ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2473 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1258

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2012:YG2473
Datum uitspraak: 05-12-2012
Datum publicatie: 05-12-2012
Zaaknummer(s): 1258
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts die dienst deed als visite-arts bij huisartsenpost ongegrond. Op grond van ter beschikking zijnde gegevens was telefonisch advies om evolutie te volgen en zo nodig opnieuw contact op te nemen niet onzorgvuldig.

Uitspraak: 5 december 2012

 

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 12 april 2012 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

huisarts

werkzaam te B

verweerder

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-         het klaagschrift

-         het verweerschrift en de aanvulling daarop

-         de repliek

-         de dupliek en de aanvulling daarop

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 29 oktober 2012 behandeld. Partijen waren aanwezig en hebben hun standpunten toegelicht.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

De klacht betreft de moeder van klager, geboren in januari 1932 en verblijvende in een zorginstelling. In de nacht van 29 op 30 januari 2011 is de Centrale Huisartsenpost (CHP) gebeld door een verzorgende van de instelling. Naar aanleiding daarvan heeft de triagist aantekeningen gemaakt en verweerder gebeld met het verzoek telefonisch contact op te nemen met de zorginstelling. Verweerder, die op dat moment dienst deed als visite-arts, heeft vervolgens om omstreeks 1.45 uur telefonisch contact gehad met een verzorgende van de instelling. Daarvan heeft hij aantekeningen gemaakt in het CHP register.

Er is na het telefoongesprek van verweerder met de verzorgende geen contact meer geweest tussen de zorginstelling en de CHP. De volgende ochtend is de moeder om even voor twaalf uur overleden.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij nalatig is geweest in de zorgverlening doordat hij de situatie van de moeder niet adequaat heeft beoordeeld en ook niet goed heeft gehandeld.

Verweerder voert daartoe nog - onder verwijzing naar de brief van de Inspectie voor de Gezondheidszorg d.d. 16 februari 2012 - het navolgende aan.

Verweerder heeft geen telefonisch contact met de moeder gehad, alleen met de verzorgende, zodat hij niet adequaat heeft kunnen reageren. De situatie was anders dan waarvan verweerder uitging. De moeder had namelijk wel bloedverdunners geslikt, maar zij had daarmee vanwege een aanstaande schouderoperatie moeten stoppen. Verweerder had moeten besluiten de moeder zelf te bezoeken om de aard van het ziektebeeld te kunnen constateren en niet alleen moeten afgaan op wat de verzorgende hem mededeelde. Bovendien zou de triagist een ‘niet pluis’ gevoel hebben gehad, waarop verweerder niet heeft gereageerd.

Als verweerder zich in het gesprek dat achteraf plaatsvond meer geïnteresseerd en betrokken had getoond, zou de klacht niet zijn ingediend.

4. Het standpunt van verweerder

Van de triagist kreeg verweerder telefonisch het verhaal dat de moeder buikpijn zou hebben en zou moeten overgeven en het verzoek toch even met de verzorgende te bellen. Hoewel het eigenlijk niet zijn taak is, heeft verweerder toch gebeld en met de verzorgende gesproken. Hij heeft zorgvuldig de heteroanamnese afgenomen: de moeder zou buikklachten hebben gehad en had moeten overgeven; ook had zij getranspireerd. Desgevraagd werd medegedeeld dat het al wat beter ging; dat de moeder geen buikpijn meer had en geen uitstralende pijn had, dat de nausea en vomitus klachten duidelijk verbeterd waren en dat het transpireren was gestopt. Verweerder heeft ook naar de medische voorgeschiedenis en de medicatie gevraagd. Uit het antwoord maakte hij op dat de moeder geen cardiovasculaire antecedenten had gehad en ook geen cardiale medicatie, bloedverdunner en/of statine nam. Verweerder heeft tegen de verzorgende gezegd dat het waarschijnlijk om een gastro-enteritis met vomitus en orthosympaticusprikkeling ging. Verweerder adviseerde een MDL(maag, darm, lever)-sparend dieet en eventueel Domperidon zetpillen als het braken zou persisteren. Ingeval van koorts zou de moeder paracetamol zetpillen mogen gebruiken. Omdat de klachten verbeterd waren, werd met de verzorgende afgesproken de evolutie van de klachten te volgen; indien de klachten zouden terugkomen of het probleem zou persisteren, zou opnieuw contact met de CHP dan wel met de eigen huisarts worden opgenomen.

