ECLI:NL:TDIVBC:2023:6 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2022/09

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2023:6
Datum uitspraak: 23-03-2023
Datum publicatie: 30-03-2023
Zaaknummer(s): VB 2022/09
Onderwerp: Paarden, subonderwerp: Therapie
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Paard. Dierenarts wordt verweten bij een paard onvoldoende onderzoek te hebben verricht naar de oorzaak van koliekklachten en dat het paard onnodig is geopereerd. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat de dierenarts niet tekort is geschoten in de veterinaire zorg die hij heeft verleend als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet dieren. 

Zaaknummer:                                                                                      Datum uitspraak:
VB 2022/09                                                                                         23 maart 2023


Uitspraak op het beroep van:

X, wonend te A  
appellante,

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 22 augustus 2022 in zaak nr. 2021/68
in het geding tussen:

          appellante

en

          Y, dierenarts te B (hierna: de dierenarts)


 
Procesverloop

Bij uitspraak van 22 augustus 2022 (ECLI:NL:TDIVTC:2022:37) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellante tegen de dierenarts ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 20 oktober 2022 beroep ingesteld, aangevuld bij brief van 9 november 2022.

De dierenarts heeft bij brief van 8 december 2022 een verweerschrift ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2023, waar appellante met haar echtgenoot Z, de dierenarts en zijn gemachtigde mr. M.E.M. van Eeden, zijn verschenen.

Overwegingen

Voorgeschiedenis

1.    Deze zaak gaat over het paard van appellante, met de naam Chase, dat ten tijde van de gebeurtenissen in mei 2021 zeven jaar oud was.

2.    Op 21 mei 2021 heeft de eigen dierenarts van het paard koliekachtige verschijnselen bij het paard vastgesteld en pijnstillende medicatie, Flunixine, en darmontspannende medicatie, Buscopan, toegediend. De eigen dierenarts heeft het paard doorverwezen naar de kliniek waar de dierenarts werkzaam is, omdat de volgende dag geen verbetering was opgetreden en de koliekklachten onverminderd aanhielden. 

3.     Op 22 mei 2021 heeft een collega van de dierenarts verschillende onderzoeken bij het paard uitgevoerd, waaronder een algemeen klinisch onderzoek, een bloedonderzoek en een rectaal onderzoek. Daaruit bleek dat de darmen van het paard dik en opgezet waren, dat het paard een bolle buik had en dat er sprake was van een verhoogd lactaatgehalte in het bloed (7,5 mmol/l). Een eventuele draaiing of beknelling van de darmen werd niet uitgesloten. Omdat het paard redelijk rustig was en er met betrekking tot de overige bloedwaarden geen bijzonderheden waren, is besloten eerst een infuusbehandeling toe te passen en het paard te sonderen met laxeerzout, medicatie tegen de pijn (Flunixine) toe te dienen, met het paard te stappen en het verdere verloop te monitoren. Daarbij is gezegd dat een operatie mogelijk kon zijn. 

4.    Omstreeks het middaguur heeft appellante telefonisch contact opgenomen met de kliniek, omdat zij het paard wilde bezoeken. De dierenarts heeft appellante hierover teruggebeld en gezegd dat bezoek in principe niet of enkel beperkt op afspraak mogelijk was in verband met het coronavirus en het feit dat het weekend was. Met appellante is vervolgens toch afgesproken dat zij om 13:30 uur op de kliniek langs kon komen. Uit de patiëntenkaart volgt dat het paard die middag rustig was, tussen 12:00 en 13:00 uur in zijn stalbox heeft gelegen en dat uit het bloedonderzoek was gebleken dat het lactaatgehalte was gedaald naar 3 mmol/l.

5.     Omstreeks 17:00 uur die dag heeft de dierenarts opnieuw een infuusbehandeling toegepast en het paard per sonde gelaxeerd met zout. De conditie van het paard was onveranderd (het paard was rustig en attent, had een bolle buik en enige hoogtonige darmgeluiden). Het lactaatgehalte was wel weer iets gestegen, naar 3,8 mmol/l.

6.    Later die avond was het paard onrustig en bleef het liggen en rollende bewegingen maken. De dierenarts heeft omstreeks 23:00 uur het paard Buscopan en Flunixine toegediend. Omdat de situatie gedurende de nacht verslechterde (het paard bleef plat liggen en de buikomvang nam toe) en mede gelet op de duur en toename van de koliekklachten, is geadviseerd tot een laparotomie en is het paard, na overleg met appellante, de volgende ochtend, op 23 mei 2021, omstreeks 5:00 uur geopereerd. 

