Zoekresultaten 2361-2370 van de 42215 resultaten

  • ECLI:NL:TGDKG:2023:21 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/727928 / DW RK 23/7 MdV/SM

    Beslissing op verzet. Klagers beklagen zich er over dat de gerechtsdeurwaarder het bewijs dat Nederland geen grondwet heeft negeert en dat er geen sprake is van een rechtsgeldig vonnis. Overwogen is dat op gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door het vonnis aan klagers te betekenen. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:63 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-261/DB/ZWB

    Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. De klacht heeft betrekking op de inhoud van de dagvaarding die verweerster heeft opgesteld en op 2 augustus 2019 heeft doen betekenen. Klager heeft zich op 13 december 2022, derhalve na het verstrijken van de in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde termijn, met een klacht over verweerster tot de deken gewend. Omdat de termijn is verstreken zal de voorzitter de klacht niet-ontvankelijk verklaren.

  • ECLI:NL:TGDKG:2023:22 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/708563 / DW RK 21/468 MdV/SM

    Klager beklaagt zich onder meer over de wijze van betekenen. Het exploot is betekend op de in artikel 47 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalde wijze door achterlating van het exploot in een gesloten envelop op het adres van klager. De door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:64 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-263/DB/ZWB

    Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond omdat niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de aan hem toekomende vrijheid heeft overschreden.

  • ECLI:NL:TGDKG:2023:23 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/727495 / DW RK 22/478 MdV/SM

    Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er samengevat over dat hij telefonisch onder druk wordt gezet terwijl de gerechtsdeurwaarder weet dat de vordering niet deugt. Nu klager zijn stellingen niet heeft onderbouwd kan tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet worden vastgesteld. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard. In het licht van de verklaring van klager daartoe houdt de kamer klager voor dat Indien opnieuw een klacht tegen de gerechtsdeurwaarder wordt ingediend, met betrekking tot de punten die reeds aan de orde zijn gekomen in de onderhavige klacht, alsmede in de klacht met zaaknummer C/13/695627 DW RK 21/3, zal de klacht van klager niet-ontvankelijk worden verklaard.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:129 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-212/AL/MN

    Voorzittersbeslissing. Niet-ontvankelijkheidsverweer wordt verworpen. Naast een bindend advies van de Geschillencommissie Advocatuur heeft de tuchtrechter een eigen bevoegdheid om te oordelen over het optreden van een advocaat. De uitzonderingsregel van artikel 46g lid 3 sub b Aw is hier niet van toepassing. Verweerster had de vrijheid om zelf te bepalen of zij klager opnieuw als cliënt wilde bijstaan, ook na het verzoek van klager om dat te doen. Verweerster heeft dit niet willen doen na de eerdere vertrouwensbreuk met klager. Tuchtrechtelijk kan haar daarvan geen verwijt worden gemaakt. Kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:134 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5126

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. Klagers zijn de ouders van een destijds 16-jarige zoon die onder behandeling was bij een kliniek voor jongeren met een combinatie van psychische stoornissen en gedragsproblemen. De GZ-psycholoog was medebehandelaar van de zoon. Tijdens een behandelplanbespreking waarbij de zoon, klagers, een gemeenteambtenaar jeugd- en gezinshulp, de sociotherapeut/persoonlijk begeleider van de zoon, de regiebehandelaar en de GZ-psycholoog aanwezig waren, heeft de GZ-psycholoog naar voren gebracht dat er in de jeugd van de zoon sprake is geweest van verwaarlozing en mishandeling. Hierna escaleerde het gesprek. Klagers verwijten de GZ-psycholoog dat zij onrechtmatige beschuldigingen heeft geuit jegens klagers en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan laster. Tevens vormden de uitingen een ernstige breuk op hun privacy door de aanwezigheid van derden bij het gesprek en een ernstige aantasting van hen als persoon. De GZ-psycholoog heeft de klacht bestreden. Het college is van oordeel dat de woorden van de GZ-psycholoog niet gelukkig gekozen zijn, maar kunnen ook niet als onrechtmatige  worden bestempeld, in de zin dat er sprake zou zijn van laster. Een andere woordkeuze had wellicht escalatie kunnen voorkomen> het handelen van de GZ-psycholoog valt echter wel binnen de tuchtrechtelijke normen nu zij tijdens dit gesprek ook als doel voor ogen had om het interactiepatroon tussen de zoon en klagers bespreekbaar te maken en daarmee te weken aan herstel van de relatie. De GZ-psycholoog heeft ook ingezien dat een vervolggesprek nodig was en zij heeft dat ook teruggekoppeld aan de instelling waarvoor zij werkte. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:59 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-034/DB/OB/D

