ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2468 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.157

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2012:YG2468
Datum uitspraak: 04-12-2012
Datum publicatie: 05-12-2012
Zaaknummer(s): c2012.157
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De aangeklaagde gezondheidszorgpsycholoog, is directeur van een Dyslexie instituut. De klacht heeft betrekking op de training van klagers minderjarige dochter in verband met dyslexie binnen dat instituut. Klager verwijt de gz-psycholoog: 1. dat de behandeling van klagers dochter van een dusdanig laag niveau is gebleken dat van enige goede kwaliteit geen sprake is; 2.dat hij geen aantoonbare betrokkenheid heeft getoond; 3. dat hij onverantwoord de lopende behandeling heeft onderbroken; 4.dat klagers dochter persoonlijk is gedagvaard; 5. dat het medisch dossier onjuist is (de dyslexieverklaring en het onderzoek zijn niet rechtsgeldig ondertekend). Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.157 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., gz-psycholoog, werkzaam te B., verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 10 november 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen gezondheidszorgpsycholoog C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 februari 2012, onder nummer 280/2010 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 oktober 2012, waar zijn verschenen klager en de gz-psycholoog.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is directeur van het D. waarvan een (neven)vestiging zich bevindt in E.. De klacht heeft betrekking op de training binnen het D. van klagers dochter E., geboren op 17 juli 1996, in verband met dyslexie. Op basis van een screening, uitgevoerd door de Universiteit van F., werd E. doorverwezen naar het D. voor een uitgebreid taalpsychologisch onderzoek. Uit het onderzoek kwam naar voren dat E. een lees- en spellingsachterstand had van ongeveer twee jaar. Geadviseerd werd haar een individuele fonologische training te geven. Vervolgens zijn de trainingen van E. bij het D. gestart. Vanaf juni 2007 tot begin 2009 heeft E. in beginsel wekelijks training gehad. De kosten hiervan ad € 66,- per uur waren destijds niet verzekerd en diende klager dus zelf te betalen. Na verloop van tijd waren er betalingsproblemen. Eind 2008 was er een betalingsachterstand van € 1.320,- ontstaan. Het D. liet in een laatste herinnering d.d. 4 december 2008 weten zich bij achterwege blijven van betaling binnen 8 dagen gedwongen te zien de behandeling per direct stop te zetten. Eerder was al aangekondigd dat de zaak in handen van een deurwaarder zou worden gegeven. Bij brief van 13 januari 2009 is uiteindelijk bericht dat het dossier aan een incassobureau zou worden overgedragen en dat de behandeling van E. werd beëindigd. Toen E. op 15 januari 2009 kwam voor de training, is zij volgens een e-mail van klager van 16 januari 2009 op het voorgaande “aangesproken”.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3.       HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

-                     dat de behandeling van E. van een dusdanig laag niveau is gebleken dat

 van enige goede kwaliteit geen sprake is;

-                     dat hij geen aantoonbare betrokkenheid heeft getoond;

-                     dat hij onverantwoord de lopende behandeling heeft onderbroken;

-                     dat E. persoonlijk is gedagvaard; dat duidt op onzorgvuldigheid;

-                     dat het medisch dossier onjuist is; de dyslexieverklaring en het onderzoek zijn

                        niet rechtsgeldig ondertekend

4.         HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder wijst de verwijten van de hand. Op het verweer wordt hieronder ingegaan voor zover dat nodig is.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5.       DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het door het college ontvangen dossier van het D. met betrekking tot E. is zorgvuldig bijgehouden. Het D. heeft uitgebreid verslag gedaan aan klager van het aanvangsonderzoek, de vorderingen van E. zijn bijgehouden, per training zijn aantekeningen gemaakt, de aan- en (redenen van) afwezigheid zijn genoteerd en hiervan werd een jaaroverzicht gemaakt. Hiertegenover heeft klager slechts in algemene bewoordingen kritiek uitgeoefend op de kwaliteit van de behandeling zonder concreet aan te geven wat daaraan mis is, hetgeen noopt tot de conclusie dat het overgelegde dossier dit verwijt in zijn algemeenheid niet ondersteunt terwijl dit klachtonderdeel geen aanknopingspunt biedt voor verder onderzoek.

5.3

Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij multidisciplinair overleg heeft gehad met de orthopedagoge en de psychologe/vestigingscoördinator van de vestiging B. over E.. Niet valt in te zien, en evenmin is toegelicht door klager, waarom meer betrokkenheid dan dit van verweerder mocht worden verwacht door klager.