7.    De dierenarts heeft tijdens de operatie veel gasvorming in de blinde en dikke darm vastgesteld, maar de oorzaak daarvan niet kunnen achterhalen. Er bleek geen sprake te zijn van een liggingsverandering/verdraaiing of beknelling van de darmen. Ook was er geen sprake van een verstopping van de darm. De dierenarts heeft het gas verwijderd. Ook bleek er veel vrij vocht aanwezig te zijn in de buikholte. 

8.    Op 23 mei 2021 in de ochtend is appellante door de dierenarts geïnformeerd over het verloop van de operatie en appellante heeft haar paard bezocht. Na de operatie is een behandelplan opgesteld, bestaande uit het toedienen van medicatie (infuusbehandeling, antibiotica en NSAID’s), het aanbieden van kleine porties voer, het enkele keren per dag stappen met het paard en het monitoren en observeren van de darmfunctie. Die middag was het paard rustig en is met hem gestapt, is een infuusbehandeling toegepast en is Buscopan en Flunixine toegediend. In de avond bleek de conditie van het paard niet verbeterd, wilde het nog geen gras eten en had het nog niet gemest. Gedurende de nacht is het paard rustig gebleven. 

9.    Op 24 mei 2021 heeft een collega van de dierenarts het paard klinisch onderzocht. Het paard was rustig en had een normale buikomvang. Echter gedurende de dag verslechterde de situatie, met verergerde koliekklachten en opnieuw een toenemende buikomvang. Deze collega van de dierenarts heeft een her-operatie voorgesteld, maar appellante heeft daar geen toestemming voor gegeven. Omdat het paard pijnklachten bleef houden, die niet met medicatie konden worden onderdrukt, is ervoor gekozen om het paard te laten inslapen. 

10.     Hierna heeft appellante haar bezwaren geuit over de behandeling van het paard door de dierenarts. De contacten met de kliniek hebben niet tot een vergelijk geleid. Op enig moment hierna is appellante de tuchtprocedure gestart. 

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

11.    Het Veterinair Tuchtcollege heeft geoordeeld dat niet kan worden geconcludeerd dat de dierenarts te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2. van de Wet dieren. 
Ten aanzien van de klacht dat de dierenarts onvoldoende onderzoek heeft verricht en dat het paard onnodig is geopereerd, kan het Veterinair Tuchtcollege zich verenigen met het voorstel van de dierenarts om tot een operatie over te gaan. Gelet op de duur en ernst van de koliek, het feit dat er ondanks de toegepaste medicatie onvoldoende verbetering was en zelfs een verslechtering optrad, en dat zo over een eventuele draaiing of beknelling van de darmen uitsluitsel kon worden verkregen die mogelijk kon worden verholpen, kan het Veterinair Tuchtcollege zich verenigen met de keuze voor een operatie. Er zijn ook geen redenen om aan te nemen dat de dierenarts zou kunnen worden verweten dat hij tijdens de operatie zaken over het hoofd heeft gezien. 
De klacht dat voorafgaande aan de operatie niet met het paard is gestapt, kan niet gegrond worden bevonden, omdat partijen elkaar tegenspreken en op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan. 
Het verwijt dat het paard in een vieze stalbox stond waarin zich mest bevond van een ander paard is betwist en bij gebrek aan bewijs niet komen vast te staan. 
De klacht dat appellante het paard niet mocht bezoeken wanneer zij dat wilde, dat zij bewust genegeerd werd en dat zij onvoldoende betrokken is bij de behandeling waardoor bij het paard onnodige stress is ontstaan en het paard niet de aandacht heeft gekregen die het nodig had, wordt door het Veterinair Tuchtcollege ook ongegrond verklaard. Er is niet gebleken dat de zorg voor het paard eronder heeft geleden. Klachten over de bejegening van en communicatie met een diereigenaar vallen volgens vaste jurisprudentie buiten de reikwijdte van het veterinaire tuchtrecht. 
Op grond van het bovenstaande heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht ongegrond verklaard. 

