ECLI:NL:TNORSHE:2020:9 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/42

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2020:9
Datum uitspraak: 16-03-2020
Datum publicatie: 01-04-2020
Zaaknummer(s): SHE/2019/42
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht gegrond met schorsing als notaris
Inhoudsindicatie: De klacht van het BFT tegen de notaris bestaat uit de volgende onderdelen: 1. het hebben van een negatieve kantoorliquiditeit en kantoorsolvabiliteit; 2. het niet voeren van een toereikende administratie; 3. het hebben van een bewaringstekort. De notaris heeft de (cijfermatige) bevindingen van het BFT niet betwist. De kamer is dan ook van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Naar het oordeel van de kamer zijn de feiten waarvan de notaris een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt zo ernstig dat ontzetting uit het ambt in beginsel op zijn plaats is. De notaris heeft een aantal bijzondere omstandigheden aangevoerd die volgens hem rechtvaardigen dat geen maatregel met directe of indirecte financiële gevolgen wordt opgelegd. De kamer volgt de notaris in zijn standpunt voor zover het de zwaarste maatregel (ontzetting uit het ambt) betreft en neemt daarbij een aantal bijzondere omstandigheden in aanmerking. Op grond van die bijzondere omstandigheden ziet de kamer in dit geval aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van ontzetting uit het ambt. Gelet op de aard, frequentie en ernst van de feiten die de notaris worden verweten, acht de kamer een schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week gepast. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat bij een zwaardere maatregel de financiële positie van (het kantoor van) de notaris nog ernstiger onder druk komt te staan

Klachtnummer    : SHE/2019/42

Datum uitspraak : 16 maart 2020

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

Bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT),

gevestigd in Utrecht,

gemachtigde: mevrouw mr. M.C. Kaptein MPM,

tegen

[de notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in [vestigingsplaats],

gemachtigde: de heer mr. G. van Atten, advocaat in Heemstede.

1.          De procedure

1.1.       Bij brief van 11 juli 2019 heeft het BFT een klacht geformuleerd tegen de notaris. In die brief heeft het BFT ook een voorstel gedaan voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 106 van de Wet op het notarisambt (Wna) en een verzoek tot het benoemen van een stille bewindvoerder als bedoeld in artikel 25b Wna. Deze brief met bijlagen is op 12 juli 2019 binnengekomen bij de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer).

1.2.       Mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter van de kamer, heeft de verzoeken als bedoeld in de artikelen 106 en 25b Wna mondeling behandeld op 24 juli 2019. Van die behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3.       Bij beslissing van 29 juli 2019 heeft mr. Knaapen - samengevat - de heer mr. [naam en vestigingsplaats bewindvoerder] met ingang van de datum van de beslissing voor de duur van maximaal een jaar benoemd tot stille bewindvoerder naast de notaris. Daarbij is bepaald dat [naam bewindvoerder] (hierna: de bewindvoerder) de notaris advies en begeleiding geeft bij de bedrijfsvoering, dat hij daarnaast bevoegd is om daarover bindende aanwijzingen te geven en is aan de bewindvoerder opgedragen een plan van aanpak op te stellen. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 106 Wna is afgewezen.

1.4.       Mr. Knaapen heeft de kamer bij brief van 29 juli 2019 verzocht zijn beslissing ingevolge artikel 25b lid 1 en artikel 27 lid 1 tweede volzin Wna binnen vier weken na de datum van de beslissing te bekrachtigen. De kamer heeft dit verzoek op 19 augustus 2019 mondeling behandeld en direct mondeling uitspraak gedaan, waarbij de beslissing tot benoeming van de bewindvoerder is bekrachtigd.

1.5.       Bij e-mail met bijlage van 7 oktober 2019 heeft de bewindvoerder de kamer en het BFT  geïnformeerd over enkele van zijn bevindingen.

1.6.       De notaris heeft schriftelijk verweer gevoerd tegen de (tucht)klacht. Dit verweerschrift is op 16 oktober 2019 door de kamer ontvangen.

1.7.       De bewindvoerder heeft bij e-mail van 6 november 2019 een plan van aanpak toegestuurd aan de kamer en het BFT.