5.4

Klager heeft door het aangaan van de behandelovereenkomst geaccepteerd dat hij, omdat deze kennelijk niet werden vergoed, zelf moest betalen voor de behandelingen waarvan het tarief niet excessief was. Langdurige wanbetaling is te beschouwen als een dringende reden om de behandelovereenkomst op te zeggen. Klager was al herhaalde malen tot betaling gemaand. Verweerder had de opzegging van de behandeling tevoren aangekondigd. Niet alleen in de brief van 13 januari 2009 die klager stelt niet te hebben ontvangen, hetgeen het college enigszins ongerijmd acht, maar ook in de eerdere brief van 4 december 2008. Verweerder mocht voorbijgaan aan de e-mail van 6 januari 2009 waarin klager stelde slachtoffer te zijn van skimming, gelet op het feit dat er toen al zeer lange tijd sprake was van wanbetaling en er vele eerdere aanmaningen waren geweest zonder genoegzame verklaring door klager van het achterwege blijven van die betalingen. Overigens strookt de aangevoerde skimming ook niet met het feit dat er nadien nog lange tijd is verstreken -er zijn immers twee civiele procedures gevoerd- zonder dat werd betaald.

5.5

Verder kan verweerder niet worden verweten dat in eerste instantie, inderdaad civielrechtelijk ten onrechte, E. zelf werd gedagvaard. Aangevoerd en aannemelijk is immers dat dit is te wijten aan de deurwaarder aan wie verweerder de incasso had overgedragen.

5.6

En ten slotte, wat betreft het verwijt dat de dyslexieverklaring en het onderzoek niet rechtsgeldig zijn ondertekend. Klager verwijst in dat verband naar de kwalificaties van dyslexiedeskundige volgens het steunpunt dyslexie “G.”. Volgens “G.” mogen dyslexieverklaringen worden afgegeven door personen die een academische graad in de klinische (kinder- en jeugd)psychologie of orthopedagogiek hebben, gespecialiseerd zijn op het gebied van leerstoornissen en de onderwijsbelemmeringen die daarmee samen kunnen gaan of een bekwaamheidsregistratie in de psychodiagnostiek hebben, minimaal op het niveau van de BIG-registratie.

Deze kwalificaties komen overeen met de kwalificaties die de Stichting Dyslexie Nederland stelt: Een academische graad in klinische (kinder- of jeugd-) psychologie of orthopedagogiek vereist, alsmede een erkende bekwaamheidsregistratie in de psychodiagnostiek, minimaal (op het niveau van) de BIG-registratie Gezondheids-zorgpsycholoog. De K&J-registratie van het NIP en de registratie orthopedagoog-generalist (of diagnostiek) van de NVO voldoen hieraan.

De dyslexieverklaring en het onderzoek van E. zijn ondertekend door de psycholoog doctorandus H..

Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat H. de vereiste deskundigheid bezat om de dyslexiediagnostiek uit te voeren en de dyslexieverklaring te ondertekenen aanvullende stukken overgelegd. Daarbij bevindt zich het Curriculum Vitae (CV) van H. en het protocol inwerken van het D..

Uit het CV van H. blijkt dat zij in 2003 is afgestudeerd als psycholoog met een NIP-aantekening in de diagnostiek. Verder wordt in die stukken aangegeven dat zij op 20 mei 2005  bij het D. in dienst is getreden en dat zij direct na indiensttreding de interne opleiding van het D. met goed gevolg heeft afgelegd. Het college heeft geen aanknopingspunten om hieraan te twijfelen. Aangenomen moet daarom worden dat H. binnen de setting en de regels van het D. één van de tekeningsbevoegde medewerkers was.

De conclusie is daarom het niet de schoonheidsprijs verdient dat H. als enige het onderzoek en de verklaring heeft ondertekend -omdat uit haar handtekening op zichzelf niet bleek dat zij aan de vereiste kwalificaties voldeed- , maar dat  - mede gezien de complexe en niet geheel duidelijke regelgeving destijds zoals hierboven weergegeven – het college van oordeel dat het te ver zou gaan verweerder daarvan thans een tuchtrechtelijk verwijt te maken. Wel is het college van oordeel dat het meer correct was geweest als beide personen die hun namen onder het onderzoek respectievelijk het verslag hebben gezet, deze stukken ook zelf hadden ondertekend.

5.7

De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en dus moet worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Hij heeft  geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing en tot gegrond verklaring van de  klacht.

4.2 De gz-psycholoog heeft gemotiveerd verweer gevoerd en impliciet geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Beoordeling.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. R. Veldhuisen, leden-juristen en drs. R.M.H. Schmitz en drs. G.L.G. Couturier, leden-beroepsgenoten em mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

4 december 2012.                              Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.