017 heb ik aan de door [erflater] bij testament benoemde executeurs een verklaring van executele afgegeven om de nalatenschap van [erflater] af te wikkelen.

    Uit onderzoek bij de gemeente (Basisregistratie Personen) is gebleken dat de heer Stolte ten tijde van zijn overlijden ongehuwd was en niet was geregistreerd als partner en dat hij gehuwd is geweest met [klaagster] (klaagster), welk huwelijk werd ontbonden door echtscheiding. Gezien de echtscheiding en het feit dat [klaagster] niet in het testament van [erflater] is opgenomen was er voor mij geen noodzaak om contact met haar op te nemen.

    Nadat [klaagster] contact met mij heeft opgenomen heb ik met haar afgesproken dat de door haar aan mij geleverde correspondentie (gericht aan de erfgenamen/familie van [erflater]) ter hand werd gesteld aan de executeurs van de nalatenschap van [erflater], hetgeen ook is gebeurd.

    Ingeval [klaagster] van mening is dat zij iets te vorderen heeft uit de nalatenschap van [erflater] dient zij zich te wenden tot de executeurs en zo nodig maatregelen te nemen om haar belangen te waarborgen..”

  7. Bij brief van 21 september 2017 heeft de notaris aan mevrouw J.M. Klein van de KNB geschreven: “(..) In de brief van [klaagster] van 14 september jl. uit zij haar verbazing over het opmaken van een testament over ‘gestolen goederen’. Bij het opmaken van een testament worden gebruikelijk geen bewijsstukken gevraagd waaruit blijkt dat de in het testament genoemde goederen eigendom zijn van de testateur. Dat is op dat moment ook niet relevant. Eerst bij het overlijden van de testateur dient te worden vastgesteld welke van de in het testament genoemde goederen (nog) in diens eigendom aanwezig zijn. Goederen die niet meer aanwezig zijn kunnen niet worden nagelaten omdat deze goederen niet tot de nalatenschap behoren.”

3. De klacht

Klaagster verwijt de notaris ten eerste niet te hebben onderzocht of de scheiding en deling van de huwelijksgemeenschap van haar en haar ex-echtgenoot na de echtscheiding in 1986 heeft plaatsgevonden. Volgens klaagster heeft deze nooit  plaatsgevonden. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoren de woning en de daarin aanwezige inboedel, aldus klaagster.

Ten tweede verwijt klaagster de notaris dat hij zonder nader onderzoek een verklaring van erfrecht heeft opgemaakt en deze aan de familie van erflater heeft afgegeven.

Het derde verwijt dat klaagster de notaris maakt, betreft het zonder haar toestemming  meewerken aan de verkoop en overdracht van de woning. Klaagster stelt dat zij de woning ook hoofdzakelijk heeft betaald.

4. Het verweer

De notaris verwijst voor zijn verweer naar de inhoud van zijn eerdere brieven aan mevrouw Klein van de KNB, vermeld onder k. en l. van onderhavige beslissing.

Naar aanleiding van een verzoek van klaagster om contact met haar op te nemen, heeft de notaris haar uitgenodigd voor een gesprek op zijn kantoor. Dit gesprek heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2017. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de notaris contact met de executeurs opgenomen en hen voorgesteld om de verkoopopbrengst van de woning van erflater (tijdelijk) op de derdengeldenrekening van het notariskantoor in depot te houden. Tevens heeft de notaris de executeurs gevraagd naar de inboedelgoederen waarvan klaagster stelt dat deze haar toebehoren. De executeurs waren niet bereid om de verkoopopbrengst in depot te houden en zijn ook niet ingegaan op het tweede verzoek.

De overdracht van de woning heeft inmiddels op 20 oktober 2017 plaatsgevonden en de netto-verkoopopbrengst is overgemaakt, aldus de notaris. Daarna hebben de executeurs de notaris meegedeeld dat zijn werkzaamheden inzake de nalatenschap van erflater kunnen worden beëindigd. De notaris zal derhalve geen bemoeienis hebben met de verdere afwikkeling van onderhavige nalatenschap. 

5. De beoordeling

5.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Ten aanzien van het eerste verwijt jegens de notaris overweegt de kamer als volgt.

