ECLI:NL:TNORARL:2019:67 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/358096 KL RK 19-112

ECLI: ECLI:NL:TNORARL:2019:67
Datum uitspraak: 11-12-2019
Datum publicatie: 27-01-2020
Zaaknummer(s): C/05/358096 KL RK 19-112
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klager heeft de notaris opdracht gegeven om de aangifte erfbelasting inzake de nalatenschap van moeder te verzorgen. Klager verwijt de notaris, kort samengevat, dat het kantoor van de notaris noch in communicatie, noch op het proces en zeker niet op inhoud staat voor de door haar uitgedragen professionaliteit.   De kamer is van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij de verwerking van de vorderingen die klager en de broer op moeder hadden vanuit de nalatenschap van vader. Ook kan de notaris een verwijt worden gemaakt wat betreft de communicatie naar klager nadat er een fout in de opgelegde aanslag was geconstateerd

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN

Kenmerk:        C/05/358096 / KL RK 19-112

beslissing van de kamer voor het notariaat

op de klacht van

[ naam klager ],

wonende in [ woonplaats klager ],

klager,

tegen

[ naam notaris ],

notaris in [ vestigingsplaats notaris ],

gemachtigde: mr. H.J. Delhaas, advocaat in Amsterdam.

Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.

1.         Het verloop van de procedure

1.1.      Het verloop van de procedure blijkt uit:

-          de klacht, ingekomen op 23 augustus 2019;

-          de brief van klager met onderliggende stukken, ingekomen op 27 augustus 2019;

-          het verweer, met bijlagen, van de notaris, ingekomen op 26 september 2019;

-          de e-mail met de pleitnota van klager, ingekomen op 17 oktober 2019;

-          de brief van de notaris, ingekomen op 11 november 2019.

1.2.      De klachtzaak is op de zitting van 15 november 2019 behandeld. Zowel klager als de notaris, vergezeld van haar gemachtigde, zijn naar de zitting gekomen. Allen hebben op de zitting het woord gevoerd, klager aan de hand van de door hem per e-mail van 17 oktober 2019 overgelegde pleitaantekeningen.

2.         De feiten

2.1.      Op 5 december 2018 is de moeder van klager, mevrouw [ naam moeder ] (hierna: moeder), overleden.

2.2.      Op grond van het door moeder opgemaakte testament liet zij als erfgenamen achter haar twee kinderen: de heer [ naam broer ] (hierna: de broer) en klager. In haar testament heeft moeder een bedrag van € 50.000,- vrij van recht aan de broer gelegateerd.

2.3.      De vader van klager is al eerder overleden. Vanuit de afwikkeling van de nalatenschap van vader hadden klager en de broer een vordering op moeder.

2.4.      De broer heeft de notaris verzocht om de aangifte erfbelasting met betrekking tot het overlijden van moeder te verzorgen. De notaris heeft die opdracht in de brief van 25 januari 2019 aan de broer bevestigd.

2.5.      In februari 2019 is er tussen partijen verschillende malen contact over het aanleveren van de administratie van moeder.

2.6.      Op 12 april 2019 heeft de notaris de broer een brief gestuurd. In die brief schreef ze dat ze niet (meer) in het bezit was van de gegevens die nodig waren om de erfdelen uit de nalatenschap van vader te kunnen berekenen. De notaris vroeg de broer of er stukken aanwezig waren waaruit de samenstelling van de nalatenschap van vader bleek, teneinde de vordering van de kinderen in die nalatenschap, als een schuld in de nalatenschap van moeder te kunnen opnemen. De notaris schreef dat als zij geen gegevens zou ontvangen, zij de aangifte erfbelasting zou opstellen zonder de erfdelen als schuld op te nemen.

2.7.      Als antwoord op haar verzoek ontving de notaris een kopie van de aanslag erfbelasting van de nalatenschap van vader.

2.8.      De notaris heeft op 8 mei 2019 een concept van de aangifte erfbelasting aan klager en de broer gestuurd. Naar aanleiding van het concept heeft klager op 13 mei 2019 de notaris een e-mail gestuurd met daarin een aantal vragen en opmerkingen.

2.9.      In de brief van 24 mei 2019 heeft de notaris de vragen van klager beantwoord. Met betrekking tot de berekening van de erfdelen uit de nalatenschap van vader, schreef de notaris:

“Het betreft een enkelvoudige rente van 8%. De erfdelen conform de aangifte zijn in gulden en omgerekend naar euro’s. De renteberekening zal ik nog nader bekijken en hierop terugkomen.

