Zoekresultaten 2761-2770 van de 42429 resultaten

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:95 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-399/AL/MN 22-434/AL/MN

    Essentie in 22-399 en 22-434 samen: Verweerster T is namens klager onder meer een procedure gestart tegen de (rechtsopvolger van de) vroegere werkgever van klager. Daarbij is de werkgever aansprakelijk gesteld voor de door klager geleden schade wegens onjuiste nakoming van een vaststellingsovereenkomst. Verweerster T heeft klager in 2 instanties bijgestaan. Verweerster B heeft als advocaat van klager een beperkte rol gehad. Zij heeft voor verweerster T alleen waargenomen tijdens een comparitie van partijen. Daarnaast is verweerster B beklaagd als klachtenfunctionaris. Dat verweersters de door klager genoemde e-mails niet hebben gelezen en ook verder van klager verkregen relevante informatie hebben genegeerd, is de raad uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet gebleken. Gelet ook op de met klager gevoerde gesprekken en correspondentie van verweerster T over de te volgen strategie in hoger beroep, is de raad van oordeel dat verweerster T de belangen van klager op zorgvuldige en deskundige wijze heeft behartigd op basis van de voor de zaak relevante informatie en de juiste wettelijke grondslag. Niet is komen vast te staan dat een specifieke getuigenverklaring van de wederpartij inhoudelijk niet klopte. Evenmin is de raad gebleken dat daaronder een vervalste handtekening heeft gestaan. De klachten tegen verweersters als advocaat worden ongegrond verklaard. Ook de klachten tegen verweerster B als klachtenfunctionaris worden ongegrond verklaard. Dat zij een gesprek met klager anders heeft weergegeven of feiten heeft verdraaid, kan de raad niet vaststellen. Uit de stukken is de raad gebleken dat verweerster B na zorgvuldig onderzoek binnen redelijke termijn op zijn klacht heeft gereageerd op basis van de haar bekende stukken. Dat klager zich daarin niet kon vinden, maakt nog niet dat verweerster B daarvan tuchtrechtelijk een verwijt treft. Ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:84 Raad van Discipline Amsterdam 22-949/A/NH

    Raadsbeslissing; Ongegronde klacht over de voormalig eigen advocaat. Van belangenverstrengeling (gedragsregel 15) is de raad niet gebleken. Tussen klager en verweerster is niet in geschil dat klager de voormalig cliënt was van verweerster en dat zij daarna voor de ex-partner van klager, tegen klager heeft opgetreden. Aangezien klager uitdrukkelijk betwist dat hij verweerster hiervoor toestemming heeft gegeven als bedoeld in gedragsregel 15 lid 4 is het verweerster alleen toegestaan ex-partner in een procedure tegen klager bij te staan, indien is voldaan aan de voorwaarden van gedragsregel 15 lid 3. Aan de eerste voorwaarde is voldaan: De zaak waarin verweerster klager heeft bijgestaan betreft een andere zaak dan waarin zij de ex-partner daarna heeft bijgestaan. Het feit dat beide procedures gaan over een omgangsregeling, doet hier niet aan af nu het niet dezelfde moeders betreft en evenmin dezelfde kinderen. Aan de tweede voorwaarde is voldaan: Verweerster heeft uitdrukkelijk betwist dat zij beschikt over vertrouwelijke informatie met betrekking tot klager en klager heeft niet onderbouwd over welke vertrouwelijke informatie verweerster dan zou beschikken. Ook aan de derde voorwaarde is voldaan: Op zichzelf is denkbaar dat er redelijke bezwaren aanwezig zijn tegen het optreden van verweerster voor de ex-partner, maar klager heeft onvoldoende duidelijk gemaakt welke redelijke bezwaren hij heeft tegen dat optreden van verweerster voor de ex-partner. Het enkele feit dat hij het onprettig en niet netjes vindt dat verweerster voor de ex-partner optreedt, kan niet gelden als dergelijk redelijk bezwaar hiertegen. Van verwijtbaar handelen is dan ook geen sprake.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:89 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-036/AL/MN

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond. De voorzitter kan onder meer niet vaststellen dat verweerster de rechter belangrijke informatie is onthouden.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:112 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4807

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster had een afspraak voor een consult (controles) voor haar beide zonen en een vaccinatie van haar oudste zoon. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij tijdens het consult de oudste zoon van klaagster ruw heeft mishandeld waardoor hij een trauma heeft opgelopen en dat zij tijdens het consult de jongste zoon van klaagster heeft geduwd en uitgescholden op het moment van vaccinatie van de oudste zoon van klaagster. Het college stelt vast dat de lezingen van klaagster en de verpleegkundige over de gebeurtenissen tijdens en na het consult uiteenlopen. Omdat niet kan worden vastgesteld hoe het consult in de spreekkamer precies is verlopen, kan het college ook niet vaststellen dat de verpleegkundige klachtwaardig heeft gehandeld en/of zich niet aan haar Beroepscode en aan de richtlijn inzake Uitvoering RVP heeft gehouden. Dit oordeel berust niet op het uitgangspunt dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van de verpleegkundige. Wel is het voor het vormen van een oordeel over de vraag of een bepaalde gedraging tuchtrechtelijk verwijtbaar is, van belang dat eerst moet worden vastgesteld welke feiten daaraan ten grondslag gelegd kunnen worden. Deze feiten kan het college dus, ook als aan het woord van klaagster en het woord van de verpleegkundige evenveel geloof wordt gehecht, hier niet vaststellen. Dit betekent dat de klacht in beide klachtonderdelen kennelijk ongegrond is.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:96 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-129/AL/MN

