Zoekresultaten 10421-10430 van de 12883 resultaten

  • ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2477 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1242

    Klaagster verwijt verweerder, tandarts, dat hij bij het plaatsen van implantaten onzorgvuldig heeft gehandeld waardoor zij een bacteriële infectie heeft opgelopen. Klacht gegrond, berisping.    

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2464 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.424

    Klacht: Klager verwijt verweerster dat zij hem geen volledige inzage in zijn medisch dossier heeft willen geven. RTG Groningen: Kennelijk ongegrond. Klacht afgewezen. CTG: verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2465 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.055

    Klaagster is op verwijzing van haar psychotherapeut in contact gekomen met verweerder, een psychiatrisch verpleegkundige. Verweerder heeft klaagster psychiatrische begeleiding aan huis op maat aangeboden. Klaagster verwijt verweerder: 1) sexueel misbruik, 2) grensoverschrijdend gedrag op diverse gebieden waarbij klaagster psychisch onder druk is gezet door verweerster, 3) misbruik van klaagsters afhankelijke positie, 4) verzuim om volledig en zorgvuldig een dossier bij te houden, 5) dat verweerder de behandeling niet heeft overgedragen toen de relatie tussen klaagster en verweerder te intiem werd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht wat betreft de onderdelen 2 tot en met 5 gegrond verklaard en bij wijze van voorlopige voorziening met onmiddellijke ingang de doorhaling bevolen van de inschrijving van verweerder in het BIG-register en tevens is bepaald dat de beslissing zal worden gepubliceerd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het door verweerder ingestelde beroep en handhaaft de door het Regionaal Tuchtcollege opgelegde maatregel van doorhaling van de registratie in het BIG-register.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2473 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1258

    Klacht tegen huisarts die dienst deed als visite-arts bij huisartsenpost ongegrond. Op grond van ter beschikking zijnde gegevens was telefonisch advies om evolutie te volgen en zo nodig opnieuw contact op te nemen niet onzorgvuldig.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2466 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.102

    De echtgenoot respectievelijk vader van klagers, hierna de patiënt, is na een verblijf van enkele maanden in het ziekenhuis in verband met een CVA, overgeplaatst naar een revalidatiecentrum, alwaar verweerster als verpleegkundige werkzaam is in de nachtdienst. De patiënt had een tracheacanule om door te ademen die op de dag voorafgaande aan de nachtdienst van de verpleegkundige verwijderd was. Tijdens de nachtdienst heeft de verpleegkundige bemerkt dat de patiënt stervende was. De reanimatieprocedure is in gang gezet en de patiënt is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, alwaar hij na 10 dagen op de intensive care verpleegd te zijn geweest, is overleden. De klacht van klagers bestaat uit zes onderdelen en de kern van de klacht betreft de vraag of de verpleegkundige terecht heeft aangenomen, zoals zij stelt dat de patiënt wel onrustig maar niet benauwd is geweest. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat het bestaan van benauwdheid niet aannemelijk is geworden en dat de verpleegkundige de instructies van de arts heeft opgevolgd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klagers.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2474 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1265

    Klacht tegen arts betreffende onder meer advies en informatie over kosten en declareerbaarheid van injecties en laboratoriumonderzoek ongegrond. Klachtonderdeel over persoonlijke en financiële betrokkenheid van arts bij geadviseerde aanvullende therapie en bejegening. klacht gegrond: berisping.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2467 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.137

    De echtgenoot respectievelijk vader van klagers, hierna de patiënt, is na een verblijf van enkele maanden in het ziekenhuis in verband met een CVA, overgeplaatst naar een revalidatiecentrum, alwaar verweerster als verpleegkundige werkzaam is in de nachtdienst. De patiënt had een tracheacanule om door te ademen die op de dag voorafgaande aan de nachtdienst van de verpleegkundige verwijderd was. Tijdens de nachtdienst heeft de verpleegkundige bemerkt dat de patiënt stervende was. De reanimatieprocedure is in gang gezet en de patiënt is met de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd, alwaar hij na 10 dagen op de intensive care verpleegd te zijn geweest, is overleden. De klacht van klagers bestaat uit zes onderdelen en de kern van de klacht betreft de vraag of de verpleegkundige terecht heeft aangenomen, zoals zij stelt dat de patiënt wel onrustig maar niet benauwd is geweest. Het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat het bestaan van benauwdheid niet aannemelijk is geworden en dat de verpleegkundige de instructies van de arts heeft opgevolgd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klagers.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2461 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.303

    Rapport BMA-arts in het kader van een beoordeling ex art. 64 Vreemdelingenwet. Klager stelt, samengevat weergegeven, dat de BMA-arts ten onrechte heeft geconcludeerd dat het uitblijven van een behandeling niet zal leiden tot een noodsituatie op korte termijn, dat zij ten onrechte niet heeft onderzocht wat de individuele effecten zijn van de terugkeer van klager naar het land van herkomst. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de zorgvuldigheid die de BMA-arts jegens de aanvrager van een verblijfsvergunning verschuldigd is meebrengt dat, indien in een individueel geval de gegevens in het dossier van de aanvrager voor de BMA-arts aanleiding moeten zijn gerede twijfel te hebben over de effectiviteit voor de aanvrager van de zorg in het land van herkomst, de BMA-arts zo mogelijk daarnaar nader onderzoek verricht, bijvoorbeeld door (nadere) raadpleging daaromtrent van een deskundige, dat zou kunnen zijn een vertrouwensarts in dat land. Indien geen nader onderzoek wordt of kan worden verricht, dient de arts in zijn rapportage in ieder geval melding te maken van die gerede twijfel. Het Centraal Tuchtcollege realiseert zich dat de effectiviteit van een behandeling afhankelijk is van tal van factoren. Het Centraal Tuchtcollege realiseert zich ook dat een BMA-arts omtrent diverse factoren geen (deugdelijk onderbouwde) uitspraak kan doen, reeds omdat de arts omtrent die factoren onvoldoende kennis of deskundigheid bezit. Dat neemt echter niet weg dat het tot de professionele verantwoordelijkheid van de BMA-arts behoort in de rapportage onder ogen te zien of er gerede twijfel kan bestaan over de effectiviteit van de behandeling in het land van herkomst, met name gelet op de aard van het trauma en de omstandigheden waaronder dat is veroorzaakt, althans gelet op die omstandigheden waaromtrent de arts wel geacht kan worden zich uit te laten. In dit geval heeft de BMA-arts het juiste onderzoek gedaan en kon zij op grond van de beschikbare gegevens komen tot de conclusie in haar rapport. Het Centraal Tuchtcollege acht het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak in eerste aanleg, waarmee de opgelegde maatregel komt te vervallen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2468 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.157

