ECLI:NL:TACAKN:2014:44 Accountantskamer Zwolle 13/2795 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2014:44
Datum uitspraak: 26-05-2014
Datum publicatie: 26-05-2014
Zaaknummer(s): 13/2795 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Vergeefse klachten over facturen/kosten, bevoorschotting en automatische incasso en over de juistheid en tijdigheid van de ten behoeve van klagers vennootschap verrichte werkzaamheden.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 13/2795 Wtra AK van 26 mei 2014 van

X ,

wonende te [plaats],

K L A G E R ,

gemachtigde: A,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats], gemeente [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-         het op 5 december 2013 ingekomen klaagschrift van 28 november 2013 met bijlagen;

-         het 10 december 2013 ingekomen verweerschrift van 9 december 2013;

-         de op 3 januari 2014 ingekomen aanvulling op het verweerschrift van 2 januari 2014 met bijlagen;

-         de op 31 maart 2014 ingekomen tweede aanvulling op het verweerschrift van 27 maart 2014 met bijlage.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 7 april 2014 waar zijn verschenen: klager in persoon, bijgestaan door A te [plaats], en betrokkene in persoon, vergezeld van zijn kantoorgenoot, de heer B.

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten en toegelicht alsmede doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als openbaar accountant-administratieconsulent verbonden aan  Accountantskantoor1 te [plaats].

2.2       Klager heeft samen met de heer C in de vorm van een besloten vennootschap een onderneming gedreven, bestaande uit een autobedrijf en een online veilingbedrijf. Bij de splitsing van die onderneming tussen klager en C, heeft klager in de vorm van de besloten vennootschap ‘BV1’ het online veilingbedrijf  voortgezet. Gaandeweg is klager zich met zijn vennootschap gaan richten op online handelsactiviteiten, waarna klager in september 2012 zijn online veilingactiviteiten heeft gestaakt en de naam van de vennootschap is gewijzigd in ‘BV2’.

2.3       Het kantoor van betrokkene heeft - voornamelijk in de persoon van betrokkenes assistent-accountant B, hierna te noemen: B - vanaf 2009 administratieve werkzaamheden verricht voor klagers vennootschap en de daaraan verbonden stichting Stichting1, onder meer bestaande uit het samenstellen van de jaarrekening, het verzorgen van de loonadministratie en het verzorgen van de aangiften voor de loonheffingen en de aangiften omzetbelasting. De opdracht daartoe is door het kantoor van betrokkene per brief van 1 juni 2010 bevestigd. In die opdrachtbevestiging is opgenomen dat het honorarium is gebaseerd op de tijdsbesteding gemoeid met deze opdracht en dat gedeclareerd zal worden naar gelang de werkzaamheden vorderen.

2.4       Klager heeft in juni 2010 aan het kantoor van betrokkene een machtiging tot automatische incasso verstrekt ten behoeve van de inning van maandelijkse voorschotten op voormelde kosten, op basis waarvan vanaf juli 2010 maandelijks een bedrag van € 250,00 exclusief BTW is geïncasseerd.

2.5       Per factuur van 22 mei 2012 heeft het kantoor van betrokkene een bedrag aan klagers onderneming in rekening gebracht voor werkzaamheden inzake de boekjaren 2009, 2010 en 2011. Op dat bedrag zijn de achttien in de periode van juli 2010 tot en met december 2011 geïncasseerde voorschotten in mindering gebracht. Klager heeft, nadat betrokkene in overleg een deel van de factuur heeft gecrediteerd, het resterende bedrag voldaan.

2.6       In verband met de voorgenomen participatie door de heer A voormeld (hierna te noemen: A) heeft klager zijn activiteiten in voormelde vennootschap beëindigd en deze begin april 2013 ingebracht in een vennootschap onder firma tussen klager en A. Het door A ingeschakelde accountants-/advieskantoor Accountantskantoor2 heeft deze omzetting begeleid. In een mailbericht van 3 april 2013 heeft klager daarover aan B medegedeeld:

‘(…) Na veel beraad en onwijs veel wikken en wegen en talloze gesprekken heb ik voor mijzelf de keuze gemaakt om voor het volgende te kiezen.

BV wordt VOF zoals besproken per telefoon. De BV zal met terugwerkende kracht VOF worden. Hebt idd talloze mogelijkheden om het op verschillende manieren te doen. Ook aan elke keuze zijn voordelen en nadelen zoals je mij vertelde.

