ECLI:NL:TNORAMS:2020:1 Kamer voor het notariaat Amsterdam 672376/NT 19-40

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2020:1
Datum uitspraak: 25-02-2020
Datum publicatie: 03-04-2020
Zaaknummer(s): 672376/NT 19-40
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Klacht over verlijden van een akte van verdeling nalatenschap en het herhaaldelijk laat of niet reageren van de oud-notaris. De kamer komt tot het oordeel dat klager in het eerste klachtonderdeel niet-ontvankelijk is (vervaltermijn). Het tweede klachtonderdeel is gegrond. De kamer legt de oud-notaris de maatregel van berisping op. In dat oordeel is meegewogen dat de oud-notaris geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn gedrag.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 25 februari 2020 in de klacht met nummer 672376 / NT 19-40 van:

[klager], wonende te [plaats],

gemachtigden: mrs. R.W.L. Russell en E.A. Pluijm, advocaten te Amsterdam,

hierna: klager,

tegen:

[naam oud-notaris] ,

oud-notaris, destijds te [plaats],

gemachtigde: mr. A.S. van Gaalen, advocaat te Schiphol,

hierna: de notaris .

1. Het verloop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- klaagschrift met bijlagen van 12 september 2019;

- verweerschrift van 22 oktober 2019, ingekomen bij de kamer op 24 oktober 2019;

- aanvullend verweerschrift per e-mailbericht van 8 januari 2020.

Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 14 januari 2020 zijn klager en de notaris, bijgestaan door hun gemachtigden, verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd. Uitspraak is bepaald op heden.

2. De feiten

2.1 Op 12 maart 2015 is de moeder van klager, [naam] (hierna: erflaatster), overleden. Erflaatster heeft bij testament van 19 februari 2009 klager tot enig en algeheel erfgenaam benoemd, met uitsluiting van haar andere zoon [naam] (hierna: de broer van klager).

Aan klager heeft erflaatster een bedrag gelegateerd, gelijk aan het wettelijk erfdeel van de broer van klager, onder de last dat klager dat bedrag in een fonds afgezonderd diende te houden van zijn eigen vermogen. Het fonds en het vruchtgebruik daarvan werd onder bewind gesteld van mevrouw [naam], naast bewindvoerder eveneens executeur in de nalatenschap van erflaatster (hierna: de bewindvoerder).

2.3 De nalatenschap van erflaatster bestond onder andere uit het voortdurend recht van erfpacht van appartementsrechten, rechtgevende op het uitsluitend gebruik van een woning en een parkeerplaats in [plaats] (hierna: de woning).

2.4 Bij e-mailbericht van 1 september 2015 heeft mr. [naam], destijds kandidaat-notaris op het notariskantoor van de notaris (hierna: de kandidaat-notaris), een concept-verdelingsakte aan klager toegezonden. In dat bericht heeft zij klager geschreven: “Bijgaand het concept van de akte, waarbij de woning (…) op naam wordt gezet van u en uw broer (…). Deze akte is in samenspraak met [naam bewindvoerder] tot stand gekomen en zal ik aan de Rechtbank Amsterdam sturen voor de toestemming van de kantonrechter om zo te mogen verdelen.”

2.5 Bij e-mailbericht van 1 september 2015 heeft de kandidaat-notaris aan de kantonrechter geschreven: “(..) Zoon [naam klager] is enig erfgenaam, maar heeft de verplichting de helft van het vermogen af te zonderen ten behoeve van zijn broer [naam].

Om niet de helft van de waarde van het registergoed (..) te hoeven afzonderen in dit ‘fonds’ en aldus geen liquide middelen aan de nalatenschap te hoeven onttrekken, doe ik hierbij namens betrokkenen het verzoek aan kantonrechter (..) om voor wat betreft de waarde van het onroerend goed invulling te mogen geven aan het ‘fonds’ door voormeld erfpachtsrecht voor de helft toe te delen aan zoon [naam broer van klager]. In plaats van geld krijgt hij dan de helft van het erfpachtsrecht op naam. De woning is verhuurd, de huuropbrengst zal gelijkelijk tussen beide deelgenoten verdeeld worden(..)”