    Raadsbeslissing. Dekenbezwaar. Vast staat dat verweerder heeft ingestemd met de betaling van enorm hoge geldbedragen in contanten, zonder de herkomst van die gelden te toetsen. Verweerder heeft de schijn gewekt dat hij de gelden in zijn hoedanigheid van advocaat heeft ontvangen. Tussen het in ontvangst nemen van de gelden en verweerders praktijkuitoefening bestaat een voldoende verband. De verweten gedragingen zijn daarmee vatbaar voor tuchtrechtelijke toetsing. Verweerder heeft zich schuldig heeft gemaakt aan handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en daarmee heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden. De depot-storting door de heer JdB op verweerders derdengeldenrekening is strijdig met het bepaalde in artikel 6.19 lid 3 Voda, terwijl de betaling op de derdengeldenrekening ook geen relatie had met de advocatuurlijke dienstverlening van verweerder, omdat hij voor geen van de bij het tussen de heer JdB en derden bestaande geschil betrokken partijen als advocaat optrad. Naar het oordeel van de raad was het gebruik van de derdengeldenrekening in de gegeven omstandigheden niet geoorloofd. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 6.19 Voda. De andere twee onderdelen van het dekenbezwaar zijn ongegrond. De raad acht de maatregel van berisping passend bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:123 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-018/AL/MN

    Voorzittersbeslissing. Misverstand tussen klager en het advocatenkantoor van zijn zus. De klacht had voorkomen kunnen worden als het advocatenkantoor vragen van klager voortvarender had beantwoord. Het tuchtrecht is echter niet bedoeld om misverstanden aan de kaak te stellen en klager is niet in een tuchtrechtelijk relevant belang geschaad. De klacht is daarom kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:129 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5267

    Gegronde klacht tegen een GZ-psycholoog/psychotherapeut (zie A2023/5330) die zich in november 2022 in beide hoedanigheden heeft laten uitschrijven. Klaagster heeft van oktober 2021 tot en met september 2022 onder behandeling gestaan van verweerder vanwege klachten van depressie, trauma en een verbroken relatie met haar familie ten gevolg een problematische jeugd. Naast de behandeling in de woning van verweerder heeft voorts frequent contact via Whatsapp plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder, veelal buiten kantooruren en soms midden in de nacht. De behandeling heeft behalve uit het voeren van gesprekken ook tweemaal bestaan uit wat door verweerder “lichaamswerk” wordt genoemd of “lichaamsgerichte oefeningen”. Deze twee sessies vonden plaats in de slaapkamer van verweerder in het voorjaar van 2022. Klaagster verwijt verweerder dat hij niet heeft gehandeld volgens de geldende professionele standaard terzake, omdat zijn behandeling onsamenhangend, dwingend, chaotisch en beschadigend was en verweerder zich jegens haar grensoverschrijdend heeft gedragen. Het college heeft geoordeeld dat verweerder klaagster niet heeft behandeld volgens de geldende professionele standaard. Verweerder heeft geen diagnostiek verricht, geen instrumenten gebruikt hiervoor, geen classificatie verricht en voorts niet gehandeld naar de GGZ-standaarden. Verweerder heeft de classificatie  borderline stoornis gesteld zonder het verrichten van diagnostiek. Voorts heeft hij niet voldaan aan de eisen voor dossiervorming zoals die gelden binnen de beroepsgroep. Zowel qua vorm als qua inhoud voldoet de door verweerder als dossier overgelegde teksten geenszins aan de eisen die aan een behandeldossier moeten worden gesteld. Daar komt bij dat verweerder het originele behandeldossier heeft vernietigd, naar eigen zeggen omdat dit toch voor niemand leesbaar zou zijn. Verweerder heeft de wettelijke bewaartermijn voor dossiers met voeten getreden. Er is bij de ‘”lichaamsgerichte” oefeningen die verweerder bij/met klaagster heeft gedaan geen sprake geweest van een erkend therapeutisch kader. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat het geen normale behandeling was en allemaal chaos was. Het college benadrukt dat het aan verweerder als professional/behandelaar  was geweest om structuur aan te brengen in de behandeling die hij geeft en, indien zich complexe of problematische situaties zouden voordoen in de behandeling, hierover overleg te plegen met vakgenoten via het kwaliteitsinstrument van intervisie. Ten aanzien van het grensoverschrijdend gedrag oordeelt het college dat dit zich op verschillende dimensies heeft gemanifesteerd: de wijze waarop de behandeling plaatsvond, de contacten buiten de behandeling om en de locaties waarop de behandeling plaatsvond. Beide klachtonderdelen zijn gegrond. Het college ontzegt verweerder het recht zich weer in het register in te schrijven dan wel beveelt de doorhaling van de inschrijving van verweerder in het register, voor het geval hij op het moment van het onherroepelijk worden van deze beslissing weer is ingeschreven in het register. In het kader van het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd