Zoekresultaten 2381-2390 van de 42611 resultaten

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:171 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-837/AL/GLD

    Raadsbeslissing. Klacht over kwaliteit dienstverlening voormalig eigen advocaat in strafzaak. Verweerder heeft een kwetsbare cliënt die de Nederlandse taal niet beheerst en die in beperkingen zat onvoldoende bijgestaan. Dit gebrek aan bijstand ten opzichte van klager raakt aan de kernwaarde deskundigheid. De aard en ernst hiervan rechtvaardigen daarom de oplegging van een maatregel. Als verweerder nog als advocaat actief was geweest, bestond voldoende aanleiding om verweerder een voorwaardelijke schorsing op te leggen. Omdat verweerder inmiddels geen advocaat meer is en aan hem niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd, wordt volstaan met de oplegging van een berisping.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:165 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-612/AL/GLD

    Raadsbeslissing. De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar. De raad overweegt dat het in de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Voor het handelen van een advocaat als vereffenaar brengt de hierboven genoemde maatstaf met zich mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een vereffenaar bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangen moet behartigen. Verder speelt een rol dat de vereffenaar zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechtbank en dat het in de eerste plaats aan de rechtbank is om te beslissen of het handelen van de vereffenaar zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd. Nu de klacht ziet op verweerders optreden in diens hoedanigheid van vereffenaar, zal de raad de klacht aan de hand van de hierboven genoemde maatstaven beoordelen. Klagers hebben (in de kern) dezelfde klachten over het handelen van verweerder als vereffenaar in de procedures bij de rechtbanken Gelderland en Limburg naar voren gebracht. In die procedures zijn deze door klagers gemaakte verwijten over verweerder niet gevolgd en zijn alle verzoeken en vorderingen van klagers afgewezen. De raad stelt vast dat de rechters die toezicht houden op het handelen van verweerder als vereffenaar van oordeel zijn dat zijn handelen zich binnen de wettelijk kaders heeft afgespeeld. De raad ziet geen aanleiding om daarover in deze tuchtprocedure anders te oordelen. Op grond van de inhoud van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar niet onafhankelijk is geweest, de rechter bewust onjuist heeft ingelicht of op een andere wijze als vereffenaar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van het schaden van het vertrouwen in de advocatuur is daarom geen sprake. Dat betekent dat de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond zal verklaren.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:177 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4483

    Klacht tegen een revalidatiearts, ongegrond. Klager die in 2011 is gediagnosticeerd met het Guillain-Barré Syndroom (verder: GBS) was eerst klinisch opgenomen en aansluitend poliklinisch behandeld in een revalidatiecentrum waar de revalidatiearts destijds werkzaam was. Omdat geen indicatie meer bestond voor verdere revalidatie in de tweede lijn is geprobeerd een eerstelijns fysiotherapeut te vinden voor verdere begeleiding van klager. Uiteindelijk is er nog een tweede poliklinische revalidatieperiode aan klager aangeboden voor de duur van acht weken in 2014, waarna de behandeling definitief is geëindigd. Klager verwijt de revalidatiearts onvoldoende onderbouwing van het beleid en onvoldoende informatievoorziening aan klager voorafgaand en volgend op zijn ontslag uit de revalidatie, gebrekkige en oneigenlijke dossiervoering en onvoldoende toezicht op professionele dossiervorming van teamleden, gebrek aan expertise als controlerend/coördinerend revalidatiearts in de periode na ontslag, waardoor er een enorme terugval in het lichamelijk en geestelijk functioneren van klager is opgetreden, onvoldoende zelfreflectie en onvoldoende toetsbare houding in de interne klachtenprocedure naar aanleiding van het ontslag en een onjuist/onwaar verweer gevoerd. Het college is van oordeel dat de revalidatiearts zich behoorlijk heeft ingespannen om voor klager, die tijdig en duidelijk genoeg op de hoogte is gebracht van de beëindiging van de behandeling, een goede vervolgplek te vinden in de eerstelijns fysiotherapeutische zorg. Voorts is uit het dossier een goed beeld te halen van de behandeling van klager, er is geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de revalidatiearts aantekeningen heeft gemaakt die niet strookten met de werkelijkheid of waarheid ( zie ook de beslissing onder 5.3) . Ten aanzien van het derde klachtonderdeel is het college van oordeel dat de revalidatiearts zich meer dan voldoende en conform de aanbevelingen in de richtlijn GBS heeft ingespannen voor klager. Multidisciplinair is op goede gronden besloten de behandeling te beëindigen (zie beslissing onder 3.11). Tenslotte is het college van oordeel dat uit het inhoudelijk verslag van de klachtencommissie van het revalidatiecentrum op geen enkele wijze blijkt dat de revalidatiearts zich niet toetsbaar heeft opgesteld of heeft willen opstellen. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:35 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/5051

