Zoekresultaten 981-990 van de 1383 resultaten

  • ECLI:NL:TACAKN:2013:19 Accountantskamer Zwolle 13/829 Wtra AK

      Tussen twee cliënten van accountant ontstaat een civiel geschil. De accountant geeft vervolgens ten behoeve van één cliënt verklaringen af die gebruikt worden in de inmiddels aanhangige civiele procedure. De accountant heeft daarbij onvoldoende oog gehad voor de bedreigingen voor zijn objectiviteit als gevolg van zijn vertrouwdheid en zijn band met die cliënt en de tegenstelling van belangen tussen de cliënten. De accountant had de opdrachten tot het afgeven van die verklaringen niet moeten aanvaarden dan wel expliciet toestemming van de andere cliënt moeten verkrijgen alvorens de opdrachten te aanvaarden. De tweede verklaring, die als een goedkeurende verklaring moet worden aangemerkt en assurance verschaft, voldoet niet aan de daaraan te stellen eisen; het afgeven daarvan strijdt met de fundamentele eisen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag. De overige aan betrokkene gemaakte verwijten zijn ongegrond. Als maatregel wordt een waarschuwing passend en geboden geacht.

  • ECLI:NL:TACAKN:2013:20 Accountantskamer Zwolle 13/737 en 738 Wtra AK

      Klachten tegen twee bij de Belastingdienst werkzame accountants zijn wegens overschrijding van de zesjaarstermijn niet-ontvankelijk. Dit wordt niet anders als het gaat om een recente verklaring van één van de accountants nu die verklaring niet meer behelst dan een recapitulatie van de in 2003 en 2004 verrichte feitelijke handelingen en werkzaamheden.