1.8.       Het BFT heeft bij brief van 25 november 2019 op de inhoud van dit plan van aanpak gereageerd.

1.9.       De klacht is mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van de kamer van 20 januari 2020, waarbij namens het BFT mevrouw mr. A. van den Brink en de heer J. Hesselberth RA CFE zijn verschenen. De notaris is verschenen en bijgestaan door de heer mr. G. van Atten. Ook de bewindvoerder is bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest. Partijen hebben hun visie op de klacht over en weer toegelicht. De gemachtigde van de notaris heeft dit mede aan de hand van pleitnotities gedaan, die aan de kamer zijn overhandigd.

2.          De feiten

2.1.       De notaris is vanaf [datum] 1992 tot en met 31 december 2016 werkzaam geweest als kandidaat-notaris. Vanaf 1 juli 2015 was hij werkzaam op een kantoor in [plaatsnaam] en per 1 januari 2017 is hij benoemd als notaris op datzelfde kantoor, waarbij hij het protocol heeft overgenomen van

mr. [naam oud-notaris], die per 31 december 2016 uit het ambt is getreden.

2.2.       Het BFT heeft op 14 januari 2019 een onderzoek ingesteld op het kantoor van de notaris.

2.3.       Bij e-mail van 27 april 2019 heeft de notaris een incidentenmelding gedaan als bedoeld in artikel 25a Wna in verbinding met artikel 9 van de Regeling op het notarisambt, omdat sprake was van een negatief werkkapitaal en een negatieve solvabiliteit van kantoor en in privé.

2.4.       Het BFT heeft zijn onderzoeksbevindingen vastgelegd in een rapport van 18 juni 2019 (hierna: het onderzoeksrapport). De klacht van het BFT is gebaseerd op deze onderzoeksbevindingen.

2.5.       Bij e-mail van 2 oktober 2019 heeft de notaris het BFT op grond van het bepaalde bij artikel 9 van de Regeling op het notarisambt bericht dat volgens de cijfers per 30 september 2019 sprake is van een negatieve bewaringspositie. Het BFT heeft de notaris vervolgens in de gelegenheid gesteld om de negatieve bewaringspositie binnen vijf dagen aan te zuiveren.

2.6.       De bewindvoerder heeft de kamer en het BFT bij e-mail van 7 oktober 2019 bericht dat deze  negatieve bewaringspositie, die volgens het bij zijn e-mail gevoegde overzicht per 30 september 2019  € 52.011,39 bedroeg, kan worden aangezuiverd omdat de moeder van de notaris hem de toezegging heeft gedaan een bedrag van € 60.000,00 ter leen te verstrekken.

3.          De klacht

3.1.       De klacht bestaat uit de volgende onderdelen.

1.     Het hebben van een negatieve kantoorliquiditeit en kantoorsolvabiliteit, waardoor de notaris redelijkerwijs moet verwachten dat dit ertoe kan leiden dat hij (op enig moment) niet zal kunnen voldoen aan zijn financiële verplichtingen. Hiermee handelt de notaris in strijd met artikel 23 Wna in verbinding met artikel 2 Administratieverordening, (de toelichting op) artikel 3 Reglement Verslagstaten 2010 en de algemene toelichting van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg 2011).

2.     Het niet voeren van een toereikende administratie. Hiermee handelt de notaris in strijd met artikel 24 lid 1 Wna en artikel 1 en artikel 2 van de Administratieverordening.

3.     Het hebben van een bewaringstekort. Een negatieve bewaringspositie is niet toegestaan op grond van artikel 23 lid 1 Wna en artikel 13 Vbg 2011.

3.2.       De notaris heeft schriftelijk op de klacht gereageerd. Voor zover zijn reactie van belang is voor de beoordeling, zal deze hierna aan de orde komen.

4.          De beoordeling

Toetsnorm

4.1.       Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen. De tuchtrechter toetst of het handelen en/of nalaten van een notaris in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Aan deze norm wordt onder andere invulling gegeven door artikel 23 Wna, op grond waarvan het een notaris verboden is, rechtstreeks of middellijk, handelingen te verrichten of na te laten waarvan de notaris redelijkerwijs moet verwachten dat deze ertoe kunnen leiden dat hij op enig moment niet aan zijn financiële verplichtingen zal kunnen voldoen. Een notaris moet de aan hem toevertrouwde gelden op een derdengeldenrekening bewaren en deze gelden moeten te allen tijde ten volle in geldmiddelen aanwezig zijn: een notaris moet daar onmiddellijk en zonder enige beperking over kunnen beschikken (artikel 13 Vbg 2011). Uit de toelichting op artikel 3 Reglement Verslagstaten 2010 volgt bovendien dat de liquiditeitspositie van het kantoor positief moet zijn en dat een zeker overschot in de liquiditeit gewenst is. Daarnaast is een notaris verplicht van zijn kantoorvermogen en van alles betreffende zijn werkzaamheden op zodanige wijze een administratie te voeren dat te allen tijde op eenvoudige wijze zijn rechten en verplichtingen kunnen worden gekend (artikel 24 lid 1 Wna). In de artikelen 1 en 2 van de Administratieverordening is nader bepaald op welke wijze de administratie moet worden gevoerd.