    5e klacht van klager tegen dezelfde verweerder wordt op grond van het ne bis in idem-beginsel (artikel 47b Advocatenwet) door de voorzitter kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de voorzitter overwogen dat sprake is van misbruik van klachtrecht. Gelijksoortige toekomstige klachten van klager tegen verweerder behoeven door de deken en de raad niet meer in behandeling te worden genomen.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:85 Raad van Discipline Amsterdam 22-952/A/A

    Raadsbeslissing; klacht over de (voormalig) eigen advocaat is deels niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang. Het enkele feit dat verweerder (of zijn kantoorgenoot) in het verleden klager heeft bijgestaan in een procedure over de omgangsregeling met de zoon en verweerder (of diens kantoorgenoten) nadien de werkgever van de zoon heeft (hebben) bijgestaan in een tweetal procedures tegen de zoon raakt klager niet rechtstreeks in zijn belang. Voor het overige is de klacht ongegrond. van een situatie waarin toepassing moet worden gegeven aan gedragsregel 15 (belangenverstrengeling) is geen sprake. Het feit dat verweerder klager in het verleden heeft bijgestaan in (onder meer) de kwestie rondom de omgangsregeling met de zoon, maakt niet dat verweerders kantoorgenoten jaren later niet de werkgever van de zoon konden bijstaan in een tweetal procedures tegen de zoon. Nu de zoon nooit cliënt is geweest van verweerder of diens kantoor, is van belangenverstrengeling van verweerder (jegens klager) geen sprake.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:79 Raad van Discipline Amsterdam 23-186/A/NH

    Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtzaak. Klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat verweerder tegenover de rechtbank onjuistheden over hem heeft verkondigd en zich onheus over hem heeft uitgelaten. De voorzitter is van oordeel dat verweerder de grenzen van het tuchtrechtelijk verwijtbare heeft opgezocht, maar dat door hem geen tuchtrechtelijke norm is overtreden. Verweerder heeft hiertoe genoegzaam aangevoerd dat hij zijn uitlatingen heeft gedaan in overleg met zijn cliënte. Daar komt bij dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn, maar dat daarvan pas sprake is als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Hiervan is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij het verzoekschrift van zijn cliënte op het adres van de voormalig echtelijke woning heeft laten betekenen terwijl verweerder wist dat klager daar niet meer woonde. De voorzitter is van oordeel dat geen sprake is van door verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Niet is gebleken dat verweerder ten tijde van het betekenen van het verzoekschrift wist op welk adres klager op dat moment verbleef. Ook was het verzoekschrift door verweerder in kopie aan de advocaat van klager betekend. In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij de vrouw zou hebben geadviseerd om de bezittingen van klager te verkopen. Verweerder heeft dit verwijt van klager betwist en er is geen verdere onderbouwing ten aanzien van dit klachtonderdeel door klager gegeven.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:90 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-013/AL/MN

    Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft abusievelijk correspondentie met klager ook ondertekend met 'klachtenfunctionaris', maar is naar het oordeel van de voorzitter als advocaat van de wederpartij van klager opgetreden. Dat verweerder met de gewraakte uitlatingen in zijn brief feitelijke onwaarheden heeft verkondigd of met de daarin door hem gebruikte bewoordingen de grenzen van het betamelijke heeft overschreden, kan de voorzitter niet vaststellen. Kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:113 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4612

    Ongegronde klacht tegen een psychotherapeut (tevens GZ-psycholoog). Verweerster was samen met een andere psychotherapeut/GZ-psycholoog bestuurder en aandeelhouder van een expertisecentrum GGZ. Er is bij de IGJ gemeld dat de medebestuurster een persoonlijke relatie was aangegaan met een cliënt, zijnde klager. Verweerster heeft stukken uit het dossier van klager aan een onderzoekscommissie en daarna aan de IGJ zelf verstrekt. Klager heeft om vernietiging van zijn dossier verzocht, maar dat verzoek wees verweerster af. Klager meent dat verweerster zonder zijn toestemming kennis heeft genomen van zijn dossier, ten onrechte stukken heeft verstrekt aan de onderzoekscommissie en de IGJ en zijn dossier had moeten vernietigen na zijn verzoek daartoe. Het college is van oordeel dat de inzage van verweerster in klagers dossier rechtmatig en ook proportioneel is geweest. Verder is het college van oordeel dat er een reden was om af te zien van vernietiging van het dossier van klager, omdat verweerster een aanmerkelijk belang heeft bij het bewaren van klagers gegevens. Al voordat klager zijn verzoek tot vernietiging van zijn dossier had ingediend, waren er concrete vermoedens dat klager een juridische procedure zou starten. Wat betreft het verstrekken van de stukken, is het college van oordeel dat dit noodzakelijk was voor de beoordeling van de klacht bij eerst de onderzoekscommissie en daarna bij de IGJ. Nu verweerster ook alleen de relevante delen heeft verstrekt, acht het college het verstrekken van de genoemde stukken ook proportioneel. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:86 Raad van Discipline Amsterdam 22-756/A/NH

    Ongegrond verzet