  • ECLI:NL:TACAKN:2013:24 Accountantskamer Zwolle 12/2221 Wtra AK

      AFM-klacht tegen de accountant die jaarrekening 2010 van Vestia heeft gecontroleerd. Alle door betrokkene tegen deze klacht opgeworpen formele verweren zijn ongegrond: 1) er was geen verplichting voor de AFM om al in de repliek op die formele verweren te reageren; betrokkene moet immers in staat worden geacht om zijn eigen verweren te adstrueren, ook indien deze eerst ter zitting worden tegengesproken, 2) de eerder door Sobi ingediende klacht is geen omstandigheid die aan de behandeling van de AFM-klacht in de weg kan staan; er is geen sprake van een al rechtens onaantastbare eindbeslissing over hetzelfde feitencomplex, gegeven op een klacht van dezelfde klager, 3) artikel 22 lid 1 Wtra kent geen beperking in de hoedanigheid van klager; het is aan de AFM om af te wegen of de indiening van een klacht is aangewezen; die afweging is niet aan een beoordeling van de Accountantskamer onderworpen, 4) artikel 63d Wta geeft een wettelijke basis voor de verstrekking van vertrouwelijke gegevens of inlichtingen waarmee de AFM uit hoofde van haar toezicht bekend is geworden zodat er geen grond is voor de conclusie dat de AFM een verplichting tot geheimhouding heeft geschonden, 5) geen schending van het beginsel van proportionaliteit; ook niet aannemelijk dat de door het kantoor aan betrokkene opgelegde maatregelen door de AFM zijn geïnstigeerd, 6) geen schending van het vertrouwensbeginsel nu niet valt in te zien dat betrokkene zijn medewerking aan het onderzoek door de AFM zijn medewerking had kunnen onthouden, 7) geen grond om aan te nemen dat de AFM niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld; geen verplichting tot horen of tot het laten geven van een zienswijze alvorens de AFM een tuchtklacht zou indienen; niet aannemelijk dat de AFM zich in de media onzorgvuldig over de controle door betrokkene heeft uitgelaten en 8) artikel 5:16 Awb geeft een voldoende wettelijke basis voor de verkrijging van de informatie waarvan de AFM zich in de tuchtklacht bedient zodat er geen reden is om die informatie van het bewijs uit te sluiten. Inhoudelijk alle vier onderdelen van de klacht gegrond: 1) omdat betrokkene en zijn team niet beschikten over specifieke deskundigheid over de waardering van complexe financiële instrumenten, niet aannemelijk is geworden dat hij beschikte over de informatie uit de twee door de voorgaande accountant verkregen rapporten, en zo dat laatste al anders is hij daar niet mee heeft mogen volstaan, en hij zelf (aanvullende) controlewerkzaamheden had dienen te verrichten, had betrokkene vanwege de aard en omvang van de derivatenportefeuille een of meer deskundigen moeten inschakelen om voldoende geschikte controle-informatie te verkrijgen, 2) niet aannemelijk is geworden dat betrokkene voldoende en geschikte controle-informatie heeft verkregen over de volledigheid en de juistheid van de door Vestia aangehouden derivaten; daarvoor is redengevend dat de betrouwbaarheid van de daarvoor gebruikte software-applicatie en de daarin opgenomen gegevens niet is onderzocht, dat niet aannemelijk is dat de steekproef adequaat is geweest en dat de binnen de deelwaarneming uitgevoerde werkzaamheden met onvoldoende diepgang zijn verricht, 3) niet aannemelijk is geworden dat betrokkene ter beoordeling van de juistheid van de waardering van de derivaten van Vestia voldoende en geschikte controlewerkzaamheden heeft verricht; daarvoor is redengevend dat betrokkene een deel van de relevante regelgeving heeft genegeerd, dat niet is gebleken dat is onderzocht of de door Vestia geschreven opties op rente-swaps daadwerkelijk konden worden aangemerkt als hedge-instrument, dat niet is gebleken dat betrokkene de tekortkomingen in de door Vestia uitgevoerde effectiviteitstoets heeft gesignaleerd of heeft onderzocht of de bijzondere voorwaarden in de derivatencontracten gevolgen konden hebben voor de waardering van de betreffende derivaten of aandacht heeft gehad voor de kanttekening over de toepassing van kostprijshedge accounting in het rapport van Deloitte FAS en 4) niet aannemelijk is geworden dat betrokkene op alle onderdelen van de toelichting voldoende en geschikte controlewerkzaamheden heeft verricht; daarvoor is onder meer redengevend dat meerdere onderdelen van de toelichting niet (zichtbaar) aansluiten met achterliggende documenten, dat niet zichtbaar aandacht is besteed aan het informatieverschil tussen treasuryverslag en toelichting, dat geen aandacht is geschonden aan de verifieerbaarheid en aanvaardbaarheid van de opgaven van de banken en dat niet aannemelijk is dat getoetst is of het salderen van de derivatenportefeuille voldeed aan de daarvoor geldende voorwaarden. De conclusie is dat betrokkene de controle van de jaarrekening 2010 van Vestia met onvoldoende diepgang en met een onvoldoende professioneel-kritische instelling heeft gepland en uitgevoerd, als gevolg waarvan hij een goedkeurende accountantsverklaring in het maatschappelijk verkeer heeft gebracht zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag kan worden vastgesteld. Door zijn handelwijze heeft betrokkene op een niet te onderschatten wijze de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag geschonden, welke schending in beginsel een (tijdelijke) doorhaling had kunnen rechtvaardigen. Meegewogen zijn de al door zijn kantoor tegen betrokkene genomen maatregelen en de publiciteit over deze zaak en het ontbreken van een eerdere tuchtrechtelijke veroordeling zodat wordt volstaan met de maatregel van berisping.