In het gesprek met de triagist is geen sprake geweest van een gesignaleerd ‘niet-pluis’ gevoel.

De triagist heeft het veilig gevonden; er is een urgentie met U5 uitgerold met de vraag een advies te geven. De triagist heeft het opgeschaald naar niet dringend (U4).

Verweerder betwijfelt of er sprake is geweest van myocardinfarct. De familie heeft van de huisarts van de moeder gehoord dat daarvan sprake is geweest en verwijt verweerder nu nalatigheid.

In het gesprek met de familieleden kon verweerder zich niet culpabel opstellen omdat hij in eerste instantie niet wist wat er aan de hand was en vervolgens zich ook niet schuldig voelde.

Verweerder heeft de familieleden de hand geschud om hen te condoleren.

5. De overwegingen van het college

Tijdens de behandeling van de klacht is gebleken dat klager en zijn familie nog steeds worstelen met de vraag wat er precies is gebeurd. Duidelijk is geworden dat de moeder in de ochtend van 30 januari 2011 nog met een rollator heeft gelopen en toen boos is geweest op een verzorgende, omdat zij niet werd gehoord. De moeder is vervolgens in elkaar gezakt, waarna een ambulance is ingeschakeld.

Uit hetgeen op de CHP is geregistreerd blijkt dat het systeem als samenvatting heeft aangegeven: ABCD: veilig met een urgentie (U) 5. De triagist heeft daarvan U4, niet dringend, gemaakt. Verweerder is, terwijl hij visite reed, gebeld door de triagist met het verzoek de verzorgende van de zorginstelling te bellen voor advies. Hij kende de schriftelijke weergave door de triagist van de klacht niet. Niet is komen vast te staan dat de triagist bij dat telefonische verzoek aan verweerder een ‘niet pluis’ gevoel had en dat ook tegenover verweerder heeft geuit.

Verweerder heeft omstandig aangegeven wat in het gesprek met de verzorgende aan de orde is geweest. Nadien heeft hij een summiere verslaglegging gemaakt.

Bij gebreke van andersluidende informatie, zoals van de zijde van de zorginstelling en met name van de verzorgende waarmede verweerder heeft gesproken - ter zitting werd zijdens klager vermeld dat inzage in het dossier van de zorginstelling aan de familie niet of nauwelijks werd toegestaan - , dient van de aannemelijkheid van de lezing van verweerder te worden uitgegaan.

Het feit dat verweerder de moeder niet heeft bezocht en heeft geadviseerd de evolutie van de klachten te volgen en zo nodig opnieuw met de CHP contact op te nemen dan wel de eigen huisarts te benaderen, kan naar het oordeel van het college - op basis van de ter beschikking zijnde gegevens - niet leiden tot de conclusie dat verweerder nalatig dan wel onzorgvuldig gehandeld zou hebben. Van belang hierbij is de omstandigheid dat door de verzorgende kennelijk geen contact meer met de CHP dan wel de huisarts is opgenomen.  

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mede dat de klacht ongegrond wordt bevonden.

Dit laat onverlet dat het college begrip heeft voor het probleem dat de familie heeft bij verwerking van het verdriet over het overlijden van de moeder.

6. De beslissing

Het college:

-         wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. P. Hoekstra als lid-jurist, dr. P.M. Netten, J.D.M. Schelfhout en B.C.A.M. van Casteren-van Gils als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2012 in aanwezigheid van de secretaris.