Reeds aangegeven maakt Accountantskantoor1 2012 gewoon af. 2013 gaat naar Accountantskantoor2 als vof.

Wil je wel meegeven dat dit dan een zakelijke keuze is en niets te maken heeft met jullie als bedrijf of jou als persoon. Ben altijd zeer goed bijgestaan en hier ook niets op aan te merken. Mijn voorstel is op korte termijn even de balans op te maken privé hier wij altijd uitkomen. Wil tevens je ook graag even zien en het één en ander uitleggen. Ben erg wijs met onze vriendschap en wil dit ook graag ook in de toekomst voortzetten. (…)’

2.7       Het kantoor van betrokkene heeft na afronding van de werkzaamheden inzake de boekjaren 2011 en 2012 daarvoor op 4 september 2013 drie facturen aan klagers onderneming gezonden, te weten:

- factuur 2013602 ad € 243,86 (incl. BTW), welk bedrag het restant is na aftrek van twaalf in het jaar 2012 geïncasseerde bedragen ad € 3.000,00 in totaal (excl. BTW), aangaande boekjaar 2011;

- factuur 2013603 ad € 1.764,35 (incl. BTW), welk bedrag het restant is na aftrek van acht in het jaar 2013 geïncasseerde bedragen ad € 2.000,00 in totaal (excl. BTW), aangaande boekjaar 2012;

- factuur 2014604 ad € 422,19 (incl. BTW) aangaande het boekjaar 2013.

Het kantoor van betrokkene heeft voorts per factuur van 4 september 2013 een bedrag van € 405,19 (incl. BTW) in rekening gebracht aan Stichting1 aangaande in 2013 verrichte werkzaamheden betreffende de boekjaren 2011 en 2012.

2.8       Per brief van 10 september 2013 heeft klager betrokkene in gebreke gesteld, daartoe stellend dat hij, klager, over de jaren 2011 en 2012 een suppletieaangifte BTW ad € 2.597,00 niet hadden hoeven verwachten en dat die aangifte alleen het gevolg kan zijn van het niet juist uitvoeren van de werkzaamheden door het kantoor van betrokkene. In die brief heeft klager voorts medegedeeld de machtiging tot automatische incasso per direct in te trekken.

2.9       Eind september 2013 is een bedrag van € 250, vermeerderd met BTW, automatisch van de bankrekening van klagers onderneming geïncasseerd. Dit bedrag is kort nadien op de bankrekening teruggeboekt.

2.10     Per brief van 8 oktober 2013 is aan klager uiteengezet wat de oorzaak is van de suppletieaangifte en is geconcludeerd dat de verschillen in BTW-aangiftes het kantoor van betrokkene niet zijn aan te rekenen.

2.11     Op naam van klager is per brief van 10 oktober 2013 geantwoord, voor zover relevant:

‘(…) Laat ik voorop stellen dat ik Accountantskantoor1 niet alleen in gebreke stel voor de BTW aangifte. De hele gang van zaken, afspraken nakomen én met daarbij nog eens de vele exorbitante hoge facturen maken het geheel tot één groot fiasco!! Zo moet er in 2013 nog suppletie van 2011 betaald worden. Er worden facturen 3 jaar!!! na uitvoering werkzaamheden verstuurd omdat u meneer Y nog een kladje in uw lade vindt. Meerwerk wat er schijnbaar wel is, is geen enkele keer van te voren gemeld. Ooit is afgesproken dat ik per jaar € 3.000,- aan accountantskosten zou moeten betalen, in werkelijkheid blijkt het gemiddeld rond de € 6.000,- per jaar te zijn, 100% meerwerk?!

Bovenstaande is voor mij aanleiding om bij alle facturen, ook welke reeds voldaan zijn, twijfels te hebben over de juistheid hiervan. Omdat de facturen geen afspiegeling zijn van de afspraken welke ik […] met Accountantkantoor1 heb gemaakt eis ik van alle facturen de volledige urenspecificaties en de naam van de medewerker en welk tarief daarvoor gehanteerd is.

Deze gegevens dien ik eerst van u ontvangen te hebben alvorens ik over ga tot een betaling. Wel kan ik u nu vast mede delen dat elk bedrag boven de afgesproken € 3.000,-/jaar niet gehonoreerd wordt. Dit zou dan meerwerk betreffen en dat is nooit van tevoren gemeld.’