  • ECLI:NL:TACAKN:2013:25 Accountantskamer Zwolle 12/834 Wra AK

      Sobi-klacht tegen de accountant die de jaarrekening 2010 van Vestia heeft gecontroleerd. Bij de beoordeling van de klacht is mede acht geslagen op wat de Accountantskamer in de door de AFM ingediende klachtzaak heeft bevonden en geoordeeld; de behoorlijke tuchtprocesorde staat daar in dit geval niet aan in de weg. In die klachtzaak is al geoordeeld dat betrokkene betreffende de controle van de jaarrekening 2010 niet voldoende en geschikte controlewerkzaamheden heeft verricht en dat daaruit volgt dat betrokkene de controle van de jaarrekening 2010 met onvoldoende diepgang en met een onvoldoende professioneel-kritische instelling heeft gepland en uitgevoerd, als gevolg waarvan hij een goedkeurende accountantsverklaring in het maatschappelijk verkeer heeft gebracht zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag kan worden vastgesteld. Dit oordeel leidt ertoe dat de door klaagster ingediende klacht al om die reden eveneens gegrond moet worden verklaard. Nu juist de controle aangaande de verwerking van de derivaten in de jaarrekening niet afdoende heeft plaatsgehad, zou deze controle alsnog moeten plaatsvinden alvorens kan worden beoordeeld of de in de jaarrekening 2010 opgenomen informatie daadwerkelijk misleidend is en of het eigen vermogen en resultaat te hoog zouden zijn weergegeven. Bij een dergelijk vergaand onderzoek, als daarvoor al in een tuchtprocedure plaats is, heeft klaagster geen belang nu de klacht al gegrond is. Gelet op de in de AFM-tuchtzaak opgelegde maatregel is er geen reden om aan betrokkene een extra of nadere maatregel op te leggen.

  • ECLI:NL:TACAKN:2013:21 Accountantskamer Zwolle 12/2306 Wtra AK

      Vestia-klacht tegen de accountant die haar jaarrekeningen 2006 tot en met 2009 heeft gecontroleerd. Het tegen die klacht, voor zover het de jaarrekeningen 2006 tot en met 2008 betreft, opgeworpen formele verweer van niet-ontvankelijkheid is gegrond. Aangenomen moet worden dat klaagster steeds en volledig is geweest van de staat van haar administratieve organisatie en interne beheersing en de (on)mogelijkheden de aan door haar afgesloten rentederivaten verbonden risico’s te volgen en de wijze en de gronden voor de verslaggeving van die derivaten, zodat zij al vóór 5 november 2009, zijnde meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht, wetenschap had van wat zij betrokkene nu verwijt. Anders dan betrokkene betoogt, is de Accountantskamer bevoegd zich een oordeel te vormen of hij tot een goedkeurende verklaring heeft kunnen komen, waarbij betrokkene bij zijn controle een zekere beoordelingsruimte over de verenigbaarheid van de jaarrekening met de regels van het gekozen stelsel van verslaglegging moet worden gelaten, die groter is naarmate de te hanteren normen in het maatschappelijk verkeer minder duidelijk vastleggen. Het komt er daarbij aan of de jaarrekening voldoet aan het inzichtvereiste van artikel 2:362 BW en de aan bij of krachtens de wet gestelde voorschriften. Daarbij kan Richtlijn 290 voor de jaarverslaggeving van belang zijn. In voldoende mate is gebleken dat betrokkene actief, bewust op kritische wijze heeft getoetst of de voor de derivatenportefeuille gekozen en gebruikte waarderings- en verslaggevingsgrondslag van kostprijshedge accounting passend was en dat de controle van de derivatenportefeuille met voldoende diepgang is uitgevoerd. Op zich is verdedigbaar de stelling van klaagster dat het karakter en het gebruik van andere dan eenvoudige rentederivaten niet voldoet aan de voorwaarden voor kostprijshedge accounting. Bij nadere beschouwing moet echter worden geoordeeld dat betrokkene mocht menen dat kostprijshedge accounting voor alle derivaten verdedigbaar en dus aanvaardbaar was. Daarvoor is onder meer redengevend dat waardering tegen reële waarde het inzicht niet had vergroot, dat aan die waardering de complicatie kleeft dat bij uitoefening van een optie op een renteswap de accounting daarvan op basis van reële waarde dient te worden gestaakt, dat er geen reden was voor twijfel over de continuïteit, dat RJ 290 betreffende kostprijshedge accounting niet eenvoudig is, niet steeds eenduidig is geformuleerd en ruimte laat voor meer dan één oplossing, dat de wetgever geen nadere regels had gesteld of kostprijshedge accounting voor sommige of alle typen van derivaten voor woningcorporaties heeft beperkt of uitgesloten en dat er geen rechtspraak voorhanden was die dwingend noopte tot een nu door klaagster voorgestane engere en meer kritische interpretatie van de voorwaarden voor waardering van derivaten op basis van kostprijs. De inhoud van het financieel statuut van Vestia stond niet in de weg aan het gebruik van meer complexe rentederivaten, terwijl het enkele feit dat de marktwaarde van die meer complexe derivaten negatief is niet betekende dat die meer complexe derivaten zich diskwalificeerden voor toepassing van kostprijshedge accounting. Als het gaat om het aan rentederivaten verbonden liquiditeitsrisico van het moeten storten van gelden als onderpand voor toekomstige verplichtingen is gesteld noch gebleken dat er een relevant verschil bestond tussen de reguliere renteswaps en de meer complexe rentederivaten. Er zijn samenvattend geen dwingende normen voor de conclusie dat de derivaten in de boekjaren 2008 en 2009 hadden moeten worden opgenomen in de (balans van de) jaarrekeningen van Vestia. Gesteld noch gebleken is dat de op basis van kostprijshedge accounting buiten de balans gelaten derivatenportefeuille niet voldoende is toegelicht en die toelichting onvoldoende inzicht zou geven. De toelichting gaf voldoende inzicht in welke mate Vestia blootstond aan rente- en kasstroomrisico en het daaruit voortvloeiende liquiditeitsrisico voor Vestia. Het was wellicht te verkiezen geweest dat de rentegevoeligheid in de toelichting concreet cijfermatig was onderbouwd, doch het nalaten daarvan is ook verdedigbaar en dus aanvaardbaar te achten. Onjuist is het verwijt dat op betrokkene een waarschuwingsplicht zou rusten als door klaagster is gesteld. De conclusie is dat de klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond is.  