    De aangeklaagde gezondheidszorgpsycholoog, is directeur van een Dyslexie instituut. De klacht heeft betrekking op de training van klagers minderjarige dochter in verband met dyslexie binnen dat instituut. Klager verwijt de gz-psycholoog: 1. dat de behandeling van klagers dochter van een dusdanig laag niveau is gebleken dat van enige goede kwaliteit geen sprake is; 2.dat hij geen aantoonbare betrokkenheid heeft getoond; 3. dat hij onverantwoord de lopende behandeling heeft onderbroken; 4.dat klagers dochter persoonlijk is gedagvaard; 5. dat het medisch dossier onjuist is (de dyslexieverklaring en het onderzoek zijn niet rechtsgeldig ondertekend). Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2462 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.304

    Rapport BMA-arts in het kader van een beoordeling ex art. 64 Vreemdelingenwet. Klager stelt, samengevat weergegeven, dat het medisch advies van de BMA-arts onzorgvuldig dan wel onvolledig is, omdat daarin geen rekening is gehouden met de effectiviteit van de behandeling in het land van herkomst en omdat zij niet is ingegaan op medisch relevante punten. Daarnaast heeft de BMA-arts volgens klager een onzorgvuldig reisadvies gegeven.   Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht gegrond en legt de maatregel van waarschuwing op. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de zorgvuldigheid die de BMA-arts jegens de aanvrager van een verblijfsvergunning verschuldigd is meebrengt dat, indien in een individueel geval de gegevens in het dossier van de aanvrager voor de BMA-arts aanleiding moeten zijn gerede twijfel te hebben over de effectiviteit voor de aanvrager van de zorg in het land van herkomst, de BMA-arts zo mogelijk daarnaar nader onderzoek verricht, bijvoorbeeld door (nadere) raadpleging daaromtrent van een deskundige, dat zou kunnen zijn een vertrouwensarts in dat land. Indien geen nader onderzoek wordt of kan worden verricht, dient de arts in zijn rapportage in ieder geval melding te maken van die gerede twijfel. Het Centraal Tuchtcollege realiseert zich dat de effectiviteit van een behandeling afhankelijk is van tal van factoren. Het Centraal Tuchtcollege realiseert zich ook dat een BMA-arts omtrent diverse factoren geen (deugdelijk onderbouwde) uitspraak kan doen, reeds omdat de arts omtrent die factoren onvoldoende kennis of deskundigheid bezit. Dat neemt echter niet weg dat het tot de professionele verantwoordelijkheid van de BMA-arts behoort in de rapportage onder ogen te zien of er gerede twijfel kan bestaan over de effectiviteit van de behandeling in het land van herkomst, met name gelet op de aard van het trauma en de omstandigheden waaronder dat is veroorzaakt, althans gelet op die omstandigheden waaromtrent de arts wel geacht kan worden zich uit te laten. In het onderhavige geval had de arts nader onderzoek dienen te verrichten naar – althans meer uitdrukkelijk melding moeten maken van – de angst van klager voor militairen in het land van herkomst. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat de politieke situatie aldaar instabiel is, hetgeen zich regelmatig uit in gewapende conflicten, had het in de rede gelegen dat de verzekeringsarts zich rekenschap had gegeven van het feit dat klager met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal worden geconfronteerd met militairen en/of met personen in militaire kleding. Uit de medische achtergrondinformatie ten aanzien van klager kan naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege worden afgeleid dat confrontatie met militairen een contra-indicatie zou kunnen zijn voor een effectieve behandeling van klager, mede gelet op wat blijkens het dossier van klager de mogelijke gevolgen zijn wanneer klager onverhoeds wordt geconfronteerd met een situatie die bij hem heftige angst opwekt.   In het verlengde hiervan had de verzekeringsarts niet zonder meer kunnen afzien van het persoonlijk onderzoeken van klager. Zij had zich althans nader moeten (laten) inlichten over de aard van de angst en de mogelijke gevolgen van confrontatie met militairen op de effectiviteit van een behandeling van klager. Dit brengt overigens, anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen, nog niet met zich dat zij in alle gevallen klager had dienen op te roepen voor een persoonlijk onderzoek; ook was het mogelijk geweest dat zij de expertise van een deskundige collega had ingewonnen. Zonder nadere toelichting, die de verzekeringsarts echter niet heeft gegeven, kan niet worden aangenomen dat de verzekeringsarts voldoende rekenschap heeft gegeven van de persoonlijke situatie van klager in relatie tot de beantwoording van vragen 5a en b die de IND haar heeft voorgelegd.