2.12     B heeft op 16 oktober 2013 in een persoonlijk gesprek met klager en A de werkzaamheden en de facturering toegelicht. B heeft daarbij de specificaties van de hiervoor in overweging 2.7 genoemde facturen overhandigd. Per mailbericht van 17 oktober 2013 heeft A verzocht om specificaties van alle facturen.

2.13     Per brief van 25 oktober 2013 heeft A gesteld dat betrokkene aangaande de boekjaren 2011 en 2012 een bedrag van € 5.077,64 (incl. BTW) teveel heeft berekend, waarna betrokkene is verzocht het verschil ad € 2.245,05 tussen dit bedrag en het openstaande factuurbedrag terug te betalen. Betrokkene heeft op deze brief op 1 november 2013 geantwoord, waarna A per brief van 4 november 2013 in zijn verzoek tot terugbetaling heeft volhard. Per brief van 7 november 2013 heeft betrokkene daarop geantwoord, voor zover relevant:

‘(…) De heer D begon op 10 september met een brief waarin hij € 2.597,- aan btw-suppleties verhoogd met renten en boetes met onze facturen wilde verrekenen. Nadat de heer B dit ontkracht had richt u uw pijlen op onze facturen die volgens u exorbitant hoog zouden zijn en volgens D zijn brief van 10 oktober “zelfs rond de € 6.000,- zouden bedragen”.

De heer B is op de avond van 16 oktober bij jullie langs geweest en heeft jullie een factuuroverzicht voorgelegd waarbij hij alles keurig op een rij gezet had en toegelicht. De factuur van € 6.000 waar u op doelt zal factuur 2012307 zijn welke betrekking had op werkzaamheden voor de boekjaren 2010 en 2011 en betrof de werkzaamheden over een periode van bijna 2 jaar waarin veel extra advieswerk heeft gezeten, o.a. door het feit dat de ondernemers uit elkaar gingen. Er zijn bijvoorbeeld tussentijdse financiële rapporten opgemaakt voor de bank en een ondernemingsplan.

In uw brief van 25 oktober eist u een creditnota van € 5.077,64 omdat de gefactureerde bedragen meer zouden bedragen dan de in de jaarrekening 2011 en 2012 opgenomen balansposten van respectievelijk € 3.900 en € 2.350,-. Alhoewel uitgelegd dat u appels met peren vergelijkt en hoe ons bedrag uit de jaarrekening 2012 tot stand is gekomen blijft u volhardend. (…)

Als toevoeging op het voorgaande verwijs ik u nogmaals naar de opdrachtbevestiging van 1 juni 2010 die wij met de heer D en de heer C afgesloten hebben. In de opdrachtbevestiging zijn geen prijsafspraken gemaakt. De heer B heeft destijds in samenspraak met de heer D mondeling het voorstel gedaan om met voorschotfacturen te gaan werken zodat de onderneming niet meer geconfronteerd zou gaan worden met dikke facturen ineens nadat de jaarrekening samengesteld is. Dit voorschot is toen afgestemd op een inschatting van de kosten voor de reguliere werkzaamheden voor de jaarrekening van BV1, de inkomstenbelasting (IB), vennootschapsbelasting (VPB) en de lonen.

U stelt in uw brief van 4 november dat geen enkel jaar in de buurt van € 3.000 is uitgekomen. Allereerst hoefde dit ook niet gezien het gestelde in de vorige alinea, maar als u naar het overzicht van B kijkt ziet dat dit ook best meevalt. In 2010 zat het werkelijk bedrag voor deze reguliere werkzaamheden op € 3.651,56, in 2011 op € 3.806,91 (toen was er nog sprake van meer personeel) en in 2012 op € 3.151,39.

Ik verzoek u uw standpunt in te trekken want u beschuldigd ons constant van iets wat niet waar is. (…)’

Betrokkene besluit deze brief met de mededeling dat indien het verschuldigde bedrag ad € 2.835,59 maandag 11 november 2013 niet ontvangen is, de vordering ter incasso uit handen zal worden gegeven.

3.         De klacht

3.1       Klager verwijt betrokkene dat hij een aantal van de in de Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC) neergelegde fundamentele beginselen heeft geschonden.