  • ECLI:NL:TACAKN:2013:22 Accountantskamer Zwolle 12/2303 Wtra AK

      Vestia-klacht tegen de accountant die haar jaarrekening 2010 heeft gecontroleerd. De twee door betrokkene tegen deze klacht opgeworpen formele verweren zijn ongegrond: 1) artikel 22 lid 1 Wtra kent geen beperking in de hoedanigheid van klager, zodat de omstandigheid dat klaagster zelf haar jaarrekening heeft opgesteld er niet aan in de weg staat dat zij een tuchtklacht indient en 2) de eerder door Sobi en de AFM ingediende klachten zijn geen omstandigheid die aan de behandeling van deze klacht in de weg kan staan; er is geen sprake van al een rechtens onaantastbare eindbeslissing over hetzelfde feitencomplex, gegeven op een klacht van dezelfde klager. Bij de beoordeling van de klacht is mede acht geslagen op wat de Accountantskamer in de door de AFM ingediende klachtzaak heeft bevonden en geoordeeld; de behoorlijke tuchtprocesorde staat daar in dit geval niet aan in de weg. In die klachtzaak is al geoordeeld dat betrokkene betreffende de controle van de jaarrekening 2010 niet voldoende en geschikte controlewerkzaamheden heeft verricht en dat daaruit volgt dat betrokkene de controle van de jaarrekening 2010 met onvoldoende diepgang en met een onvoldoende professioneel-kritische instelling heeft gepland en uitgevoerd, als gevolg waarvan hij een goedkeurende accountantsverklaring in het maatschappelijk verkeer heeft gebracht zonder dat daarvoor een deugdelijke grondslag kan worden vastgesteld. Dit oordeel leidt ertoe dat de door klaagster ingediende klacht al om die reden eveneens gegrond moet worden verklaard. Nu juist de controle aangaande de verwerking van de derivaten in de jaarrekening niet afdoende heeft plaatsgehad, zou deze controle alsnog moeten plaatsvinden alvorens kan worden beoordeeld of de in de jaarrekening 2010 opgenomen informatie daadwerkelijk misleidend is en of het eigen vermogen en resultaat te hoog zouden zijn weergegeven. Bij een dergelijk vergaand onderzoek, als daarvoor al in een tuchtprocedure plaats is, heeft klaagster geen belang nu de klacht al gegrond is. Aangenomen moet worden dat klaagster steeds en volledig op de hoogte is geweest van de staat van haar administratieve organisatie en interne beheersing en de (on)mogelijkheden de aan door haar afgesloten rentederivaten verbonden risico’s te volgen en de wijze en de gronden voor de verslaggeving van die derivaten, zodat er op betrokkene ter zake geen waarschuwingsplicht rustte, zodat dit onderdeel van de klacht ongegrond is. Gelet op de in de AFM-tuchtzaak opgelegde maatregel is er geen reden om aan betrokkene een extra of nadere maatregel op te leggen.