2.6 Bij e-mailbericht van 17 september 2015 heeft de kandidaat-notaris klager bericht dat de kantonrechter zijn akkoord had gegeven op de akte van verdeling, onder toezending van de e-mails van 1 en 15 september 2015 aan en van de kantonrechter.

2.7 Op 22 september 2015 is de akte van verdeling gepasseerd door de notaris. Blijkens (het afschrift van) de akte waren klager en de bewindvoerder aanwezig; zij hebben, na beperkte voorlezing door de notaris, de akte ondertekend.

2.8 Op 14 november 2017 heeft klager op het notariskantoor een bespreking gehad met de notaris en de bewindvoerder. Na dat gesprek heeft klager de notaris in een ongedateerd schrijven (ontvangen door de notaris op 24 november 2017) meegedeeld: “Ik kom terug op ons gesprek op 14 november ter zake de afwikkeling van de nalatenschap van mijn moeder (..). (…) Hoewel de woorden van het testament duidelijk zijn is het testament volstrekt anders uitgewerkt. U heeft nagelaten mij mee te nemen bij die beslissing en mogelijke andere oplossingen zijn met mij niet besproken.

Zonder overleg en zonder uitleg aan mij is nu de helft van het huis en het geld op naam van [broer klager] gesteld met alle gevolgen van dien. (..) Mijns inziens moet alles teruggedraaid, op mijn naam gesteld en vervolgens een bewind ter waarde van 50% van de nalatenschap over welk deel de vruchten aan mijn broer ten goede komen. (..)”

2.9 Bij brief van 28 november 2017 heeft de notaris klager geantwoord: “(…)

Na het overlijden van uw moeder, (..), is na toezending van het concept van de akte van verdeling, welke plaatsvond op 22 september 2015 en goedkeuring door de kantonrechter, de op dat moment enige mogelijke verdeling geeffectueerd.

Gezien de samenstelling van het vermogen had de afzondering van het fonds geresulteerd in de verkoop van de woning (…), hetgeen u destijds tot iedere prijs, wenste te voorkomen.

Gezien de waardestijging van dit moment, kunt u tevreden zijn dat het pand destijds niet is verkocht. Er is dus heel bewust, met toestemming van de Kantonrechter, afgezien van de letterlijke tekst van het testament, op grond waarvan een fonds met uw broer (…), gevuld had moeten worden met liquiditeit. Dat u, vanwege de waardestijging nu de andere helft wenst over te nemen voor de WOZ-waarde, Zullen wij graag voor u aan de kantonrechter voorleggen. Een gesprek hierover is inmiddels aangevraagd.”

2.10 Bij brief van 5 december 2017 heeft de notaris aan klager geschreven: “(..)Wij hebben op vrijdag 1 december 2017 telefonisch contact gehad met de Rechtbank Noord-Holland. U kunt een schriftelijk verzoek om de woning op uw naam over te schrijven, via de bewindvoerder, aan hen overleggen. Van belang is dat een recent taxatierapport mede zal moeten worden ingediend. Een verzoek om de WOZ waarde aan te houden, wordt niet gehonoreerd. Na indiening van deze stukken zullen zij beslissen om akkoord te gaan met het op uw naam zetten van de helft van de woning (…), welke momenteel op naam van uw broer staat.”

2.11 Bij e-mailbericht van 19 december 2017 heeft de advocaat van klager, mr. R.W.L. Russell (hierna: mr. Russell) de notaris verzocht hem te berichten door wie de ‘bewuste keuze’ is gemaakt om af te wijken van de letterlijke tekst van het testament van erflaatster, aangezien klager daarvoor niet alleen niet zou hebben gekozen, maar daarin zelfs niet was gekend.

2.12 Bij brief van 17 januari 2018 heeft de notaris mr. Russell geantwoord: “(..) Nimmer heeft [klager] gemeld aan de bewindvoerder dat hij het niet eens was met de afwikkeling van de nalatenschap, hij heeft juist meerdere malen aangedrongen op het niet verkopen van de woning, (…) Ten tijde van de afhandeling van de nalatenschap beschikte [klager] niet over liquiditeit, om een fonds te stichten om de nalatenschap ten aanzien van zijn broer, veilig te stellen. Hij heeft in november 2015 zelfs een voorschot op de nalatenschap gevraagd om een gedeelte van de hypotheek van zijn woning (…) af te lossen, dit voorschot is dan ook verstrekt (..)”