Bevindingen BFT

4.2.       In de klacht heeft het BFT de financiële positie van de notaris per medio 2019 als volgt omschreven:

Kantoor                       31-5-2019         31-3-2019         31-12-2018       31-12-2017

Liquiditeitspositie         -/- 105.761       -/- 62.759         -/- 41.452         9.373

Solvabiliteitspositie      -/-   98.051       -/- 61.775         -/- 64.104         23.304

Privé                                                                           31-12-2018       31-12-2017

Liquiditeitspositie                                                            14.326         46.688

Solvabiliteitspositie                                                      -/- 57.578         56.692

4.3.       In verband met het eerste klachtonderdeel over de financiële situatie heeft het BFT erop gewezen dat er per 31 december 2017 nog sprake was van positieve posities, maar dat de situatie in 2018 snel is verslechterd en dat er op het moment van indiening van de klacht medio 2019 sprake was van een negatieve totaalliquiditeit (kantoorliquiditeit en privéliquiditeit samen). Ten aanzien van de financiële ontwikkelingen heeft het BFT geconcludeerd:

“… dat sprake is van een zorgwekkende financiële positie in kantoor en in privé. De notaris is niet in staat eventuele onverwachte kosten op te vangen. Er zijn nauwelijks liquide middelen beschikbaar (zowel in privé als in kantoor) en de notaris heeft aangegeven dat er bovendien geen rekening courant faciliteit is.”

4.4.       Het tweede klachtonderdeel over de ontoereikende financiële administratie heeft het BFT als volgt toegelicht:

“Tijdens het onderzoek van de cijfers per 30 september 2018 is vastgesteld dat de financiële administratie niet op een juiste wijze is bijgehouden. Op 14 januari 2019 was de beginbalans per  1 januari 2018 bijvoorbeeld nog niet goed geboekt. Hierdoor was het niet mogelijk de juiste stand van het eigen vermogen per 30 september 2018 vast te stellen aan de hand van de door de notaris verstrekte gegevens. Ook bleek dat de in de jaarrekening 2017 vermelde leningen van de Rabobank ten bedrage van € 146.976 in de via DiginBFT ingediende kwartaalcijfers niet als langlopend vreemd vermogen waren opgenomen. Deze leningen zijn in de kwartaalcijfers over 2018 ten onrechte onder eigen vermogen opgenomen.

Door de wijze waarop de administratie werd gevoerd werd ook de bewaringspositie op onjuiste wijze berekend. Door deze onjuiste berekening bleek pas op 14 januari 2019 dat per 30 september 2018 sprake was van een negatieve bewaringspositie.

Door de ontoereikende financiële administratie ontbrak het de notaris aan inzicht en werd de financiële positie van het kantoor veel positiever weergegeven dan deze in werkelijkheid was.”

4.5.       In verband met het derde klachtonderdeel over de negatieve bewaringspositie heeft het BFT het volgende gesteld:

“Doordat de bewaringspositie op onjuiste wijze is berekend, is er op meerdere momenten sprake geweest van een negatieve bewaringspositie. Op 14 januari 2019 is door het BFT vastgesteld dat per 30 september 2018, derhalve na ruim drie maanden, sprake was van een negatieve bewaringspositie van € 11.794. Direct na vaststelling van dit tekort heeft de notaris € 20.000 overgemaakt naar de kwaliteitsrekening om het tekort aan te zuiveren. Ook heeft de notaris in samenwerking met de accountant een onderzoek ingesteld om de tekortkomingen in de administratie op te heffen. Hierdoor kon de bewaringspositie per 31 december 2018 op een juiste wijze worden vastgesteld. Gebleken is dat de bewaringspositie op dat moment € 1.875 negatief was. Hiermee heeft de notaris gehandeld in strijd met de artikelen 23, eerste lid, Wna en 13 Vbg 2011.”