De erfdelen heb ik gehanteerd conform de door u aan mij verstrekte aanslag erfbelasting. Ik heb deze niet herleid naar een eventuele nominale waarde, rekening houdend met vruchtgebruiktabellen en de in het testament genoemde rente. Normaliter heb ik deze gegevens direct paraat uit de aangifte erfbelasting. Bij gebreke daarvan is voor deze oplossing gekozen.

Maar indien u wenst dat ik de erfdelen ga herrekenen, dan verneem ik dat graag van u en zullen deze werkzaamheden conform de door de heer [ de broer ] getekende opdrachtbevestiging in rekening worden gebracht.”

2.10.    In de e-mail van 5 juni 2019 aan de broer heeft de notaris laten weten dat het rentebedrag in de aangifte is aangepast. Op 7 juni 2019 is een gewijzigd concept ter ondertekening aan de broer gestuurd, waarna de getekende aangifte op 14 juni 2019 bij de Belastingdienst is ingediend.

2.11.    Op 16 juli 2019 heeft de Belastingdienst de aanslag opgelegd. De notaris heeft deze aanslag doorgestuurd naar klager en de broer, met daarbij de mededeling dat de aanslag door de notaris is gecontroleerd en akkoord bevonden is.

2.12.    Naar aanleiding van de opgelegde aanslag heeft klager op 5 augustus 2019 een

e-mail gestuurd aan de notaris. Hierin schreef klager dat volgens hem het door de broer verkregen legaat vrij van recht niet juist is verwerkt in de aangifte. Klager vroeg de notaris of zij de zienswijze van klager deelde, en zo ja, of het kantoor voor eigen rekening de aangifte zou wijzigen.

2.13.    Naar aanleiding van de e-mail van klager heeft de notaris op 6 augustus 2019 telefonisch contact opgenomen met klager en aangegeven dat ze er naar zou kijken en op terug zou komen.

2.14.    Vervolgens heeft de notaris een herberekening gemaakt. In de e-mail van

22 augustus 2019 schreef de notaris-klerk namens de notaris, voor zover relevant:

“Met [ de notaris ] is de aangifte nader bekeken. Wij zijn van mening dat de berekening van de erfbelasting met betrekking tot het legaat niet juist is opgenomen in de aangifte.

Het is mogelijk dat bezwaar wordt gemaakt tegen de aanslag waarop een nieuwe aangifte wordt ingediend. (…)Graag verneem ik van u of u een nieuwe aangifte wilt indienen en zo ja, of u zelf bezwaar maakt bij de belastingdienst en aangeeft dat ons kantoor een nieuwe aangifte in zal dienen dan wel of wij bezwaar dienen te maken.”

2.15.    Klager heeft diezelfde dag bij de notaris aangegeven dat hij zelf nieuwe berekeningen zou maken en zelf bezwaar zou indienen bij de Belastingdienst.

3.         De klacht en het verweer

3.1.      Klager verwijt de notaris, kort samengevat, dat het kantoor van de notaris noch in communicatie, noch op het proces en zeker niet op inhoud staat voor de door haar uitgedragen professionaliteit. Correcties van € 30.000,- à € 35.000,- op een aangifte van

€ 370.000,- vindt klager onacceptabel.

3.2.      Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling van de klacht, nader ingaan.

4.         De beoordeling

4.1.      In artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) staat dat notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht zijn onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2.      Zowel in haar verweerschrift als ter zitting heeft de notaris erkend dat in de afhandeling van de aangifte erfbelasting van moeder niet alles vlekkeloos is verlopen.

4.3.      Uit het dossier blijkt dat na de aanname van de opdracht er in eerste instantie verwarring is tussen partijen over het al dan niet in bezit zijn bij de notaris van de administratie van moeder. Hierin kan de notaris geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.

4.4.      Nadat de notaris de benodigde stukken had ontvangen, heeft de notaris een concept van de aangifte opgemaakt. Door klager is aangevoerd dat er in het concept een onjuist adres staat vermeld. De notaris heeft dit vervolgens gecorrigeerd. Dit betreft naar het oordeel van de kamer een vergissing, waarbij geen sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

4.5.      Verder heeft klager bij de notaris aangegeven dat de voorlopige aanslag over 2018 al was betaald, zodat die naar zijn mening niet als schuld diende te worden opgenomen. De notaris heeft in haar brief van 24 mei 2019 toegelicht dat de aanslag een voor de erfbelasting aftrekbare schuld is. Ook hier kan de notaris geen verwijt worden gemaakt.