3.2       Klager heeft in dat kader in zijn klaagschrift 22 (tweeëntwintig) klachtonderdelen geformuleerd. De daarin verwoorde verwijten zien (geparafraseerd) op:

A.        de facturen c.q. kosten (derde, zesde en zevende opsommingsteken van 1., 2. en 9.)

B.        de voorschotten en de verrekening daarvan (4., 5. en 10.)

C.        de (automatische) incasso (6.)

D.        het te laat verrichten van werkzaamheden (vijfde opsommingsteken van 1., 3. en 7.)

E.         het niet juist verrichten van werkzaamheden (13. en 14.)

F.         een onjuist handelen in de incasso-fase (8., 12. en 15.)

G.        het niet voldoen waaraan iedere accountant zou behoren te voldoen (eerste, tweede, vierde en achtste opsommingsteken van 1. en 11.).

3.3       Wat van de zijde van klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (die overigens ook niet zouden zijn toegestaan) doch als een onderbouwing van de weerspreking van de stelling van betrokkene dat hij (bij zijn werkzaamheden) naar behoren is opgetreden.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud; hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had tussen 17 januari 2007 en 1 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende VGC en daarvan in het bijzonder het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Het gestelde bij het derde, zesde en zevende opsommingsteken van klachtonderdeel 1. en de klachtonderdelen 2. en 9. (als bedoeld in overweging 3.2 sub A.) ziet op het declareren van kosten van werkzaamheden voor klagers vennootschap, waarover klager aanvoert dat betrokkene bovenmatig heeft gedeclareerd, onoverzichtelijke nota’s heeft verzonden en jaren na afsluiting van het boekjaar nog een factuur ter zake heeft verstuurd. De klachtonderdelen 4., 5. en 10. (als bedoeld in overweging 3.2 sub B.) zien op de bevoorschotting van de te declareren werkzaamheden, waarover klager aanvoert dat betrokkene voorschotten verschuift en afboekt op onjuiste jaren, voorschotten niet heeft aangepast aan de ontwikkeling van de werkelijke kosten en een voorschot wel heeft geïncasseerd doch niet heeft verrekend. Klachtonderdeel 13. (als bedoeld in overweging 3.2 sub E.) betreft het verwijt dat betrokkene niet in staat is geweest een “juist” overzicht van berekende factuurbedragen op te stellen.

4.4.1    Over declaraties kan naar het vaste oordeel van de Accountantskamer in het kader van een tuchtrechtelijke procedure alleen met succes worden geklaagd [1] , indien betrokkene bij het opstellen en indienen van de declaraties zodanig in strijd met de van hem te verlangen zorgvuldigheid, integriteit of professionaliteit heeft gehandeld dat daardoor aan de orde is een schending van het bij de Wet AA onderscheidenlijk Wab bepaalde (zoals een handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, een en ander als bedoeld in artikel 51 Wet AA onderscheidenlijk artikel 42 Wab) of van het krachtens die wet bepaalde (zoals de VGC). Daarbij kan onder meer gedacht worden aan situaties waarin de betrokken accountant bij zijn cliënt bewust en te kwader trouw onjuiste of misleidende declaraties indient. Ook het door een accountant maken van een specifieke afspraak ter zake dan wel het nemen van verantwoordelijkheid voor zulk een afspraak, kan impliceren dat het - ook door (onder zijn verantwoordelijkheid vallende) anderen - niet nakomen daarvan, hem een tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Voormelde maatstaf dient naar het oordeel van de Accountantskamer ook te worden aangelegd bij voorschotten op declaraties.

4.4.2    De Accountantskamer wijst er in dit verband nog op dat het aan de burgerlijke rechter en/of de Raad van Geschillen is voorbehouden om tussen (betrokken) partijen bindend te oordelen over burgerrechtelijke geschillen inzake declaraties van accountants.

4.4.3    Het voorgaande indachtig stelt de Accountantskamer vast dat klager met betrokkene is overeengekomen dat deze de voor zijn vennootschap verrichte werkzaamheden zou declareren op basis van de voor hem bestede tijd en voorts dat klager maandelijks aan betrokkene daarop een voorschot van € 250,00 (excl. BTW) zal betalen, door betrokkene te incasseren op basis van een daartoe door klager verstrekte incassomachtiging. Het staat voorts vast dat betrokkene medio 2010 een indicatie heeft gegeven van € 3.000,00 (exclusief BTW) per jaar voor de te verwachten kosten van de werkzaamheden als beschreven in de opdrachtbevestiging. De omvang van het via bedoelde automatische machtiging geïncasseerde bedrag per jaar past bij zo’n indicatie.