4.6.       In reactie op de inhoud van het plan van aanpak heeft het BFT bij brief van 25 november 2019 meegedeeld dat dit plan wordt gezien als een eerste stap op weg naar herstel, maar dat de notaris beperkt financieel weerbaar zal blijven totdat daadwerkelijk sprake zal zijn van herstel van de financiële ratio’s. De bestaande zorgen over de financiële situatie worden niet direct weggenomen met het plan van aanpak, aldus het BFT. Ter zitting heeft het BFT te kennen gegeven niet uit te zijn op een ontzetting uit het ambt, maar heeft zij de kamer wel verzocht een beslissing te geven, omdat de klachtonderdelen gegrond zijn.

Standpunt notaris

4.7.       De notaris heeft erkend dat het BFT zijn financiële situatie in het onderzoeksrapport juist heeft omschreven. Zonder de ernst van de situatie te willen bagatelliseren, heeft hij wel naar voren gebracht dat enige nuance op de bevindingen van het BFT in zoverre op zijn plaats is, dat in zijn situatie geen sprake is van een structureel patroon van nalatig handelen, laat staan (opzettelijke) malversaties, aldus de notaris. De notaris heeft toegelicht welke omstandigheden ertoe hebben geleid dat hij financieel in de problemen is gekomen en welke maatregelen inmiddels zijn genomen om een substantiële verbetering van zijn financiële situatie te realiseren. Daarbij heeft de notaris benadrukt dat jaarlijks tussen de 1500 en 1600 akten worden gepasseerd, dat het kantoor structureel een gedegen en stabiele omzet genereert en dat zijn financiële privésituatie altijd op orde is geweest, maar dat hij privégelden heeft moeten aanwenden als gevolg van enkele forse tegenslagen in 2018 die een flinke kostenstijging hebben veroorzaakt. Zo heeft de notaris vooral aanzienlijk kosten gemaakt in verband met onder andere de werving en selectie van een kandidaat-notaris die per 1 mei 2018 bij hem in dienst is getreden met de bedoeling de praktijk uit te bouwen. De totale kosten voor de kandidaat-notaris bedroegen inclusief werkgeverslasten op jaarbasis € 105.000,00. Volgens de notaris heeft hij dit dienstverband echter door structureel onderpresteren van deze kandidaat-notaris per 1 november 2019 (zonder transitievergoeding) beëindigd, waardoor vanaf dat moment sprake is van een aanzienlijke lastenverlaging.

Om een urgente en kostbare ICT-upgrade te kunnen financieren, heeft de notaris eind 2018 een financieringsverzoek gedaan aan de Rabobank voor een bedrag van € 50.000,00. Omdat de Rabobank deze aanvraag heeft afgewezen, heeft de notaris zich eind december 2018 genoodzaakt gezien

een “Voorschotovereenkomst” te sluiten met Swishfund Nederland B.V. (hierna: Swishfund) op grond waarvan een bedrag van € 50.000,00 aan de notaris is uitbetaald met een terugbetalingstermijn van twaalf maanden. De door de notaris verschuldigde premie bedroeg € 14.280,00. Door de investering in de ICT kan de server het komende decennium weer mee en de notaris heeft de financiering bij Swishfund per 1 januari 2020 afgelost, aldus de bewindvoerder, zodat ook deze lasten niet langer op het resultaat drukken.

Verder heeft de notaris onder andere naar voren gebracht dat hij inmiddels gebruik maakt van een ander - beduidend goedkoper - softwarepakket, dat fors wordt bespaard op energiekosten, dat de Rabobank heeft ingestemd met een uitstel van aflossing voor een periode van acht maanden (tot 1 augustus 2020) en dat hij niet of nauwelijks een inkomen aan zichzelf uitkeert.

4.8.       De notaris is behoorlijk geschrokken toen medio januari 2019 bleek dat er op 30 september 2018 een negatieve bewaringspositie was ontstaan en hij heeft het tekort toen direct aangezuiverd. Volgens de notaris is dit tekort ontstaan omdat de financiële administratie van zijn kantoor sinds de overname per 1 januari 2017 totaal ondoorzichtig bleek te zijn geworden en er, mede door onkunde van zijn boekhoudkundige medewerkers en overgang naar een ander boekhoudsysteem waarbij alle kosten op één grootboekrekening werden geboekt, vele foutieve boekingen waren gedaan. Vervolgens heeft de notaris de samenwerking met zijn toenmalige accountant beëindigd en is hij samen met een andere accountant, in overleg met een externe administrateur, een onderzoek gestart naar de oorzaak van het ongemerkt kunnen ontstaan van een negatieve bewaringspositie. Ook toen hij op 2 oktober 2019 ontdekte dat er opnieuw een negatieve bewaringspositie bleek te bestaan, heeft hij deze direct en binnen de wettelijke termijn aangezuiverd, aldus de notaris, die zich zeer bewust is van de ernst van zijn situatie en samen met de bewindvoerder actief maatregelen heeft genomen om dit in de toekomst te voorkomen en ervoor te zorgen dat hij eind 2020 weer “zwarte cijfers” schrijft.

