Zoekresultaten 611-620 van de 2796 resultaten

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:12 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/361377 KL RK 19-138

      De kamer verklaart de klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding van de klachttermijn. Ook de uitzonderingsgrond van artikel 99 lid 21 Wna gaat niet op.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2020:9 Kamer voor het notariaat Den Haag 19-17

    Klaagster verwijt de notaris dat zij heeft meegewerkt aan het passeren van de akte van levering op 4 december 2015

  • ECLI:NL:TNORDHA:2020:10 Kamer voor het notariaat Den Haag 19-73

    Klaagster blijft achter zonder spaartegoed en zonder enige reactie op de bij herhaling door haar (advocaat) gestelde vragen aan de notaris.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2020:1 Kamer voor het notariaat Amsterdam 672376/NT 19-40

    Klacht over verlijden van een akte van verdeling nalatenschap en het herhaaldelijk laat of niet reageren van de oud-notaris. De kamer komt tot het oordeel dat klager in het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk is (vervaltermijn). Het tweede klachtonderdeel is gegrond. De kamer legt de oud-notaris de maatregel van berisping op. In dat oordeel is meegewogen dat de oud-notaris geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn gedrag.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2020:2 Kamer voor het notariaat Amsterdam 672375/NT 19-39 672403/NT 19-41

    Klacht over bejegening. Klagers verwijten de kandidaat-notaris dat hij zich in het gesprek dat hij op zijn kantoor met hen heeft gevoerd niet heeft gedragen zoals een notaris betaamt. Zij verwijten de notaris dat zij toen niet heeft ingegrepen.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2020:8 Kamer voor het notariaat Den Haag 19-18 en 19-19

    Ingevolge de Wet op het notarisambt heeft klaagster een onderzoek ingesteld naar het handelen van de notarissen. Zij zijn notaris bij [M]. [M] is een vennootschap, waarin de praktijkvennootschappen van drie notarissen en vijftien advocaten deelnemen en samenwerken.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:10 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/32 en 33

    Klaagster verwijt de twee notarissen dat zij “op zichzelf dan wel gezamenlijk” partijdig en onzorgvuldig hebben gehandeld bij het opstellen van de (concept-)akte(s) van verdeling met betrekking tot de woning van haar en haar ex-partner. De klacht valt uiteen in verschillende onderdelen. Klaagster verwijt de notarissen onder meer dat hun kantoor de door de ex-partner gegeven opdracht tot het opstellen van de concept-akte van verdeling heeft aangenomen, terwijl in de door klaagster en de ex-partner getekende en bij de medewerker van de notarissen bekend zijnde vaststellingsovereenkomst de afspraak is neergelegd dat klaagster de notaris mocht aanwijzen die de akte van verdeling zou passeren. De kamer is van oordeel dat de medewerker bekend, dan wel redelijkerwijs bekend had kunnen en moeten zijn, met deze afspraak. Het had daarom op de weg van de medewerker gelegen om bij klaagster te verifiëren of zij akkoord ging met opdrachtverlening aan het notariskantoor. Door dit niet te doen, heeft de medewerker niet op de juiste wijze gehandeld. Zijn handelwijze wordt aan de notarissen toegerekend. Dit klachtonderdeel wordt daarom jegens beide notarissen gegrond verklaard. Verder verwijt klaagster de notarissen dat zij niet is geïnformeerd over de aanvang van de werkzaamheden, dat zij niet is geraadpleegd over de inhoud van de door de medewerker opgestelde concept-akte van verdeling en de medewerker haar de eerste concept-akte niet heeft toegezonden. De kamer is van oordeel dat de handelwijze van de medewerker met betrekking tot de aanvang van de werkzaamheden en de eerste concept-akte niet correct is geweest. Hij had naast de ex-partner ook klaagster, die mede-eigenaar was van de te verdelen woning, moeten informeren over de aanvang van de werkzaamheden. De medewerker had de eerste concept-akte bovendien niet alleen aan de ex-partner, maar gelijktijdig ook aan klaagster moeten toesturen. De handelwijze van de medewerker wordt aan de notarissen toegerekend. Ook dit klachtonderdeel wordt jegens beide notarissen gegrond verklaard. Klaagster verwijt notaris 2 dat de medewerker de eerste concept-akte aan de ING Bank heeft verzonden, terwijl deze concept-akte niet naar klaagster is gezonden en haar ook geen toestemming is gevraagd om deze concept-akte aan de bank te sturen. De kamer is van oordeel dat de medewerker niet op de juiste wijze heeft gehandeld en dit wordt aan notaris 2 toegerekend. Het klachtonderdeel zal in zoverre jegens notaris 2 gegrond worden verklaard. De klacht wordt voor het overige ongegrond verklaard. Aan beide notarissen wordt de maatregel van waarschuwing opgelegd.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:7 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/51