    Klacht tegen huisarts over onder meer 1) het onderzoeken en behandelen van en voorschrijven van medicatie aan de dochter van klager zonder zijn toestemming en 2) de wijze waarop de huisarts klager heeft geconfronteerd en ondervraagd over een beschuldiging van door klager (vermeend) gepleegd seksueel misbruik. M.b.t. 1) De huisarts heeft in lijn met de KNMG-wegwijzer Toestemming en informatie bij behandeling van minderjarigen haar beleid bepaald en hieraan op basis van goed hulpverlenerschap en binnen de grenzen van wat van haar in het kader van een werkbare bedrijfsvoering mag worden verwacht, uitvoering gegeven. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het standpunt van de huisarts dat zij de medicatie niet heeft voorgeschreven onjuist is. M.b.t. 2) De huisarts had de dochter in het bijzijn van de ouders niet nader moeten bevragen op vermeend misbruik door klager en had meer distantie moeten nemen. Dit klachtonderdeel is gegrond. De andere klachtonderdelen zijn ongegrond. Geen maatregel. Publicatie.  

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:166 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-235/AL/MN

    Verzet. De raad verklaart het verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:178 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4484

    Klacht tegen een revalidatiearts, kennelijk ongegrond. De revalidatiearts heeft op verzoek van een collega een second opinion verricht bij klager die in 2011 is gediagnosticeerd met het Guillain-Barré Syndroom (verder: GBS) en een klinisch en poliklinisch revalidatie traject heeft doorlopen bij deze collega. Nadien heeft klager een klacht over de revalidatie arts ingediend bij haar werkgever. Klager verwijt de revalidatiearts dat zij onzorgvuldig en onvolledig onderzoek heeft gedaan naar zijn situatie, geen zelfstandige en gedetailleerde mening heeft gegeven over de revalidatiemogelijkheden, zich in de klachtenprocedure wel heeft geëxcuseerd voor haar handelen, maar niet oprecht en puur om ‘haar straatje schoon te vegen’ en als laatste klager onvoldoende als bron van informatie heeft gebruikt. Het college is van oordeel dat gezien de vraagstelling  bij een second opinion die enerzijds betrekking had op de functionele prognose  en anderzijds op de therapeutische principes die klager nodig had om het huidige niveau van functioneren te behouden, verder lichamelijk onderzoek dan de revalidatiearts heeft verricht niet nodig was. Ook is het college van oordeel dat de beoordeling van de revalidatiearts voldoende onderbouwd was en dat er geen enkel aanknopingspunt is dat de revalidatiearts niet zelfstandig tot haar beoordeling is gekomen. Tenslotte oordeelt het college dat de revalidatiearts klager tegemoet is gekomen en zeer accuraat heeft gehandeld door in het kader van de klachtenprocedure een gesprek bij klager thuis te voeren. Het verwijt dat de aangeboden excuses niet oprecht zijn geweest, is kennelijk de opvatting of het gevoelen van klager waarover het college dan ook geen oordeel kan geven. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:144 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023/5276

    Klacht tegen GZ-psycholoog kennelijk ongegrond. De klacht gaat over een rapport dat de GZ-psycholoog over klager heeft uitgebracht. Klager is door de GZ-psycholoog onderzocht en daar is een rapport van gemaakt. Klager stelt dat er geen, althans onvoldoende onderzoek is gedaan voor het vaststellen van een diagnose en het uitbrengen van een advies. Het college oordeelt dat de GZ-psycholoog niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:145 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2023-5557

    Voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot doorhaling vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van arts. Bij de arts is sprake van vroege remissie bij langdurige chronische verslavingsproblematiek met meermalen recidive, meestal binnen een jaar. Het college oordeelt dat de arts weliswaar op de goede weg lijkt te zijn, maar dat er op dit moment nog onvoldoende tijd is geweest om blootstelling aan de risico’s van verslaving en de kans op terugval in misbruik te kunnen beoordelen. Er is op het moment van de beoordeling door het college onvoldoende vertrouwen om te kunnen stellen dat de verslaving en het daarmee gepaard gaande gedrag dermate onder controle is dat er in de nabije toekomst geen risico zal zijn voor de patiëntveiligheid. Volgt doorhaling inschrijving in BIG-register en directe schorsing.

  • ECLI:NL:TGDKG:2023:45 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/715080 / DW RK 22/104 LvB/WdJ

    De gerechtsdeurwaarder heeft niet (tijdig) op e-mails van klaagster gereageerd en pas in het verweerschrift de gevraagde informatie gegeven. De gerechtsdeurwaarder heeft met het leggen van het beslag op de onroerende zaak van klaagster niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. De klacht is gedeeltelijk gegrond, maatregel van berisping opgelegd en veroordeling in de proceskosten.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/5001

    Klacht tegen neuroloog. Zonder toestemming door patiënt gemaakte video-opname mag in beginsel worden gebruikt in tuchtprocedure. Geen bewijs dat de neuroloog de patiënt bewust verkeerd heeft ingelicht. Klacht kennelijk ongegrond.