2.13 Bij e-mailbericht van 28 februari 2018 heeft mr. Russell aan de notaris verzocht stukken te verstrekken waaruit blijkt hoe de akte van verdeling tot stand is gekomen en stukken waaruit blijkt dat de notaris klager heeft voorgelicht over de inhoud van het testament van erflaatster en de akte van verdeling.

2.14 Naar aanleiding van een op 29 maart 2018 gehouden bespreking tussen de notaris en mr. Russell, in het bijzijn van de bewindvoerder en een collega van mr. Russel, heeft de notaris bij e-mailbericht van 16 april 2018 aan klager geschreven: “Hedenmorgen is overleg geweest met een medewerker van het kadaster onder andere over de mogelijkheid tot intrekking van de betreffende akte van verdeling. Na overleg met [de bewindvoerder], tevens executeur van de eventueel herlevende onverdeeldheid zal ik u nader informeren omtrent de – met inachtneming van de toestemming van de kantonrechter – te volgen procedure.”

2.15 Bij brief van 25 april 2018 heeft de notaris aan mr. Russell geschreven:

“(..)Tijdens alle gesprekken hebben wij [klager] gewezen op de gevolgen van de akte, zoals deze conform zijn uitdrukkelijke wens is opgesteld. (..)

Vernietiging van de rechtshandeling

Nu, inmiddels drie jaar later, heeft [klager] met zoveel woorden aangegeven de verdeling te willen vernietigen. (..) Afgezien van het voorgaande, werkt vernietiging terug tot op het moment van de totstandkoming van de verdeling. Hierdoor wordt de nalatenschap  (…) met terugwerkende kracht geacht niet te zijn afgewikkeld, zodat de executeur eveneens met terugwerkende kracht haar taak nog niet heeft voltooid. Dit heeft tot gevolg dat de executele herleefd. [Klager] heeft aangegeven aanspraak te maken op het volledige gerechtigheid tot de registergoederen. Maar gezien het feit dat de voor het legaat benodigde contanten ontbreken, zal de executeur zich genoodzaakt zien alsnog over te gaan tot vervreemding van de registergoederen. (..)”

2.16 Bij e-mailbericht van 6 september 2018 heeft klager de notaris in gebreke gesteld. Op dezelfde datum heeft klager een concept-klaagschrift aan de notaris gezonden.

2.17 Op 14 november 2018 heeft een derde bespreking plaatsgevonden, tussen de notaris, klager en mr. Russell.

2.18 Bij e-mailbericht van 7 februari 2019 heeft de notaris aan klager geschreven: “Zoals u bekend heeft een taxatie van het pand plaatsgevonden.

Er is vandaag weer contact geweest met de taxateur en er is toegezegd dat het rapport volgende week komt. Dit wil ik graag verwerken in de concept brief voor de rechter, die dit als voorwaarde heeft gesteld.(..)”

2.19 Bij e-mailbericht van 18 februari 2019 heeft klager de notaris geschreven: “Op 14 november maakten wij de afspraak dat u in 2018 een herstelakte zou opmaken en dat wij nog voor de jaarwisseling zouden tekenen. Ik heb u op 14 december en op 21 januari jl. daarover een e-mail gestuurd. U laat helemaal niets meer van u horen? Wat is er aan de hand?(… )”

Daarop heeft de notaris op dezelfde datum bij e-mailbericht geantwoord: ”Het verzoekschrift aan de kantonrechter heeft alleen zin met taxatierapport, anders nemen ze het niet in behandeling.(..)”

2.20 Bij e-mailbericht van 29 maart 2019 heeft klager de notaris een bijlage gestuurd met daarin een aantal aanpassingen aan de door de notaris op 11 maart 2019 opgestelde conceptbrief aan de kantonrechter, waarin (onder meer) is vermeld:

“- Uit onderhandeling is inmiddels voortgekomen, mede ter voorkoming van een klacht, mijn bereidheid om te bezien of een rectificatie tot de mogelijkheden behoort, uiteraard met inachtneming van de belangen van de onder bewind gestelde.