    De klacht bestaat uit vier onderdelen. De notaris voert aan dat klager oneigenlijk gebruikmaakt van het tuchtrecht en klager daarom niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn klacht. De kamer volgt de notaris niet in zijn verweer. Het doet er namelijk niet toe wat de uiteindelijke beweegreden van klager is geweest om de onderhavige klacht in te dienen. De notaris voert ook aan dat klager te laat is met klagen voor zover het de klachtonderdelen 1 tot en met 3 betreft. Naar het oordeel van de kamer is alleen klachtonderdeel 1 te laat ingediend en is klager dus niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Klachtonderdeel 2 houdt het verwijt in dat de notaris de gelden, die voor de transacties met betrekking tot het kasteel en de inboedel door de koper op de derdengeldenrekening van de notaris waren gestort, heeft aangewend voor de aankoop van een ander pand door de koper. Volgens klager heeft de notaris hiermee het gezamenlijk passeren van de leveringsakten met betrekking tot het kasteel en de inboedel vertraagd en uiteindelijk onmogelijk gemaakt. De kamer is van oordeel dat de koper de notaris de opdracht mocht geven een deel van haar vermogen dat op zijn derdengeldenrekening stond, aan te wenden voor een onroerend goedtransactie met een derde. De notaris had op dat moment geen andere belangen in het oog te houden dan die van de koper en die derde. Klachtonderdeel 2 wordt dus ongegrond verklaard. Klachtonderdeel 3 houdt het verwijt in dat de notaris de door koper getekende koopovereenkomst roerende zaken niet heeft laten tekenen door klager, terwijl volgens klager al vanaf 6 juni 2016 sprake was van een perfecte koopovereenkomst. Los van de vraag of sprake is van een perfecte koopovereenkomst, staat volgens de kamer vast dat de koper en klager waren overeengekomen dat er een inboedellijst aan de koopovereenkomst moest worden gehecht. Ook staat vast dat de notaris klager in 2016 herhaaldelijk heeft gevraagd om de inboedellijst en dat de notaris pas op 25 februari 2017 voor het eerst een inboedellijst heeft ontvangen van klager. Naar het oordeel van de kamer kon de notaris in ieder geval vóór 25 februari 2017 dus niet anders dan klager de koopovereenkomst niet te laten tekenen. Verder staat vast dat de koper aan de notaris heeft laten weten niet met de door klager op 27 februari 2017 toegezonden inboedellijst in te stemmen. Klager en de notaris verschillen echter van mening over de vraag of het ontbreken van overeenstemming over de inboedellijst meebrengt dat de koopovereenkomst met betrekking tot de inboedel niet perfect is. De kamer is van oordeel dat deze discussie niet dient plaats te vinden in onderhavige tuchtprocedure. De beantwoording van de vraag of sprake is van een perfecte overeenkomst met betrekking tot de inboedel is voorbehouden aan de civiele rechter. Klachtonderdeel 3 wordt ongegrond verklaard. In klachtonderdeel 4 verwijt klager de notaris dat hij de levering van het kasteel heeft losgekoppeld van de levering van de inboedel en dat de notaris geen actie heeft ondernomen om de positie van klager ten aanzien van de verkochte inboedel veilig te stellen. De kamer is van oordeel dat de notaris de belangen van klager voldoende in het oog heeft gehouden. Klachtonderdeel 4 wordt daarom ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:8 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/52

