ECLI:NL:TGZRAMS:2023:134 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5126

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:134
Datum uitspraak: 23-05-2023
Datum publicatie: 23-05-2023
Zaaknummer(s): A2022/5126
Onderwerp: Onheuse bejegening
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een GZ-psycholoog. Klagers zijn de ouders van een destijds 16-jarige zoon die onder behandeling was bij een kliniek voor jongeren met een combinatie van psychische stoornissen en gedragsproblemen. De GZ-psycholoog was medebehandelaar van de zoon. Tijdens een behandelplanbespreking waarbij de zoon, klagers, een gemeenteambtenaar jeugd- en gezinshulp, de sociotherapeut/persoonlijk begeleider van de zoon, de regiebehandelaar en de GZ-psycholoog aanwezig waren, heeft de GZ-psycholoog naar voren gebracht dat er in de jeugd van de zoon sprake is geweest van verwaarlozing en mishandeling. Hierna escaleerde het gesprek. Klagers verwijten de GZ-psycholoog dat zij onrechtmatige beschuldigingen heeft geuit jegens klagers en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan laster. Tevens vormden de uitingen een ernstige breuk op hun privacy door de aanwezigheid van derden bij het gesprek en een ernstige aantasting van hen als persoon. De GZ-psycholoog heeft de klacht bestreden. Het college is van oordeel dat de woorden van de GZ-psycholoog niet gelukkig gekozen zijn, maar kunnen ook niet als onrechtmatige  worden bestempeld, in de zin dat er sprake zou zijn van laster. Een andere woordkeuze had wellicht escalatie kunnen voorkomen> het handelen van de GZ-psycholoog valt echter wel binnen de tuchtrechtelijke normen nu zij tijdens dit gesprek ook als doel voor ogen had om het interactiepatroon tussen de zoon en klagers bespreekbaar te maken en daarmee te weken aan herstel van de relatie. De GZ-psycholoog heeft ook ingezien dat een vervolggesprek nodig was en zij heeft dat ook teruggekoppeld aan de instelling waarvoor zij werkte. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

A2022/5126

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing in raadkamer van 23 mei 2023 op de klacht van:

A, en B,

wonende in C, klagers,

tegen

D,
GZ-psycholoog, werkzaam in E,
verweerster, hierna ook: de GZ-psycholoog, gemachtigde: mr. A.K.M.T. Rongen, werkzaam in Utrecht.

1. De zaak in het kort
1.1   De destijds 16-jarige zoon van klagers F, was onder behandeling bij een kliniek voor jongeren 
met een combinatie van psychische stoornissen en gedragsproblemen. Klagers verwijten de 
GZ-psycholoog dat zij tijdens een behandelplanbespreking onrechtmatige beschuldigingen heeft geuit 
jegens klagers en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan laster.

1.2   Het college komt tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. ‘Kennelijk’ betekent 
dat het niet nodig is om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat de klacht 
niet gegrond kan worden verklaard. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing is 
gekomen.

2. De procedure
2.1  Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
-  het klaagschrift, ontvangen op 10 november 2022;
-  het verweerschrift met de bijlage;
-  het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 27 februari 2023;
-  de e-mail van 6 april 2023 van de gemachtigde van verweerster in reactie op het proces- verbaal.
Op de bijlage van het verweerschrift is op verzoek van de gemachtigde van de GZ-
psycholoog door de voorzitter van het college artikel 67, derde lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg toegepast (dit is een stuk uit het medisch dossier dat niet is overgelegd aan klagers in verband met de privacy van de zoon van klagers).

2.2   Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college de zaak 
beoordeeld heeft op basis van de stukken en op hetgeen partijen tijdens het mondeling vooronderzoek 
hebben verklaard.

3. Wat is er gebeurd?
3.1   De zoon van klagers was onder behandeling bij G, een hoogspecialistische behandelinstelling 
voor jongeren in de leeftijd van 16 t/m 20 jaar die gediagnosticeerd zijn met een combinatie van 
psychische stoornissen en gedragsproblemen. De GZ-psycholoog was medebehandelaar van de zoon.

3.2   Op 9 augustus 2022 vond een behandelplanbespreking plaats waarbij het behandelplan van de 
zoon werd geëvalueerd. Hierbij waren aanwezig: de zoon, klagers, een gemeenteambtenaar jeugd- en 
gezinshulp, de sociotherapeut/persoonlijk begeleider van de zoon, de regiebehandelaar en de 
GZ-psycholoog.

3.3   De GZ-psycholoog heeft tijdens deze bespreking de volgende woorden gebruikt: ‘uit onze 
gesprekken is naar voren gekomen dat er in F, zijn jeugd sprake is geweest van verwaarlozing en 
mishandeling’
. Hierna escaleerde het gesprek en is de zoon weggelopen van het gesprek. Ook 
klaagster is emotioneel geworden en weggelopen.

3.4   Na dit gesprek heeft de GZ-psycholoog aan haar manager gezegd dat er een vervolggesprek moest 
komen. Zij kon dat zelf niet op korte termijn doen omdat zij van 29 augustus t/m 11 november 2022 
met sabbatical zou zijn. Op 7 september 2022 zijn klagers uitgenodigd voor een gesprek bij de 
instelling. Tijdens dit gesprek hebben klagers hun verhaal gedaan en werd afgesproken dat er een 
vervolggesprek zou plaatsvinden waarbij de GZ-psycholoog ook aanwezig zou zijn.