4.6.      De vorderingen die klager en de broer op moeder hadden vanuit de nalatenschap van vader dienden als schuld in de aangifte erfbelasting te worden verwerkt. Klager verwijt de notaris dat zij deze vorderingen onjuist heeft berekend en opgenomen in de aangifte. Nadat klager de notaris hier op heeft gewezen, heeft de notaris de berekeningen gecorrigeerd.

4.7.      De kamer is van oordeel dat de notaris op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat zij in het bezit was van het testament van vader en de opgelegde aanslag erfbelasting. Op basis daarvan was het mogelijk voor de notaris om de nominale waarde van de erfdelen te berekenen en juist te verwerken in de aangifte erfbelasting met betrekking tot het overlijden van moeder. De notaris heeft er echter voor gekozen om dit niet te doen, omdat zij de benodigde gegevens niet direct paraat had uit de aanslag erfbelasting van vader. Dit blijkt ook uit de brief van 24 mei 2019. Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris ten onrechte voor een gemakkelijke weg gekozen, wetende dat dit niet de juiste was.

Omdat klager verstand van zaken heeft en contact heeft gezocht met de notaris, zijn de berekeningen alsnog aangepast. Het is dan ook aan klager te danken dat de vorderingen alsnog juist in de aangifte zijn verwerkt. Naar het oordeel van de kamer had de notaris direct een correcte berekening moeten maken.

4.8.      Nadat de Belastingdienst de aanslag erfbelasting had opgelegd, heeft klager geconstateerd dat het legaat vrij van recht van de broer niet juist is verwerkt in de aangifte. De notaris had op basis van de aanwezige documentatie in het dossier kunnen zien dat het legaat vrij van recht was. Er is naar het oordeel van de kamer echter sprake van een menselijke fout, zodat er op dit punt geen sprake is van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.

4.9.      Dit neemt niet weg dat naar het oordeel van de kamer de communicatie over het herstel van de gemaakte fout beter had gekund. Uit de e-mail van 22 augustus 2019 blijkt niet duidelijk dat de notaris de kosten voor het maken van bezwaar voor eigen rekening wilde nemen. Volgens de notaris was dit vanzelfsprekend, zo lichtte de notaris ter zitting toe. Ter zitting heeft klager echter verklaard dat dit voor hem niet duidelijk was, te meer omdat hij in een eerder stadium al had opgemerkt dat de gemaakte fouten kosteloos door de notaris hersteld zouden moeten worden. Op die opmerking heeft klager geen reactie gehad van de notaris. Het was dan ook beter geweest als de notaris het aanbod tot kosteloos herstel duidelijk in de e-mail van 22 augustus 2019 had vermeld, te meer nu klager hier in zijn

e-mail van 5 augustus 2019 ook expliciet om vroeg.

4.10.    Gelet op vorenstaande zal de kamer de klacht gegrond verklaren.

Maatregel

4.11.     Op de gegrondverklaring van een klacht past in beginsel een tuchtrechtelijke reactie.

Gezien de feiten en omstandigheden acht de kamer de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

Kostenveroordeling

4.12.    Omdat de kamer de klacht gegrond verklaart, dient de notaris op grond van artikel

99 lid 5 Wna het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden.

4.13.    De kamer ziet aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 sub a Wna en de tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,-.

De notaris dient deze kosten en het griffierecht genoemd in 4.12 binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager te vergoeden. Klager dient daarvoor tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door te geven aan de notaris.

4.14.    Verder ziet de kamer aanleiding om de notaris, gelet op artikel 103b lid 1 sub b Wna en de tijdelijke richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat, te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op € 3.500,-. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de kamer. De notaris ontvangt hiervoor een nota van het LDCR te Utrecht.

5.         De beslissing

De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt de notaris op de maatregel van waarschuwing;

-          veroordeelt de notaris tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klager op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.13 bepaald;

-          veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten van klager, vastgesteld op een bedrag van € 50,-, op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.13 bepaald;

-          veroordeelt de notaris tot betaling van de kosten in verband met de behandeling van de zaak, vastgesteld op € 3.500,- , op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 4.14 bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.M.S. Kuipers, voorzitter, mr. F.E.J. Goffin, mr. L.P. Oostveen-ter Braak, mr. J.T.J. Heijstek en A. Roesink-Kragt, leden, en in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker, secretaris, door mr. M.J.C. van Leeuwen, plaatsvervangend voorzitter, in het openbaar uitgesproken op 11 december 2019

De secretaris

De voorzitter

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.