  • ECLI:NL:TACAKN:2013:23 Accountantskamer Zwolle 12/1524 Wtra AK

      Sobi-klacht tegen de accountant die de jaarrekeningen 2008 en 2009 van Vestia heeft gecontroleerd. Het tegen die klacht, voor zover het de jaarrekening 2008 betreft, opgeworpen formele verweer van niet-ontvankelijkheid is ongegrond. Het enkele feit dat de jaarrekening 2008, inclusief goedkeurende verklaring en het jaarverslag, op de website van Vestia is geplaatst, leidt er niet toe dat klaagster daardoor op de hoogte is geraakt, van wat zij nu betrokkene verwijt. Anders dan betrokkene betoogt, is de Accountantskamer bevoegd zich een oordeel te vormen of hij tot een goedkeurende verklaring heeft kunnen komen, waarbij betrokkene bij zijn controle een zekere beoordelingsruimte over de verenigbaarheid van de jaarrekening met de regels van het gekozen stelsel van verslaglegging moet worden gelaten, die groter is naarmate de te hanteren normen in het maatschappelijk verkeer minder duidelijk vastleggen. Het komt er daarbij aan of de jaarrekening voldoet aan het inzichtvereiste van artikel 2:362 BW en de aan bij of krachtens de wet gestelde voorschriften. Daarbij kan Richtlijn 290 voor de jaarverslaggeving van belang zijn. In voldoende mate is gebleken dat betrokkene actief, bewust op kritische wijze heeft getoetst of de voor de derivatenportefeuille gekozen en gebruikte waarderings- en verslaggevingsgrondslag van kostprijshedge accounting passend was en dat de controle van de derivatenportefeuille met voldoende diepgang is uitgevoerd. Op zich is verdedigbaar de stelling van klaagster dat het karakter en het gebruik van andere dan eenvoudige rentederivaten niet voldoet aan de voorwaarden voor kostprijshedge accounting. Bij nadere beschouwing moet echter worden geoordeeld dat betrokkene mocht menen dat kostprijshedge accounting voor alle derivaten verdedigbaar en dus aanvaardbaar was. Daarvoor is onder meer redengevend dat waardering tegen reële waarde het inzicht niet had vergroot, dat aan die waardering de complicatie kleeft dat bij uitoefening van een optie op een renteswap de accounting daarvan op basis van reële waarde dient te worden gestaakt, dat er geen reden was voor twijfel over de continuïteit, dat RJ 290 betreffende kostprijshedge accounting niet eenvoudig is, niet steeds eenduidig is geformuleerd en ruimte laat voor meer dan één oplossing, dat de wetgever geen nadere regels had gesteld of kostprijshedge accounting voor sommige of alle typen van derivaten voor woningcorporaties heeft beperkt of uitgesloten en dat er geen rechtspraak voorhanden was die dwingend noopte tot een nu door klaagster voorgestane engere en meer kritische interpretatie van de voorwaarden voor waardering van derivaten op basis van kostprijs. De inhoud van het financieel statuut van Vestia stond niet in de weg aan het gebruik van meer complexe rentederivaten, terwijl het enkele feit dat de marktwaarde van die meer complexe derivaten negatief is, niet betekende dat die meer complexe derivaten zich diskwalificeerden voor toepassing van kostprijshedge accounting. Als het gaat om het aan rentederivaten verbonden liquiditeitsrisico van het moeten storten van gelden als onderpand voor toekomstige verplichtingen is gesteld noch gebleken dat er een relevant verschil bestond tussen de reguliere renteswaps en de meer complexe rentederivaten. Er zijn samenvattend geen dwingende normen voor de conclusie dat de derivaten in de boekjaren 2008 en 2009 hadden moeten worden opgenomen in de (balans van de) jaarrekeningen van Vestia. Gesteld noch gebleken is dat de op basis van kostprijshedge accounting buiten de balans gelaten derivatenportefeuille niet voldoende is toegelicht en die toelichting onvoldoende inzicht zou geven. De toelichting gaf voldoende inzicht in welke mate Vestia blootstond aan rente- en kasstroomrisico en het daaruit voortvloeiende liquiditeitsrisico voor Vestia. Het was wellicht te verkiezen geweest dat de rentegevoeligheid in de toelichting concreet cijfermatig was onderbouwd, doch het nalaten daarvan is ook verdedigbaar en dus aanvaardbaar te achten. Onjuist is het verwijt dat een grondslagwijziging heeft plaatsgevonden. De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.  