Beroepsgronden en reactie van de dierenarts

12.    Appellante is het oneens met de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege. Zij voert in beroep aan dat de dierenarts onvoldoende onderzoek heeft gedaan bij het paard om vast te stellen wat er buiten een verdraaiing of beknelling nog meer aan de hand zou kunnen zijn, waardoor te snel van een verkeerde diagnose is uitgegaan met grote gevolgen. De operatie die daarop volgde, was onnodig. Verder voert zij aan dat voorafgaande aan de operatie niet met het paard is gestapt. Daarbij stelt zij dat het Veterinair Tuchtcollege zichzelf tegenspreekt en niet integer handelt door uit te gaan van wat de dierenarts stelt, namelijk dat er wel met het paard is gestapt, hoewel daar geen bewijs voor is. Dit is in tegenspraak met de overweging van het Veterinair Tuchtcollege dat een klacht niet gegrond kan worden bevonden als partijen elkaar tegenspreken over bepaalde feiten en op grond van de beschikbare gegevens door het college niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan. 
Appellante voert opnieuw aan dat zij het paard niet mocht bezoeken wanneer zij dat wilde, dat zij bewust genegeerd werd en dat zij onvoldoende betrokken is bij de behandeling waardoor bij het paard onnodige stress is ontstaan en het paard niet de aandacht heeft gekregen die het nodig had. Ook was er te weinig personeel op de kliniek aanwezig, was de zorg onvoldoende, en de stal vies. 

13.     De dierenarts stelt dat appellante niet ontvankelijk is in haar beroep, omdat het beroep tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 22 augustus 2022, verzonden op dezelfde datum, door het Veterinair Beroepscollege is ontvangen op 24 oktober 2022. Verder stelt de dierenarts dat hij de veterinaire zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van hem in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht en dat hij daarin niet tekort is geschoten.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt hierover het volgende. 
    
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

14.1    Op grond van artikel 8.35, eerste lid, van de Wet dieren kan bij het Veterinair Beroepscollege beroep worden ingesteld tegen een beslissing van het Veterinair Tuchtcollege op een ingediende klacht, binnen twee maanden na de dag van verzending van de aangetekende brief waarbij de desbetreffende beslissing is verzonden. 

Het Veterinair Beroepscollege oordeelt beroepsschriften als tijdig ingediend indien deze voor het einde van de beroepstermijn hetzij zijn ontvangen, hetzij per post zijn bezorgd en niet later dan een week na afloop van de termijn zijn ontvangen. Als bewijs dat tijdig per post is bezorgd, geldt de datumstempel op de envelop (uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 23 mei 2007, VB 07/05, ECLI:NL:TDIVBC:2007:15). 

14.2    Bij aangetekend schrijven van 22 augustus 2022 is aan appellante een afschrift van de door haar bestreden beslissing van het Veterinair Tuchtcollege van 22 augustus 2022 gezonden, waarbij melding is gemaakt van de mogelijkheid beroep in te stellen bij het Veterinair Beroepscollege binnen twee maanden na de verzenddatum van dat schrijven. De uiterste datum voor de indiening van beroep zou dus 22 oktober 2022 zijn. Omdat de beroepstermijn daarmee zou eindigen op een zaterdag, wordt die termijn op grond van de Algemene termijnenwet verlengd tot en met maandag 24 oktober 2022. 

Uit de vermelding op de envelop blijkt dat het beroepsschrift, gedateerd 20 oktober 2022, op vrijdag 21 oktober 2022 per aangetekende post aan het Veterinair Beroepscollege is verzonden. Het beroepsschrift is ontvangen op maandag 24 oktober 2022. 

Gelet hierop is de wettelijke beroepstermijn niet overschreden en moet appellante in haar beroep worden ontvangen (vergelijk de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 24 maart 2005, VB 05/02, ECLI:NL:TDIVBC:2005:8, waar het beroepschrift overigens te laat werd ingediend).

Beoordeling van de beroepsgronden

Onvoldoende onderzoek en onnodige operatie

15.    Het Veterinair Beroepscollege constateert dat de diagnose koliek was en dat de daarvoor ingezette medicamenteuze behandeling bij het paard niet hielp om de situatie te verbeteren. Uit het dossier blijkt dat de lactaatwaarde van het bloed erg hoog was, dat het paard een bolle buik had, dat de darmen dik en opgezet waren, dat er veel gasophoping in de darmen was, en dat het paard pijn had, hetgeen kan duiden op gedraaide of afgeknelde darmen. Het Veterinair Beroepscollege kan daarom, met het Veterinair Tuchtcollege, goed volgen dat de dierenarts het paard, zeker toen de situatie nog verslechterde (rollen, een bollere buik en plat liggen), vervolgens wilde opereren om te zien of er sprake was van een mogelijke draaiing of beknelling van de darmen en dit mogelijk te verhelpen. De dierenarts heeft wel onderzoek gedaan en bij de operatie gezien dat de slechte toestand van het paard niet te wijten was aan wat hij vermoedde. Hij heeft daarnaast een verstopping kunnen uitsluiten. De beroepsgrond dat de operatie onnodig was, slaagt daarom niet.