4.4.4    Het enkele gegeven dat betrokkene vervolgens aangaande het boekjaar 2010 een bedrag van € 3.651,56 (excl. BTW), aangaande het boekjaar 2011 een bedrag van € 3.806,91 (excl. BTW) en aangaande het boekjaar 2012 een bedrag van € 3.151,39 (excl. BTW) bij klager in rekening heeft gebracht, levert dan nog geen schending op als bedoeld in overweging 4.4.1. Hetzelfde geldt voor het moment waarop betrokkene zijn facturen dienaangaande aan klager heeft gezonden en voor het afboeken/verrekenen van een in een bepaalde periode geïncasseerde voorschotbedragen, nu gesteld noch gebleken is dat zij daarover een specifieke afspraak hebben gemaakt.

4.4.5    Het verwijt dat betrokkene onoverzichtelijke nota’s heeft gezonden, is behoudens de stelling dat de in een factuur omschreven werkzaamheden zien op meerdere boekjaren, niet verder uitgewerkt. Gelet op het daartegen door betrokkene gevoerde verweer en de daartoe door hem overgelegde specificaties, is dit verwijt feitelijk onaannemelijk geworden. Hetzelfde geldt voor de klacht dat betrokkene heeft verzuimd een in 2010 geïncasseerd zevende voorschot te verrekenen, nu zulks door betrokkene is weersproken en iedere onderbouwing daarvan is uitgebleven. Het voorgaande geldt eveneens voor het verwijt dat betrokkene geen “juist” overzicht van aan klager berekende bedragen zou hebben opgesteld.

4.4.6    Tot slot vermag de Accountantskamer niet in te zien dat betrokkene door de omvang van het maandelijkse voorschot onveranderd te laten, mede gelet op de gebleken omvang van wat aan klager is berekend, tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld in strijd met de maatstaf als omschreven in overweging 4.4.1.

4.4.7    De slotsom is dat de in overweging 4.4 opgesomde klachtonderdelen ongegrond moet worden verklaard.

4.5       Klachtonderdeel 6. behelst het verwijt dat betrokkene in weerwil van de intrekking per brief van 10 september 2013 door klager van de verleende automatische machtiging eind september 2013 nog een maandelijks voorschotbedrag van de bankrekening van klagers onderneming heeft doen incasseren. Het staat echter vast dat dat bedrag kort nadien op die bankrekening is teruggeboekt, terwijl betrokkene voor die automatische incasso (in ieder geval bij de mondelinge behandeling) zijn excuses aan klager heeft aangeboden. Gelet op deze feitelijkheden is bedoelde onoplettendheid van betrokkene van onvoldoende tuchtrechtelijk gewicht. Het onderdeel is ongegrond.

4.6       Bij het vijfde opsommingsteken van klachtonderdeel 1. en de klachtonderdelen 3. en 7. wordt betoogd dat betrokkene zijn werkzaamheden te laat heeft verricht, kennelijk doelend op de omstandigheid dat betrokkene in 2013 nog werkzaamheden heeft verricht voor het boekjaar 2011, in het bijzonder met betrekking tot de suppletieaangifte BTW. Betrokkene heeft dit verwijt bestreden en daartoe aangevoerd dat het tijdstip van de werkzaamheden in overleg met klager is bepaald, terwijl in betrokkenes brief van 8 oktober 2013 is uiteengezet wat de oorzaak is voor het in 2013 moeten doen van een suppletieaangifte BTW over 2011. Klager heeft dit alles onweersproken gelaten. Nu klager ook overigens geen concrete feitelijkheden heeft doen aanvoeren, wat gelet op het bepaalde in overweging 4.3 wel op zijn weg had gelegen, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, zijn deze klachtonderdelen ongegrond.