  • ECLI:NL:TACAKN:2013:18 Accountantskamer Zwolle 12/2061 en 12/2062 Wtra AK

      Klachten over aanvaarden en uitvoeren twee NVCOS 4400 opdrachten van beherend vennootschap van commanditaire vennootschap met het oog op de liquidatie van die vennootschap deels gegrond verklaard. Betrokkenen hebben zich niet voorafgaande aan het aanvaarden van de opdracht ervan verzekerd dat er ook duidelijk overeenstemming bestond met de commanditaire vennoten (die als belanghebbenden bij hun rapporten aangemerkt moeten worden) over de overeengekomen werkzaamheden. Nu betrokkenen dat hebben nagelaten en vanwege de te verwachten beperkte bruikbaarheid van hun rapporten voor (een aantal van) de commanditaire vennoten hadden zij de opdrachten niet mogen aanvaarden. Bij de uitvoering van deze opdrachten hebben betrokkenen niet altijd voldoende duidelijk gemaakt dat posten een uitvloeisel waren van een standpunt van de beherend vennoot, waarvan zij de onderbouwing niet hebben onderzocht. Voor de aanvaarding van een derde NVCS 4400 opdracht hebben zij wel tevoren gesproken met een aantal commanditaire vennoten en van deze een voorstel ontvangen voor te verrichten aanvullende werkzaamheden. In de opdrachtbevestiging gericht tot de beherend vennoot zijn zij op twee punten afgeweken van dit voorstel zonder daarvan melding te maken en zonder zich daarover eerst te verstaan met hun gesprekspartners. Uit de in het verweerschrift gegeven motivering voor een van deze afwijkingen leidt de Accountantskamer af dat betrokkene zich bij het rapporteren over de vorderingen waarom het hier gaat impliciet achter het standpunt van de beherend vennoot hebben geschaard terwijl zij behoorden te begrijpen dat hun gesprekspartners dit standpunt niet deelden.  