- Gezien de bewoordingen van het testament kan ik de lezing van advocaat Russell volgen als zijnde goed passende in de bedoeling van de testatrice tevens gezien de positie van [de broer van klager] en de fiscale belangen van [klager].”

2.21 Bij e-mailbericht van 2 april 2019 heeft de notaris aan klager (met een cc aan mr. Russell) geschreven: “(..) Een nieuwe taxatie is inmiddels verzocht (..). Op uw gewijzigd concept reageer ik zo spoedig mogelijk.”

2.22 Bij e-mailbericht van 9 april 2019 heeft klager aan de notaris geschreven: “In eerdere e-mails gaf u aan dat het verzoekschrift aan de kantonrechter alleen in behandeling wordt genomen als ook een taxatierapport van de woning wordt overlegd. Mij is onduidelijk waarom dit is, want ongeacht de waarde nu moet een en ander teruggedraaid naar de toestand van destijds. Uit de laatste e-mail van [de bewindvoerder] aan de heer (…) begrijp ik dat de opdracht aan de taxateur is ingetrokken. Wat is nu de vervolgstap? Op welke termijn en door wie zal een nieuwe taxatie van de woning plaatsvinden?”

2.23 Op 30 april 2019 is de notaris gedefungeerd.

2.24 Op 28 mei 2019 heeft mr. Russell de notaris verzocht hem te informeren over de stand van zaken met betrekking tot (het opstellen van) de herstelakte.

2.25 Op 5 juni 2019 heeft de notaris zijn defungeren aan mr. Russell gemeld.

2.26 Op 4 juli 2019 heeft een vierde bespreking plaatsgevonden tussen de notaris, notaris [naam] (waarnemer in het vacante protocol), kandidaat-notaris [naam] (werkzaam bij het notariskantoor van [naam waarnemer]), mr. Russell en een van diens collega’s.

3. De klacht

3.1 Het eerste onderdeel van de klacht ziet op het verlijden van de akte van verdeling. Klager verwijt de notaris dat hij zonder overleg met en instemming van hem een van het testament afwijkende akte van verdeling heeft verleden, terwijl de notaris wist dat die akte niet in overeenstemming was met de strekking van het testament van erflaatster. Ook heeft de notaris klager niet voorgelicht over de verstrekkende (financiële) gevolgen van deze akte. Het was de bedoeling van erflaatster om te voorkomen dat de halfbroer van klager, die op een zorgboerderij woont, een (hogere) eigen bijdrage zou moeten betalen. Door de waardestijging van de woning, die voor de helft is toegedeeld aan de halfbroer van klager, is diens vermogen gestegen en daardoor ook zijn eigen bijdrage. Maar ook klager heeft schade ondervonden, te weten het verlies van 50% van de nalatenschap van erflaatster.

3.2 Daarnaast ziet de klacht op de gedragingen van de notaris sinds het najaar van 2017. De notaris heeft niet de zorgvuldigheid betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend notaris mag worden verwacht, door afspraken niet na te komen, niet of te laat te reageren op correspondentie en klager (wederom) onvoldoende te informeren over de stappen die de notaris ondernam om de akte te rectificeren. In plaats daarvan heeft de notaris het aan laten komen op zijn defungeren, waardoor klager in een nadelige(r) positie is komen te verkeren en schade heeft geleden.

Klager acht in het bijzonder het handelen van de notaris na de besprekingen van 14 november 2018 en 4 juli 2019 laakbaar. Tijdens eerstgenoemde bespreking is afgesproken dat de notaris de zaak zou ‘terugdraaien’ door een herstelakte op te stellen en deze aan de kantonrechter toe te zenden. De notaris heeft deze akte echter nooit opgesteld en ook klager daarna daarover niet geïnformeerd of gereageerd op de door klager voorgestelde aanpassingen aan het concept voor de (door de notaris te versturen) brief aan de kantonrechter.

Ook van het defungeren van de notaris is klager niet op de hoogte gesteld. Na de bespreking van 4 juli 2019 heeft de notaris niet meer van zich laten horen.  