Klaagster onderbouwt haar stelling door te verwijzen naar het echtscheidingsvonnis van 1 april 1986 waarin de scheiding en deling is bevolen, maar voert aan dat deze  nooit heeft plaatsgevonden, zodat de notaris niet zonder nader onderzoek mocht meewerken aan de verkoop van de woning. Ook verwijst klaagster naar het kadaster waarin zij (nog) als gehuwd is geregistreerd.

Ter zitting heeft de notaris verklaard dat klaagster en erflater in 1968 zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, behoudens een gemeenschap van inboedel op grond van artikel 1:164a BW (oud). Dit is door klaagster niet weersproken.

De notaris heeft voorafgaand aan het passeren van de akte van levering van de woning de gebruikelijke notariële verplichtingen - kadastrale recherche en titelonderzoek - verricht. In de aankomsttitel waren de huwelijkse voorwaarden en de naam van erflater als enig eigenaar van de woning omschreven.

Voorts heeft de notaris geverifieerd bij de gemeente, afdeling Basisregistratie Personen, of erflater was gehuwd ten tijde van zijn overlijden dan wel of hij als partner was geregistreerd, hetgeen niet het geval bleek.

Gelet op een en ander, kan niet worden gezegd dat de notaris ten aanzien van de woning onvoldoende onderzoek heeft uitgevoerd naar de scheiding en deling van enige huwelijksgoederengemeenschap, nu deze woning daartoe nimmer heeft behoord. Ten aanzien van de inboedelgoederen kon de notaris, mede gelet op het tijdsverloop sinds de echtscheiding afgaan op de mededeling dat de woning leeg was, zodat er wat dat betreft ook niets meer te onderzoeken viel.

De kamer oordeelt het klachtonderdeel dan ook ongegrond.

5.3 Met betrekking tot het tweede verwijt van klaagster dat de notaris ten onrechte een verklaring van executele heeft opgemaakt en aan de familie heeft afgegeven, overweegt de kamer het volgende.

Ingevolge artikel 99 lid 1 Wna kunnen klachten tegen notarissen schriftelijk en met redenen omkleed, door een ieder met enig redelijk belang worden ingediend bij de kamer voor het notariaat waaronder de notaris ressorteert.

Klaagster heeft echter geen direct of indirect belang bij onderhavig klachtonderdeel, nu niet zij, maar de erfgenamen van erflater opdracht tot het opmaken van de verklaring van executele aan de notaris hebben gegeven. De kamer acht klaagster dan ook niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel.

5.4 Ten aanzien van het derde verwijt overweegt de kamer het volgende.

Klaagster stelt dat zij de woning hoofdzakelijk heeft betaald en dat het de notaris om die reden niet vrijstond mee te werken aan de verkoop van de woning.

Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting is de kamer gebleken dat de woning uitsluitend op naam van erflater stond en dat klaagster haar stellingen met betrekking tot eventuele rechten op de woning niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. De notaris heeft onderzocht wie rechthebbende was op de woning en heeft met klaagster een gesprek op zijn kantoor gevoerd, waarbij een en ander klaagster is uiteengezet. Daarbij heeft d e notaris klaagster aangeraden zich te wenden tot een advocaat teneinde eventuele rechtsmaatregelen te treffen en/of beslag op de woning of de verkoopopbrengst te doen leggen, maar daar is klaagster niet op ingegaan, aldus de notaris. Ook heeft de notaris de brieven van klaagster doorgezonden aan de executeurs en heeft hij op verzoek van de toenmalige rechtsbijstandverzekeraar van klaagster gewacht met de verkoopprocedure van de woning. Toen de notaris vervolgens bericht van de rechtsbijstandverzekeraar ontving dat zij het dossier gesloten had, is hij overgegaan tot verkoop en overdracht van de woning.

Naar het oordeel van de kamer valt de notaris hier geen tuchtrechtelijk verwijt te maken en is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

5.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

-      verklaart het eerste en derde klachtonderdeel ongegrond;

-      verklaart klaagster in het tweede klachtonderdeel niet-ontvankelijk.

Deze beslissing is gegeven door mrs. O.J. van Leeuwen, voorzitter, A.H. Schotman, J.P. van Harseler, C.E. Jonker, en L.G. Vollebregt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2018.

  Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).