  • ECLI:NL:TACAKN:2013:17 Accountantskamer Zwolle 13/455 Wtra AK

      Registeraccountant stuurt opdrachtbevestiging voor NVCOS 4400 opdracht naar mutaties in projectenadministratie van klaagster aan twee opdrachtgevers met tegengestelde belangen en brengt deelrapport uit. Accountant correspondeert daarna met vertegenwoordiger van één van de opdrachtgevers over zijn rapport en over voortzetting werkzaamheden. Groot aantal klachten gegrond verklaard. Aannemelijk is geworden dat accountant niet heeft voldaan aan het bepaalde in paragraaf 9 van NVCOS 4400 (zich ervan vergewissen dat er overeenstemming bestaat over de overeengekomen werkzaamheden met allen die exemplaar van rapport zullen ontvangen). Accountant had in opdrachtbevestiging ook de te verwachten omvang van de werkzaamheden tot uitdrukking moeten brengen. Het gebruik van het woord 'beoordelen' in een rapport van een NVCOS 4400-onderzoek moet zo veel mogelijk vermeden worden ook al levert het in dit geval geen gegrond tuchtrechtelijk verwijt op. De bevindingen en oordelen van de accountant over de administratieve organisatie van klaagster gaan de opdracht te buiten en leveren ook een schending van het fundamentele beginsel van geheimhouding op. De accountant heeft niet (kenbaar) afgewogen of hij er verstandig aan deed om alleen met de vertegenwoordiger van één van de opdrachtgevers in contact te treden. In de brieven aan deze vertegenwoordiger rept hij van geconstateerde onregelmatigheden (die in zijn rapport geen enkele steun vinden) en kwalificeert hij de reactie van die vertegenwoordiger op zijn rapport als niet integer en "onbehoorlijk bestuur". Volgens de accountant ontbreekt het die vertegenwoordiger (een AA) aan voldoende kennis van de van toepassing zijnde regelgeving. Een en ander levert strijd op met de eisen voortvloeiend uit het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid en met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag.    

  • ECLI:NL:TACAKN:2013:16 Accountantskamer Zwolle 12/1463 Wtra AK

      De Accountantskamer is van oordeel dat in een procedure die voor haar wordt gevoerd aan de eisen van een eerlijk proces wordt voldaan. Daarom is er geen reden om de klachten niet in behandeling nemen als wordt beweerd, zoals in deze zaak, dat er gebreken kleven aan het vooronderzoek door de AFM. Of er in dit geval aan dat onderzoek gebreken kleven, laat de Accountantskamer in het midden.    Een van de klachten ziet op een factuur voor verrichte controlewerkzaamheden die volgens de AFM is vervalst om het te doen lijken dat de controlecliënt niet de kosten heeft gedragen van een bezoek, op uitnodiging van de controlecliënt, aan een voetbalwedstrijd in Madrid door (onder andere) de betrokken accountant. Voor de Accountantskamer is niet aannemelijk geworden dat het in rekening te brengen bedrag met deze intentie eerst met € 2.000,-- is opgehoogd en daarna weer met hetzelfde bedrag is verminderd. Daarom is deze klacht ongegrond verklaard. De gang van zaken wordt door de Accountantskamer wel aangemerkt als weinig nauwgezet en weinig transparant.   Drie andere klachten houden in dat betrokkene misleidende verklaringen heeft afgelegd over het verrichten van en het afronden van diverse controlewerkzaamheden in die zin dat hij het heeft willen doen voorkomen dat hij die werkzaamheden heeft verricht voordat hij de goedkeurende verklaring bij de jaarrekening heeft afgegeven. Ook die klachten zijn niet aannemelijk geworden. De werkwijze van de betrokken accountant verdraagt zich echter niet met de eisen die voortvloeien uit de van een accountant bij een controle van een jaarrekening te vergen deskundigheid en zorgvuldigheid en heeft er toe geleid dat achteraf niet meer nagegaan kan worden over welke controle-informatie hij beschikte ten tijde van het afgeven van de goedkeurende verklaring en evenmin of die informatie op  dat moment toereikend was voor het afgeven van die verklaring.    Gegrond verklaard is de klacht dat de betrokken accountant de continuïteitsveronderstelling van het bestuur niet volgens de geldende regels heeft gecontroleerd. Volgens die regels wordt van een controlerend accountant verlangd dat hij in het controledossier duidelijk vastlegt dat hij de aanvaardbaarheid van die continuïteitsveronderstelling heeft beoordeeld en op basis van welke gegevens hij die beoordeling heeft verricht. In dit geval is deze beoordeling niet op deze wijze uitgevoerd.