Dat er nog meer onderzoek zou moeten worden gedaan, zoals een echo of een röntgenonderzoek zoals door appellante wordt gesteld, is ook niet gebleken. De meerwaarde van een echo is in deze situatie beperkt, omdat daarmee net iets dieper kan worden gekeken dan de buikwand, echter geen aanwijzing zou kunnen geven over de draaiing of beknelling van de darmen, alleen dat de darmwand verdikt is wat op zichzelf meerdere oorzaken kan hebben. Het is onduidelijk gebleven wat de oorzaak was van de gasophoping in de darmen van het paard. Na verwijdering van de overmaat aan gassen in de darmen tijdens de operatie door de dierenarts, kwamen de darm bewegingen daarna desondanks niet op gang.

De beroepsgrond slaagt niet. 

Niet gestapt met het paard

16.    Ook het Veterinair Beroepscollege constateert dat de verklaringen van de dierenarts en appellante over of voorafgaande aan de operatie met het paard is gestapt, verschillen. Appellante stelt dat toen niet met het paard is gestapt, de dierenarts betwist dat. Door deze tegenstrijdige lezingen kan volgens vaste tuchtrechtspraak de lezing van appellante niet als vaststaand worden aangenomen (uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 24 oktober 2014, VB 2014/06, ECLI:NL:TDIVBC:2014:9). De stelling van appellante voor zover deze afwijkt van hetgeen de dierenarts stelt, kan slechts dan als vaststaand worden aangenomen en bij de oordeelsvorming worden betrokken, als deze stelling met aanvullend bewijs kan worden gestaafd (uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 3 augustus 2010, VB 2009/11, ECLI:NL:TDIVBC:2010:6). 

Het Veterinair Beroepscollege ziet net als het Veterinair Tuchtcollege het stappen met het paard met koliek als een essentieel standaardonderdeel van de diergeneeskundige behandeling. Het nalaten daarvan is een groot risico. Dat op de patiëntenkaart niet is genoteerd dat er voorafgaande aan de operatie met het paard is gestapt, is naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege geen bewijs dat er niet met het paard is gestapt, zoals appellante stelt. Dat wel is genoteerd dat op zondag is gestapt en niet is genoteerd dat op zaterdag is gestapt, biedt ook niet zodanig bewijs. Ook door andere stukken of omstandigheden heeft appellante niet aangetoond dat niet met het paard is gestapt.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat de juistheid van de stelling van appellante dat voorafgaande aan de operatie niet met het paard is gestapt, niet kan worden vastgesteld. Dit betekent dat geen grond kan worden gevonden voor het oordeel dat de dierenarts op dit punt tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts ten opzichte van het paard van appellante diende te betrachten. 

Deze beroepsgrond slaagt niet. 

Andere klachten

17.    Ten aanzien van de verwijten van appellante dat zij bewust genegeerd werd, dat zij het paard niet mocht bezoeken en dat zij door de dierenarts onvoldoende betrokken is bij de behandeling van haar paard waardoor bij haar paard extra onnodige stress is ontstaan en het paard niet de aandacht heeft gekregen die het nodig had, overweegt ook het Veterinair Beroepscollege dat is gebleken dat er wel regelmatig contact was tussen de dierenarts en appellante over de behandeling en de toestand van haar paard, en dat zij het paard, zij het onder restricties, wel mocht bezoeken waarvan zij ook veelvuldig gebruik heeft gemaakt. 

Verder vallen klachten over de communicatie, zoals het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld, naar vaste jurisprudentie in beginsel buiten de reikwijdte van het tuchtrecht, tenzij de zorg voor het dier eronder heeft geleden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 13 april 2017, VB 2016/07, ECLI:NL:TDIVBC:2017:7). Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege is niet aannemelijk geworden dat de zorg voor het paard hieronder heeft geleden. Derhalve heeft het Veterinair Tuchtcollege terecht geconcludeerd dat ook dit verwijt faalt. 

Verder is niet gebleken of door appellante aannemelijk gemaakt dat er te weinig personeel op de kliniek aanwezig was, dat de zorg onvoldoende was of dat de stal vies was. 

Ook deze beroepsgrond slaagt niet. 

Slotsom

18.    Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft geoordeeld dat de dierenarts niet tekort is geschoten in de veterinaire zorg die hij heeft verleend als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet dieren.  


Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

verwerpt het beroep


Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.L.W. Aerts en mr. J.D. Streefkerk, jurist-leden, drs. M.A. van Zuijlen en drs. E.C. de Ruijter, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. Zandvliet als secretaris.

w.g. mr. E.A. Minderhoud                                                                w.g. mr. drs. M.H. Zandvliet
voorzitter                                                                                      plaatsvervangend secretaris

Uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2023

Voor eensluidend afschrift
mr. drs. M.H. Zandvliet
plaatsvervangend secretaris