4.7       Klachtonderdeel 14. behelst het verwijt dat betrokkene zijn werkzaamheden voor klager niet goed heeft uitgevoerd. Klager doelt daarbij op de hoogte van de in het jaarrapport 2012 opgenomen voorziening voor accountantskosten van € 3.000,00 terwijl de kosten voor dat jaar feitelijk € 3.151,39 hebben bedragen. Klager ziet met zijn betoog echter over het hoofd dat de voorziening een schatting vooraf van die kosten betreft, waardoor de pas in het volgende boekjaar feitelijk te maken kosten al kunnen worden verwerkt in het resultaat van het boekjaar waarop die werkzaamheden zien, en dat een verschil met de werkelijke kosten in dat volgende boekjaar gecorrigeerd kan worden. Ook dit onderdeel is ongegrond.

4.8       In de klachtonderdelen 8., 12. en 15. wordt geklaagd over de wijze waarop betrokkene zich heeft opgesteld nadat in september 2013 tussen klager en betrokkene het geschil was ontstaan. Klager brengt daartoe in stelling dat hem onvoldoende tijd is gegeven voor zijn verweer tegen de facturen van 4 september 2013, dat betrokkene heeft nagelaten aan de opvolgend accountant de nodige informatie te verschaffen en dat betrokkene niet bereid is gebleken mee te werken aan een redelijke oplossing van het geschil.

4.8.1    Wat betreft het verwijt dat betrokkene heeft geweigerd informatie aan de opvolgend accountant te verstrekken, geldt dat betrokkene dit gemotiveerd heeft weersproken. Betrokkene heeft daartoe aangevoerd dat hij alle benodigde stukken direct heeft aangeleverd, dat er alleen een discussie is geweest over het al dan niet terugdraaien van de lonen over het eerste kwartaal van 2013 en dat hij daaraan niet heeft willen meewerken. Gelet op deze weerspreking en het ontbreken van informatie of stukken waaruit het tegendeel kan blijken, ontbeert dit klachtonderdeel voldoende feitelijke grondslag zodat van de juistheid daarvan niet kan worden uitgegaan. Daarom is de klacht in zoverre ongegrond.

4.8.2    Aangaande de twee andere verwijten geldt dat het tot de vaste jurisprudentie van de Accountantskamer behoort dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit (artikel A-100.4 sub a. juncto A-110.1, c.q. A-150.1 VGC) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.

4.8.3    Toetsend aan deze maatstaf moet worden vastgesteld dat klager geen feiten en omstandigheden heeft gesteld, die evenmin anderszins zijn gebleken, op grond waarvan tot het oordeel kan worden gekomen dat bij het aan betrokkene verweten handelen en nalaten van een bijzondere omstandigheid sprake is geweest als hiervoor bedoeld. Ook deze onderdelen van de klacht zijn ongegrond.

4.9       Tot slot, wat betreft het gestelde bij het eerste, tweede, vierde en achtste opsommingsteken van klachtonderdeel 1. en klachtonderdeel 11. geldt het volgende. Met deze klachtonderdelen wordt gesteld dat betrokkene niet voldoet aan de voor hem geldende fundamentele beginselen. Zo wordt betrokkene aangewreven dat hij ‘geen uitstekende signaalfunctie zou hebben’, dat hij ‘niet goed en helder communiceert’, dat hij ‘niet zelfkritisch is’, dat hij ‘zijn opdrachtgever niet met raad en daad en gedegen advies bijstaat’ en dat hij ‘het gestelde vertrouwen in zijn kantoor heeft beschaamd’. Deze verwijten zijn verder niet onderbouwd en algemeen gehouden, terwijl zij niet te rijmen zijn met de in het mailbericht van klager van 3 april 2013 uitgesproken grote tevredenheid over (het kantoor van) betrokkene, als weergegeven in overweging 2.6. Van klager mocht dan ook, gelet op wat in overweging 4.3 is weergegeven, worden gevergd dat hij zijn verwijten aan betrokkene van een feitelijke onderbouwing had voorzien. Nu klager dat heeft nagelaten, valt niet in te zien dat betrokkene dienaangaande tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Ook deze onderdelen zijn ongegrond.

4.10     De conclusie uit het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

4.11     Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en mr. E.W. Akkerman (rechterlijke leden), en S.L.J. Graafsma RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2014.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                             voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, juncto artikelen 31 en 32 Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, kunnen klager, betrokkenedan wel de voorzitter van de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie o.m. de uitspraak van de Accountantskamer van 14 oktober 2013 (13/943 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2013:52)