Zoekresultaten 611-620 van de 2789 resultaten

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:7 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/51

    De klacht bestaat uit vier onderdelen. De notaris voert aan dat klager oneigenlijk gebruikmaakt van het tuchtrecht en klager daarom niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn klacht. De kamer volgt de notaris niet in zijn verweer. Het doet er namelijk niet toe wat de uiteindelijke beweegreden van klager is geweest om de onderhavige klacht in te dienen. De notaris voert ook aan dat klager te laat is met klagen voor zover het de klachtonderdelen 1 tot en met 3 betreft. Naar het oordeel van de kamer is alleen klachtonderdeel 1 te laat ingediend en is klager dus niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Klachtonderdeel 2 houdt het verwijt in dat de notaris de gelden, die voor de transacties met betrekking tot het kasteel en de inboedel door de koper op de derdengeldenrekening van de notaris waren gestort, heeft aangewend voor de aankoop van een ander pand door de koper. Volgens klager heeft de notaris hiermee het gezamenlijk passeren van de leveringsakten met betrekking tot het kasteel en de inboedel vertraagd en uiteindelijk onmogelijk gemaakt. De kamer is van oordeel dat de koper de notaris de opdracht mocht geven een deel van haar vermogen dat op zijn derdengeldenrekening stond, aan te wenden voor een onroerend goedtransactie met een derde. De notaris had op dat moment geen andere belangen in het oog te houden dan die van de koper en die derde. Klachtonderdeel 2 wordt dus ongegrond verklaard. Klachtonderdeel 3 houdt het verwijt in dat de notaris de door koper getekende koopovereenkomst roerende zaken niet heeft laten tekenen door klager, terwijl volgens klager al vanaf 6 juni 2016 sprake was van een perfecte koopovereenkomst. Los van de vraag of sprake is van een perfecte koopovereenkomst, staat volgens de kamer vast dat de koper en klager waren overeengekomen dat er een inboedellijst aan de koopovereenkomst moest worden gehecht. Ook staat vast dat de notaris klager in 2016 herhaaldelijk heeft gevraagd om de inboedellijst en dat de notaris pas op 25 februari 2017 voor het eerst een inboedellijst heeft ontvangen van klager. Naar het oordeel van de kamer kon de notaris in ieder geval vóór 25 februari 2017 dus niet anders dan klager de koopovereenkomst niet te laten tekenen. Verder staat vast dat de koper aan de notaris heeft laten weten niet met de door klager op 27 februari 2017 toegezonden inboedellijst in te stemmen. Klager en de notaris verschillen echter van mening over de vraag of het ontbreken van overeenstemming over de inboedellijst meebrengt dat de koopovereenkomst met betrekking tot de inboedel niet perfect is. De kamer is van oordeel dat deze discussie niet dient plaats te vinden in onderhavige tuchtprocedure. De beantwoording van de vraag of sprake is van een perfecte overeenkomst met betrekking tot de inboedel is voorbehouden aan de civiele rechter. Klachtonderdeel 3 wordt ongegrond verklaard. In klachtonderdeel 4 verwijt klager de notaris dat hij de levering van het kasteel heeft losgekoppeld van de levering van de inboedel en dat de notaris geen actie heeft ondernomen om de positie van klager ten aanzien van de verkochte inboedel veilig te stellen. De kamer is van oordeel dat de notaris de belangen van klager voldoende in het oog heeft gehouden. Klachtonderdeel 4 wordt daarom ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:8 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/52

    Het eerste klachtonderdeel betreft de vraag of de notaris voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader en of zij voldoende heeft gewaarborgd dat vader zijn wil op onafhankelijke wijze - zonder beïnvloeding van derden - aan de notaris heeft kunnen overbrengen. Vast staat dat (het vermogen van) vader niet onder bewind of curatele was gesteld, zodat het hem in beginsel vrij stond rechtshandelingen te verrichten. Hoewel vader destijds op leeftijd was, is het de notaris niet gebleken dat hij daardoor niet in staat was om zijn wil te bepalen. De kamer heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de notaris. De notaris heeft voldoende naar voren gebracht dat zij de wilsbekwaamheid van vader heeft beoordeeld en dat er geen indicatoren waren die aanleiding vormden voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid. De kamer is van oordeel dat de notaris in de gegeven situatie voldoende alert is geweest op de wilsbekwaamheid van vader. In verband met de vraag of de notaris (ook) voldoende alert is geweest op de mogelijkheid van beïnvloeding van vader door de broer en de zus, overweegt de kamer dat het tot de kernverantwoordelijkheid van een notaris behoort om te waken voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming van degene die een testament maakt. Een notaris dient dan ook al het nodige te doen om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene bij het vormen en uiten van zijn of haar wil niet op ongewenste wijze is beïnvloed door (de aanwezigheid van) een derde. Een notaris heeft de vrijheid om te bepalen op welke wijze hij/zij uitvoering geeft aan deze verantwoordelijkheid. De kamer is van oordeel dat de notaris in de gegeven omstandigheden een voldoende zorgvuldige invulling heeft gegeven aan haar taak om te waken voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming. Daarbij overweegt de kamer dat niet aannemelijk is geworden dat vader door enige beïnvloeding niet meer in staat zou zijn geweest zelfstandig zijn wil te bepalen. Klachtonderdeel 1 wordt daarom ongegrond verklaard. Het tweede klachtonderdeel houdt het verwijt in dat de notaris heeft geweigerd om antwoord te geven op de door de gemachtigde van klaagster tijdens een bespreking gestelde vragen. Omdat de notaris naar het oordeel van de kamer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich op haar geheimhoudingsplicht te beroepen, heeft de kamer klachtonderdeel 2 ook ongegrond verklaard

