Zoekresultaten 651-660 van de 2796 resultaten

  • ECLI:NL:TNORARL:2019:70 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/348266 KL RK 19-11 C/05/349633 KL RK 19-26

    1.      Ne bis in idem-beginsel. Het verwijt dat klagers de notaris maken is reeds eerder door de kamer behandeld en heeft geresulteerd in de beslissing van 3 december 2018 en de beslissing van het hof van 9 juli 2019. Omdat niet herhaaldelijk over dezelfde gedraging van een notaris kan worden geklaagd wegens strijd met het ne bis in idem-beginsel, zullen klagers in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard. 2.      Naar het oordeel van de kamer is het begrijpelijk dat de notaris - gezien de omstandigheden - niet in overleg wil treden met klager(s). Zijn weigering om in overleg te treden is dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.  

  • ECLI:NL:TNORARL:2019:69 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/353829 KL RK 19-73

    1.      Door niet dan wel onvolledig op de vragen van klager te antwoorden, heeft de notaris niet in voldoende mate aan zijn zorg- en informatieplicht voldaan. 2.      Ne bis in idem-beginsel. Naar vaste jurisprudentie van het hof geldt in het tuchtrecht de regel dat na behandeling van een klacht door de tuchtrechter, een latere klacht over “hetzelfde feit” niet nog eens kan worden behandeld. Het onderhavige klachtonderdeel ziet naar het oordeel van de kamer op hetzelfde feitencomplex dat aan de klacht in de beslissing van 30 juli 2019 ten grondslag werd gelegd. De notaris diende er naar het oordeel van de kamer derhalve geen rekening mee te houden dat na een beoordeling van zijn handelen dan wel nalaten rondom de advisering en opstaren van de executie van de woning, dit nog tuchtrechtelijk aan de orde zouden kunnen komen. 3.      Een medewerkster van de notaris heeft een van de betrokken partijen onjuist en/of onvoldoende geïnformeerd. Nu de notaris verantwoordelijk is voor de organisatie van zijn kantoor en de inzet van zijn medewerkster, kan hem hiervan een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.      

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:1 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/355975 KL RK 19-93

      1.      De notaris heeft onbetwist verklaard dat hij met het opstellen en verlenen van de hypotheekakte geen enkele bemoeienis heeft gehad. Deze akte is opgesteld door en verleden voor de waarnemer van de notaris. De kamer is van oordeel dat een waarnemend notaris in beginsel niet handelt onder de verantwoordelijkheid van de waargenomen notaris. Nu de notaris zelf geen bemoeienis gehad heeft met het opstellen en passeren van de hypotheekakte, kan hem naar het oordeel van de kamer in dit geval geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.   2.      Klagers verwijten de notaris verder dat hij te laat zijn aansprakelijkheidsverzekering heeft ingeschakeld en vervolgens te laat de door de aansprakelijkheidsverzekering gevraagde stukken ter beschikking heeft gesteld. Naar het oordeel van de kamer was er niet sprake van een zo late actie van de notaris dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is.  

  • ECLI:NL:TNORARL:2019:68 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/346927 KL RK 18-183 C/05/352053 KL RK 19-50

    1.      De klacht is tijdig ingediend en daarom ontvankelijk. 2.      De kamer is van oordeel dat een waarnemend kandidaat-notaris in beginsel niet handelt onder de verantwoordelijkheid van de waargenomen notaris. Nu onweersproken is dat de kandidaat-notaris het dossier geheel zelfstandig en niet onder verantwoordelijkheid van de notaris heeft behandeld kan de notaris naar het oordeel van de kamer in dit geval niet - ook niet als werkgever - een tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. De klacht tegen de notaris zal in zoverre dan ook ongegrond worden verklaard. 3.      Uitgangspunt is dat klachten tegen medewerkers van de notaris worden geacht te zijn gericht tegen de notaris, die voor de medewerker verantwoordelijk is. Indien de handelwijze van een medewerker is toe te rekenen aan een bepaald dossier, dat onder de verantwoordelijkheid van een specifieke (kandidaat-)notaris valt, dan dient de klacht te worden beschouwd als te zijn gericht tegen die betrokken (kandidaat-)notaris (uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 9 november 2010, ECLI:NL:GHAMS: 2010: B06928). 4.      ABC-transactie. De kandidaat-notaris had naar het oordeel van de kamer extra alertheid dienen te zijn. Van hem mag verwacht worden dat hij het geheel van de ABC-transactie in ogenschouw neemt.    

  • ECLI:NL:TNORARL:2019:66 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/350007 KL RK 19-28

    De klachten van klaagster hebben betrekking op de totstandkoming en de inhoud van het testament van moeder, de behandeling van de nalatenschap van moeder en de bejegening door de notaris. De kamer heeft de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TNORARL:2019:67 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/358096 KL RK 19-112

    Klager heeft de notaris opdracht gegeven om de aangifte erfbelasting inzake de nalatenschap van moeder te verzorgen. Klager verwijt de notaris, kort samengevat, dat het kantoor van de notaris noch in communicatie, noch op het proces en zeker niet op inhoud staat voor de door haar uitgedragen professionaliteit.   De kamer is van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij de verwerking van de vorderingen die klager en de broer op moeder hadden vanuit de nalatenschap van vader. Ook kan de notaris een verwijt worden gemaakt wat betreft de communicatie naar klager nadat er een fout in de opgelegde aanslag was geconstateerd