3.5   Per brief van 2 december 2022 zijn klagers door de instelling uitgenodigd voor een gesprek 
naar aanleiding van de onderhavige tuchtklacht die zij hadden ingediend tegen de GZ-psycholoog. Per 
brief van 5 december 2022 hebben klagers aangegeven dat zij geen gebruik willen maken van de 
uitnodiging voor een gesprek, omdat zij na het gesprek op 7 september 2022 niks meer hebben gehoord 
van de instelling.

4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog
4.1   Klagers verwijten de GZ-psycholoog dat zij onrechtmatige beschuldigingen heeft geuit jegens 
klagers en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan laster. Tevens vormden de uitingen een ernstige 
inbreuk op hun privacy door de aanwezigheid van derden bij het gesprek en een ernstige aantasting 
van hen als persoon. Een en ander heeft geleid tot emotionele escalatie, verwijdering en verdere onthechting met hun zoon. Klagers hebben ook emotionele schade opgelopen.

4.2  De GZ-psycholoog heeft de klacht bestreden. Het college gaat hieronder verder in op de 
standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.1   De klacht is niet mede ingediend namens de zoon. Ter beoordeling staat daarom de vraag of de 
GZ-psycholoog jegens klagers, als naasten van hun zoon/de patiënt van de GZ- psycholoog, 
tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk 
handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de GZ-psycholoog 
geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

5.2  Het college oordeelt dat de GZ-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en 
zal dit hierna uitleggen.

Inhoudelijke beoordeling
5.3   Klagers stellen dat de uitspraken van de GZ-psycholoog hebben geleid tot emotionele schade. 
Volgens klagers was er geen sprake van mishandeling en verwaarlozing van hun zoon, maar was hun 
zoon juist gewelddadig naar hen toe. Ook zou de zoon van klagers later aan klagers hebben verteld 
dat het niet waar was wat de GZ-psycholoog had gezegd en dat hij niet wilde dat dit besproken zou 
worden. De GZ-psycholoog heeft naar voren gebracht dat zij van mening was, op basis van wat de zoon 
met haar had gedeeld, dat er sprake was geweest van een vorm van verwaarlozing en mishandeling. 
Tijdens de behandelplanbespreking ontstond een interactiepatroon waarbij klagers over het gevoel 
van de zoon heenstapten door heftige gebeurtenissen te bagatelliseren en te minimaliseren. 
Aangezien klagers en de zoon aan herstel van hun relatie wilden werken, achtte de GZ- psycholoog 
het noodzakelijk om het interactiepatroon tussen hen bespreekbaar te maken. Gedurende het gesprek 
probeerde de GZ-psycholoog de dynamiek bespreekbaar te maken, maar hier kwam geen ruimte voor, 
aldus de GZ-psycholoog. Zij heeft er daarom voor gekozen om een directievere aanspreekvorm in te 
zetten waarbij zij de gewraakte termen heeft gebruikt.

5.4   Het college kan begrijpen dat de uitspraak van de GZ-psycholoog hard is aangekomen bij 
klagers. De GZ-psycholoog heeft aangegeven dat zij vervolgens had willlen uitleggen wat zij als 
professional onder de begrippen “verwaarlozing” en “mishandeling” verstaat, zo begrijpt het 
college. Dat is echter niet meer gelukt op dat moment, omdat de situatie al escaleerde. Die woorden 
zijn niet gelukkig gekozen, maar kunnen ook niet als onrechtmatig worden bestempeld, in de zin dat 
er sprake zou zijn van laster. De GZ- psycholoog wilde bespreekbaar maken wat haar bevindingen 
waren naar aanleiding van de gesprekken met de zoon. Het college begrijpt deze keuze. De manier waarop zij haar woorden heeft gekozen, is daarbij echter - zoals gezegd - niet gelukkig geweest. Een voorzichtigere woordkeuze 
was beter geweest om escalatie te voorkomen. Het handelen van de GZ-psycholoog valt echter wel 
binnen de tuchtrechtelijke normen (zie onder 5.1) nu zij tijdens dat gesprek ook als doel voor ogen 
had om het interactiepatroon tussen de zoon en klagers bespreekbaar te maken en daarmee te werken 
aan herstel van de relatie. De GZ- psycholoog heeft ook ingezien dat met de escalatie op 9 augustus 
2022 een vervolggesprek nodig was en zij heeft dat ook teruggekoppeld aan de instelling waar zij 
werkte. Dat vervolggesprek heeft ook plaatsgevonden op 7 september 2022, met een andere medewerker 
van de instelling (de systeemtherapeut), waarbij de GZ-psycholoog niet aanwezig kon zijn vanwege 
een langdurig verlof. Dat de manager zorg/regiebehandelaar pas op 2 december 2022 een uitnodiging 
heeft gedaan voor een persoonlijk gesprek met de GZ- psycholoog kan ook niet aan haar verweten 
worden, nu de instelling ook een eigen verantwoordelijkheid heeft bij de afhandeling van klachten 
over gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden binnen de instelling. Al met al is er onvoldoende 
grond voor een tuchtrechtelijk verwijt jegens de GZ-psycholoog.

Slotsom
5.5  Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klacht kennelijk ongegrond is.

6. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.

Deze beslissing is gegeven op 23 mei 2023 door R.A. Dozy, voorzitter, E. Pans, lid-jurist,
M.J.E. Lemmens, M.D. Mostert-Uijterwijk en G.G.A. Schuitemaker, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door E.A. Weiland, secretaris.