4. Het verweer

4.1 De notaris heeft verweer gevoerd. De notaris heeft zich op het standpunt gesteld dat het eerste klachtonderdeel niet tijdig is ingediend en klager daarom niet-ontvankelijk is in zijn klacht. Subsidiair heeft de notaris aangevoerd dat hij in overleg met en met goedkeuring van klager de akte van verdeling heeft opgesteld en aan de kantonrechter ter goedkeuring heeft voorgelegd (die vervolgens de gevraagde goedkeuring heeft gegeven).

4.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft de notaris betoogd dat de notaris, hoewel daartoe niet verplicht, zich uitgebreid heeft ingespannen om klager van dienst te zijn. Er was geen sprake van een resultaatsverplichting, maar hooguit een inspanningsverplichting, waaraan de notaris, gezien de feiten en de omstandig-heden, heeft voldaan.

5. De beoordeling

5.1 De kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging oplevert in de zin van artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna). Notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen voor handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wna gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen voor wie zij optreden en voor handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.

Ook notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen, die niet meer als zodanig werkzaam zijn, blijven aan de tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten gedurende de tijd dat zij als zodanig werkzaam waren.

Eerste klachtonderdeel

5.2 Eerst dient de kamer te beoordelen of het eerste klachtonderdeel, over het verlijden van de akte van verdeling van 22 september 2015, tijdig is ingediend.

Ingevolge artikel 99 lid 21 Wna kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde heeft kennisgenomen van het handelen of nalaten van een notaris, toegevoegd notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven. Indien de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de notaris waarop de klacht betrekking heeft, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring blijft achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De wettelijke driejaarstermijn begint te lopen op de dag waarop de klager daadwerkelijk bekend is met het verweten handelen of nalaten van de notaris. Niet is vereist dat de klager ook bekend is met de juridische (of tuchtrechtelijke) beoordeling van dat handelen of nalaten.

5.3 Klager heeft de kamer op de zitting verzekerd dat hij bij het passeren van de akte van verdeling niet persoonlijk aanwezig was, terwijl dat wel in de akte is vermeld. Op de dag van passeren, op 22 september 2015, is klager door het notariskantoor gebeld met de mededeling dat de afspraak geen doorgang kon vinden omdat de notaris een hartaanval had gekregen. Daarna is klager nooit meer opgeroepen om bij het passeren aanwezig te zijn. Wel heeft hij de akte ter ondertekening toegestuurd gekregen, maar hij heeft nooit getekend.

Klager is er altijd van uit gegaan dat het de wens was van erflaatster dat hij en zijn broer alles zouden delen, op basis van een door erflaatster in 1997 opgemaakt testament. In het najaar van 2017 heeft klager tussen de papieren van erflaatster het testament van 19 februari 2009 aangetroffen. Pas toen is klager bekend geworden met de discrepantie tussen de inhoud van het testament van 2009 en de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster en heeft hij zich tot de notaris gewend om daarover opheldering te krijgen.

5.4 De notaris heeft naar zijn zeggen ‘geen actieve herinnering’ aan de ochtend van 22 september 2015. Hij ontkent echter dat hij op die dag een hartaanval zou hebben gehad; dat is wel eerder dat jaar, in april 2015, gebeurd. Het is volgens hem ondenkbaar dat hij de akte gepasseerd zou hebben buiten aanwezigheid van klager, als deze in de akte als ‘aanwezig’ is genoemd.

5.5 De kamer is van oordeel dat voormelde verklaring van klager ter zitting van te weinig gewicht is om de formele, dwingende bewijskracht van de notariële akte te ontzenuwen van het feit dat klager op 22 september 2015 voor de notaris is verschenen en heeft verklaard zoals in de akte gerelateerd.

Vast staat dat de kandidaat-notaris bij e-mailbericht van 1 september 2015 het concept van de akte aan klager heeft gezonden, met de mededeling dat de woning op naam zou worden gezet van klager en zijn broer, en zij hem bij e-mailbericht van 17 september 2015 heeft laten weten dat de kantonrechter zijn akkoord had gegeven voor het passeren ervan. In de akte van verdeling wordt de verklaring van erfrecht van 1 mei 2015 aangehaald, te weten dat erflaatster klager als enig erfgenaam heeft achtergelaten, onder de verplichting voor hem om een bedrag in een fonds af te zonderen van zijn eigen vermogen, ten behoeve van zijn broer, welk fonds de helft van de waarde van de nalatenschap bedraagt.