4.9.       De bewindvoerder heeft zijn plan van aanpak afgesloten met de volgende conclusie:

“Uit dit plan van aanpak blijkt, dat met de diverse ingrepen in de bedrijfsvoering, met name op kostentechnisch gebied, de exploitatie van het kantoor structureel rendabel kan worden gemaakt. Een resultaat conform het norminkomen voor de notaris (€ 100.000,-) is hierbij het doel.

Hierbij is van groot belang, dat de administratie van de notaris op orde is en blijft. De notaris geeft weinig blijk van inzicht in de notariële administratie en heeft dit te lang aan zijn boekhoudkundige medewerkers overgelaten, zonder zich hiermee adequaat te bemoeien. Er zijn regelmatig foute boekingen geweest, deels door de overgang naar een ander administratiesysteem, deels door onjuiste interpretaties door de boekhoudster(s) van kantoor, waardoor uiteindelijk elke vorm van overzicht ontbrak en zelfs bewaringstekorten konden ontstaan. Deze tekorten zijn direct na ontdekking aangezuiverd.

Helaas bleek ook de controle door de huidige accountant onder de maat en zijn door deze accountant geen signalen afgegeven dat een en ander niet op orde was.

In verband hiermee hebben er voor gekozen een branche deskundige externe administrateur de administratie te laten beheren, alsmede een branche accountant voor de controle en jaarrekening. Zodoende zal de administratie immer duidelijkheid geven in de stand van zaken.”  

4.10.     Ter zitting heeft de notaris aangevoerd dat uit de voorlopige resultatenrekening van zijn kantoor blijkt dat er over het boekjaar 2019 weliswaar sprake is van een negatief resultaat van ongeveer € 11.000,--, maar dat dit resultaat wel een verbetering is van ongeveer € 60.000,-- ten opzichte van het boekjaar 2018, dat een negatief resultaat kende van ongeveer € 70.000,--. Volgens de notaris heeft zijn nieuwe accountant aangegeven dat hij niet veel wijzigingen verwacht tussen het voorlopige resultaat en het definitieve resultaat. De accountant voert wekelijks een controle uit op de bewaringspositie van de notaris, heeft een intensievere samenwerking met de boekhoudster en coacht haar. Dit heeft het benodigde resultaat gehad, want de administratie klopt weer. De samenwerking tussen de notaris en zijn accountant verloopt volgens de notaris goed en er kan in onderling overleg worden bijgestuurd als dat nodig is. Het structurele lek - namelijk het gebrek aan een kritische en branchebekende accountant, die als sparringpartner van de notaris fungeert - is daarmee opgelost. Daarnaast heeft de bewindvoerder een aantal korte-termijn-interventies gepleegd en daarmee kostenreducties gerealiseerd. De notaris heeft naar eigen zeggen in het jaar 2019 slechts € 4.000,-- in privé opgenomen. Hij neemt de zaak dus serieus, leeft zuinig en is bereid om zijn kantoor er weer bovenop te krijgen. De notaris verzoekt de kamer om hem geen maatregel op te leggen, omdat hij zijn kantoor weer onder controle heeft, er geen sprake was van doelbewuste slordigheid, hij vrijwillig akkoord is gegaan met de aanstelling van een stille bewindvoerder, hij er alles aan doet om de situatie te herstellen en er al sprake is van financiële verbeteringen. Een schorsing, een boete of een kostenveroordeling zouden de notaris alleen maar verder wegbrengen van een vlot herstel. De notaris stelt voor de klacht een jaar aan te houden en met het BFT afspraken te maken over het komende jaar.

Conclusie

4.11.     De notaris heeft de (cijfermatige) bevindingen van het BFT niet betwist. De kamer gaat er daarom op basis van de stukken in het dossier van uit dat:

-        er op het moment van indiening van de klacht medio 2019 sprake was van een negatieve totaalliquiditeit (kantoorliquiditeit en privéliquiditeit samen);

-        de financiële administratie (ten aanzien van in ieder geval 2017 en 2018) niet op een juiste wijze werd bijgehouden;

-        per 30 september 2018 sprake was van een negatieve bewaringspositie van € 11.794,-- en per 31 december 2018 sprake was van een negatieve bewaringspositie van € 1.875,--.