  • ECLI:NL:TNORAMS:2019:23 Kamer voor het notariaat Amsterdam 665626 /NT 19-23

    De kamer stelt voorop dat artikel 4:3 lid 1, aanhef en onder a. (en b.) BW naar zijn duidelijke tekst voor onwaardigheid om te erven eist dat sprake moet zijn van een onherroepelijke (strafrechtelijke) veroordeling. Vast staat tevens, en stond ook op 5 september 2017 toen de onderhavige verklaring van erfrecht werd afgegeven, dat klager niet strafrechtelijk is veroordeeld, maar ontslagen is van alle rechtsvervolging. Op grond van de wetstekst is dus geen sprake van onwaardigheid. Daar komt bij, dat de jurisprudentie waarop klager zich beroept een bestendiging is van de reeds onder het oude recht ingezette lijn sinds het arrest van het Hof Amsterdam van 13 mei 1976, NJ 1977, 213, waarvan in ieder geval bij de invoering van het huidige erfrecht in 2003 kennelijk geen afwijking werd beoogd en waarbij nadien ook geen sprake is van eenduidige jurisprudentie waarin het vereiste van onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling opzij is gezet. De notaris mocht er dus niet van uitgaan, dat sprake was van onwaardigheid, laat staan dit in een akte op te nemen waar derden op af plegen te gaan. Een van de kernwaarden van het notariaat is immers het dienen van de rechtszekerheid.   N.B. 5.7 en 5.10 van deze beslissing is bij herstelbeslissing (665626/NT 19-23) van 31 december 2019 gewijzigd ten aanzien van de kosten van klager in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. 

  • ECLI:NL:TNORAMS:2019:22 Kamer voor het notariaat Amsterdam 665859/NT 19-24

    De kamer overweegt dat de door klager geuite beschuldigingen aan het adres van de notaris niet zijn aangetoond. Klager heeft immers desgevraagd ter zitting niet kunnen aangeven welke leugens en beschuldigingen door de notaris als waarheid zijn geventileerd. Uit het betoog van de notaris tijdens de mondelinge behandeling van 4 januari 2019 had klager moeten begrijpen dat de notaris als gemachtigde van de beide broers en de zuster van klager optrad. Het stond de notaris vrij om als zodanig in die procedure op te treden. Dat de notaris daarbij enige kleuring in zijn betoog heeft aangebracht is naar het oordeel van de kamer niet klachtwaardig. Aan de gevraagde kostenveroordeling komt de kamer daarom niet toe. De klacht is dan ook ongegrond.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2019:20 Kamer voor het notariaat Amsterdam 664796/ NT 19-19

    De notaris heeft in zijn verweer aangevoerd dat de door klager ingediende klacht betreffende de declaratie van 4 januari 2018 ad € 453,75 in feite een declaratiegeschil betreft dat behandeld zou moeten worden door de Geschillencommissie Notariaat en niet door de kamer. De kamer acht klager in dit klachtonderdeel echter ontvankelijk, omdat klager desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat hij niet de hoogte van de declaratie betwist maar dat de declaratie geheel ten onrechte aan hem is toegezonden en hij niet is gehouden deze te voldoen omdat beide conceptakten uiteindelijk niet zijn gepasseerd. De kamer volgt de klager echter niet in zijn verwijt dat in het geheel geen declaratie had mogen worden verstuurd. Voldoende is gebleken dat de notaris werkzaamheden heeft verricht en kosten heeft gemaakt ter uitvoering van de hem door klager verstrekte opdracht. Dat deze er in dit geval niet toe hebben geleid dat de aanvankelijk beoogde akten zijn getekend, omdat partijen het over de inhoud daarvan niet eens konden worden en uiteindelijk voor een ander traject hebben gekozen, maakt nog niet dat de notaris voor zijn werkzaamheden geen enkele beloning toekomt. Ook dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2019:21 Kamer voor het notariaat Amsterdam 663761/19-13

    De kamer acht, zoals ook door de notaris erkend, de klachten gegrond, met uitzondering van de schending van het (verscherpt) cliëntenonderzoek als bedoeld in de artikelen 3 en 8 Wwft en van de meldingsplicht op grond van artikel 16 Wwft. De schending van deze bepalingen kan naar het oordeel van de kamer niet onder de tuchtnorm van artikel 93 Wna worden geschaard, omdat met deze bepalingen andere belangen worden beschermd dan met artikel 93 Wna. In de Wwft zijn specifieke handhavings- en sanctiebepalingen opgenomen die door het BFT kunnen worden ingezet bij overtreding van de in de Wwft opgenomen bepalingen (artikel 26 e.v. Wwft). Ingevolge artikel 111a Wna is het BFT belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wna. Indien bij de uitoefening van dat toezicht van feiten of omstandigheden blijkt die naar zijn oordeel voldoende grond opleveren voor het opleggen van een tuchtmaatregel, kan het BFT een klacht indienen (artikel 111b Wna). Indien bij dat toezicht blijkt van schending van de bepalingen van de Wwft dient het BFT zich ten aanzien van die schending te bedienen van de sanctiebepalingen uit de Wwft. Het indienen van een klacht op grond van artikel 111bWna behoort daar niet toe. Het vorenstaande neemt niet weg dat een schending van de Wwft onder omstandigheden ook kan worden gekwalificeerd als een handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt als bedoeld in artikel 93 Wna, maar dat is hier naar het oordeel van de kamer niet aan de orde.