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:9 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/42

    De klacht van het BFT tegen de notaris bestaat uit de volgende onderdelen: 1. het hebben van een negatieve kantoorliquiditeit en kantoorsolvabiliteit; 2. het niet voeren van een toereikende administratie; 3. het hebben van een bewaringstekort. De notaris heeft de (cijfermatige) bevindingen van het BFT niet betwist. De kamer is dan ook van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Naar het oordeel van de kamer zijn de feiten waarvan de notaris een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt zo ernstig dat ontzetting uit het ambt in beginsel op zijn plaats is. De notaris heeft een aantal bijzondere omstandigheden aangevoerd die volgens hem rechtvaardigen dat geen maatregel met directe of indirecte financiële gevolgen wordt opgelegd. De kamer volgt de notaris in zijn standpunt voor zover het de zwaarste maatregel (ontzetting uit het ambt) betreft en neemt daarbij een aantal bijzondere omstandigheden in aanmerking. Op grond van die bijzondere omstandigheden ziet de kamer in dit geval aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van ontzetting uit het ambt. Gelet op de aard, frequentie en ernst van de feiten die de notaris worden verweten, acht de kamer een schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week gepast. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat bij een zwaardere maatregel de financiële positie van (het kantoor van) de notaris nog ernstiger onder druk komt te staan

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:11 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/359350 KL RK 19-120

    Klacht over uitbetaling depot gegrond. De notaris had, ook al had zij voor het beschikbaar stellen van haar derdenrekening in dit geval toestemming van het BFT, alerter moeten omgaan met de opdracht van de scheepsmakelaar tot doorbetaling van het bedrag van € 6.000,00. De notaris had klager moeten horen op het verzoek om uitbetaling en klager daarbij dienen te verzoeken een schriftelijke bevestiging af te geven als bedoeld in de koopovereenkomst. Maatregel waarschuwing.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2020:5 Kamer voor het notariaat Den Haag 19-64

    De notaris wordt verweten dat hij weigert te communiceren met klaagster over de voortgang, de status en de verdere afwikkeling van de nalatenschap.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2020:6 Kamer voor het notariaat Den Haag 19-68 en 19-69

    Klager verwijt de notarissen het volgende. Met het bevestigen van voornoemde vraag en het door het notariskantoor aanvaarden van het inlichtingenformulier (de vraag was immers door het notariskantoor opgenomen op het formulier) heeft klager het notariskantoor expliciet de opdracht gegeven de kapitaalverzekering af te kopen. Er waren geen voetnoten of uitzonderingen opgenomen op het formulier.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2020:7 Kamer voor het notariaat Den Haag 19-71 en 19-72

    Klager verwijt de notarissen het volgende. Klager had de notarissen verzocht om de waarborgsom voor de verkoop van het onroerend goed te Haïti op de derdengeldenrekening te storten, aangezien de zusters van klager medegerechtigd waren op de waarborgsom. Notaris [notaris X] heeft dit geweigerd, omdat [notaris Y] op grond van het testament geen executeur was voor wat betreft de buiten Nederland gelegen bestanddelen van de nalatenschap. Klager heeft dit gerespecteerd. De keerzijde hiervan is dat [notaris Y] op het moment dat het appartement te [plaatsnaam] en de belastingschulden waren geregeld, had moeten overgaan tot verdeling van het saldo van de nalatenschap. Hij heeft dat niet gedaan. Er is derhalve nog steeds niet verdeeld.

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:8 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/362747 KL RK 19-155

      Klaagster klaagt over de rol van de notaris bij de overdracht van een pand door vader aan zijn schoonzoon, de zwager van klaagster. Volgens klaagster had de notaris de wilsbekwaamheid van vader nader moeten onderzoeken. Ook had de notaris meer onderzoek moeten doen naar de koopprijs van het pand.

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:10 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/354237 KL RK 19-74

      Toepasselijkheid artikel 99 |Wna laatste twee volzinnen. Hoewel de navorderingsaanslag formeel nog niet opgelegd was, mocht klager, gelet ook op hetgeen blijkens het proces-verbaal op de hoorzitting (nav het bezwaar van klager) is besproken, uiterlijk vanaf 17 januari 2018 zonder meer bekend verondersteld worden met de “redelijkerwijs pas nadien bekend geworden” gevolgen van het handelen waartegen de klacht zich richt. De uitzonderingstermijn van een jaar is in deze zaak dus verlopen uiterlijk op 17 januari 2019. Dit betekent dat de voorliggende klacht te laat is ingediend en dat klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn klacht

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:9 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/362749 KL RK 19-156

      Klaagster verwijt de notaris dat zij nalatig is geweest. Daarnaast verdenkt zij de notaris ervan samengewerkt te hebben met de zus. De kamer heeft de klacht niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de klachttermijn. Daarbij heeft de kamer overwogen dat als de klacht tijdig zou zijn ingediend , deze wegens gebrek aan feitelijke grondslag ongegrond zou zijn verklaard.