Een en ander betekent dat de notaris heeft gehandeld in strijd met de verplichtingen die voortvloeien uit het bepaalde in de hiervoor onder 4.1. genoemde artikelen. De kamer is dan ook van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is.

Maatregel

4.12.     Als een klacht gegrond wordt verklaard, wordt in beginsel een tuchtmaatregel opgelegd. De vraag is welke op te leggen maatregel in dit geval passend is. Het hof Amsterdam heeft meermaals het uitgangspunt geformuleerd dat een inbreuk op de bewaringsplicht in beginsel leidt tot ontzetting uit het ambt, tenzij de omstandigheden van het specifieke geval aanleiding geven van dit uitgangspunt af te wijken.

4.13.     Naar het oordeel van de kamer zijn de feiten waarvan de notaris een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt zo ernstig dat ontzetting uit het ambt, overeenkomstig het hiervoor genoemde uitgangspunt, in beginsel op zijn plaats is. De notaris heeft een aantal bijzondere omstandigheden aangevoerd die volgens hem rechtvaardigen dat geen maatregel met directe of indirecte financiële gevolgen wordt opgelegd. De kamer volgt de notaris in zijn standpunt voor zover het de zwaarste maatregel (ontzetting uit het ambt) betreft en neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking.

1.     De notaris heeft een blanco tuchtrechtelijk verleden.

2.     De notaris heeft zelf de bewindvoerder benaderd toen uit het onderzoek van het BFT bleek dat zijn situatie zorgwekkend was.

3.     De notaris heeft vrijwillig ingestemd met de benoeming van de (stille) bewindvoerder.

4.     De bewindvoerder heeft met de notaris een aantal (controle)maatregelen getroffen als omschreven onder 4.7. tot en met 4.9., die een positief effect hebben op de financiële cijfers van (het kantoor van) de notaris.

5.     De notaris heeft tijdens de zitting (nogmaals) het belang en de noodzaak van deze maatregelen onderschreven en de kamer gaat er van uit dat de notaris deze (controle)maatregelen zal continueren.

6.     De privéopnamen van de notaris bedroegen over het jaar 2019 slechts € 4.000,--.

7.     Hoewel de kamer het zeer ernstig vindt dat de notaris kennelijk geen inzicht had in zijn financiële administratie, is komen vast te staan dat de in 2018 ontstane negatieve bewaringsposities het gevolg zijn geweest van onjuiste overboekingen. De notaris heeft de betreffende gelden niet voor privéprofijt aan de derdengeldenrekening onttrokken. Bovendien heeft de notaris de geconstateerde bewaringstekorten op de dag van ontdekking direct aangevuld.

8.     De notaris is zich bewust van het feit dat hij fout heeft gehandeld en hij heeft het boetekleed aangetrokken.

9.     Het BFT heeft aangegeven het door de bewindvoerder opgemaakte plan van aanpak als een eerste stap naar herstel te zien.

10.  Ter zitting heeft het BFT te kennen gegeven niet uit te zijn op ontzetting uit het ambt.

4.14.     Op grond van voormelde bijzondere omstandigheden ziet de kamer in dit geval aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van ontzetting uit het ambt. Gelet op de aard, frequentie en ernst van de feiten die de notaris worden verweten, acht de kamer een schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week gepast. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat bij een zwaardere maatregel de financiële positie van (het kantoor van) de notaris nog ernstiger onder druk komt te staan.

Proceskosten

4.15.     Nu de klacht gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel wordt opgelegd, ziet de kamer - gelet op het bepaalde bij 103b lid 1 onder b Wna en de Tijdelijke Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat - aanleiding om de notaris te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak door de kamer zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 3.500,00. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de kamer moeten worden betaald. De notaris zal hiervoor een nota ontvangen van het LDCR.

5.          De beslissing

De kamer voor het notariaat:

5.1.       verklaart de klacht gegrond;

5.2.       legt aan de notaris de maatregel op van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week;

5.3.       veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.15. is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. L.J.M. Teunissen, notaris-lid, mr. M.A.M. Kessels, notaris-lid, en mr. G.A.M. van Lith, belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2020 door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.