    Het eerste klachtonderdeel betreft de vraag of de notaris voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van vader en of zij voldoende heeft gewaarborgd dat vader zijn wil op onafhankelijke wijze - zonder beïnvloeding van derden - aan de notaris heeft kunnen overbrengen. Vast staat dat (het vermogen van) vader niet onder bewind of curatele was gesteld, zodat het hem in beginsel vrij stond rechtshandelingen te verrichten. Hoewel vader destijds op leeftijd was, is het de notaris niet gebleken dat hij daardoor niet in staat was om zijn wil te bepalen. De kamer heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de notaris. De notaris heeft voldoende naar voren gebracht dat zij de wilsbekwaamheid van vader heeft beoordeeld en dat er geen indicatoren waren die aanleiding vormden voor een nadere beoordeling van de wilsbekwaamheid. De kamer is van oordeel dat de notaris in de gegeven situatie voldoende alert is geweest op de wilsbekwaamheid van vader. In verband met de vraag of de notaris (ook) voldoende alert is geweest op de mogelijkheid van beïnvloeding van vader door de broer en de zus, overweegt de kamer dat het tot de kernverantwoordelijkheid van een notaris behoort om te waken voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming van degene die een testament maakt. Een notaris dient dan ook al het nodige te doen om zich ervan te vergewissen dat de betrokkene bij het vormen en uiten van zijn of haar wil niet op ongewenste wijze is beïnvloed door (de aanwezigheid van) een derde. Een notaris heeft de vrijheid om te bepalen op welke wijze hij/zij uitvoering geeft aan deze verantwoordelijkheid. De kamer is van oordeel dat de notaris in de gegeven omstandigheden een voldoende zorgvuldige invulling heeft gegeven aan haar taak om te waken voor een vrije en onafhankelijke wilsvorming. Daarbij overweegt de kamer dat niet aannemelijk is geworden dat vader door enige beïnvloeding niet meer in staat zou zijn geweest zelfstandig zijn wil te bepalen. Klachtonderdeel 1 wordt daarom ongegrond verklaard. Het tweede klachtonderdeel houdt het verwijt in dat de notaris heeft geweigerd om antwoord te geven op de door de gemachtigde van klaagster tijdens een bespreking gestelde vragen. Omdat de notaris naar het oordeel van de kamer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich op haar geheimhoudingsplicht te beroepen, heeft de kamer klachtonderdeel 2 ook ongegrond verklaard

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:9 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/42

    De klacht van het BFT tegen de notaris bestaat uit de volgende onderdelen: 1. het hebben van een negatieve kantoorliquiditeit en kantoorsolvabiliteit; 2. het niet voeren van een toereikende administratie; 3. het hebben van een bewaringstekort. De notaris heeft de (cijfermatige) bevindingen van het BFT niet betwist. De kamer is dan ook van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Naar het oordeel van de kamer zijn de feiten waarvan de notaris een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt zo ernstig dat ontzetting uit het ambt in beginsel op zijn plaats is. De notaris heeft een aantal bijzondere omstandigheden aangevoerd die volgens hem rechtvaardigen dat geen maatregel met directe of indirecte financiële gevolgen wordt opgelegd. De kamer volgt de notaris in zijn standpunt voor zover het de zwaarste maatregel (ontzetting uit het ambt) betreft en neemt daarbij een aantal bijzondere omstandigheden in aanmerking. Op grond van die bijzondere omstandigheden ziet de kamer in dit geval aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van ontzetting uit het ambt. Gelet op de aard, frequentie en ernst van de feiten die de notaris worden verweten, acht de kamer een schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week gepast. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat bij een zwaardere maatregel de financiële positie van (het kantoor van) de notaris nog ernstiger onder druk komt te staan