5.6 De wettelijke vervaltermijn is dan gaan lopen op de dag waarop de akte is verleden, dus op 22 september 2015. Van de inhoud van die akte had klager al eerder kennisgenomen en de akte is hem ook toegezonden. De kamer heeft de klacht van klager bijna vier jaar later, op 13 september 2019, ontvangen. Dat betekent dat klager niet-ontvankelijk is in het eerste klachtonderdeel. Een nadere klachttermijn van één jaar is niet aan de orde, aangezien de gevolgen van het aan de notaris verweten handelen niet pas na het verstrijken van de driejaarstermijn aan klager bekend zijn geworden. De verdeling heeft immers door het verlijden van de akte plaatsgevonden.

  Tweede klachtonderdeel

5.7 Klager is wel ontvankelijk in het tweede klachtonderdeel, dat ziet op de gedragingen van de notaris vanaf het najaar van 2017. Dat klachtonderdeel is gegrond. Niet alleen reageert de notaris herhaaldelijk niet of laat op berichten van klager of diens gemachtigde. De kamer stelt ook vast dat er van meer sprake was dan van louter een ‘inspanningsverplichting’, waaraan de notaris naar zijn zeggen voldaan zou hebben. In het e-mailbericht van 18 februari 2019 heeft de gemachtigde van klager de notaris immers geschreven: “Op 14 november (2018, kvhn) maakten wij de afspraak dat u in 2018 een herstelakte zou opmaken en dat wij nog voor de jaarwisseling zouden tekenen. Ik heb u op 14 december en op 21 januari jl. daarover een e-mail gestuurd. U laat helemaal niets meer van u horen? Wat is er aan de hand?(…)”

Uit dit bericht (waarvan de inhoud niet door de notaris is weersproken) blijkt dat de notaris klager heeft toegezegd een herstelakte op te maken. Die toezegging heeft hij echter niet gestand gedaan. De notaris heeft klager voortdurend in de waan gelaten dat hij bij de kantonrechter een verzoek tot rectificatie van de akte zou indienen. Hoewel de notaris klager reeds op 5 december 2017 had laten weten dat bij dat verzoek een (recent) taxatierapport vereist zou zijn, komt dat taxatierapport er steeds niet. In een e-mail van 2 april 2019 heeft de notaris klager geschreven dat om een nieuwe taxatie was verzocht. De notaris heeft klager in het ongewisse gelaten over de stand van zaken. Nadat de gemachtigde van klager eind mei 2019 had gerappelleerd hem daarover te informeren, heeft de notaris hem bericht dat hij op 30 april 2019 is gedefungeerd en dat een reactie op korte termijn met de opvolger zal worden geformuleerd. Klager heeft tijdens het gesprek van 4 juli 2019 pas begrepen dat - op aanraden van de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van de notaris - de brief met het verzoek aan de kantonrechter niet is verzonden.

Maatregel

5.8 De kamer is van oordeel dat ten aanzien van het hiervoor gegrond bevonden klachtonderdeel sprake is van uitermate onzorgvuldig gedrag dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De gedragingen van de notaris zijn dermate tuchtrechtelijk verwijtbaar dat zij de maatregel van berisping rechtvaardigen. In dat oordeel neemt de kamer tevens mee dat de notaris ter zitting geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn gedrag, maar in plaats daarvan heeft verklaard dat hij zich juist teveel zou hebben uitgesloofd. 

Vergoeding griffierecht aan klager

5.9 Omdat de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient de notaris het door klager betaalde griffierecht van € 50 op grond van artikel 99 lid 5 Wna aan klager te vergoeden.

Kostenveroordeling

5.10 Nu de kamer de klacht deels gegrond verklaart en de notaris tevens een maatregel oplegt, zal de kamer de notaris op grond van artikel 103b lid 1 Wna en de (tijdelijke) richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat (Staatscourant 2019, nr. 35649), veroordelen in de volgende kosten:

a. € 50 kosten van klagers;

b. € 500 kosten van klagers in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor bijwonen zitting);

c. € 3.500 kosten van behandeling van de klacht door de kamer.

Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot een andere beslissing. De door de (gemachtigde van de) notaris in het verweerschrift gestelde verminderde financiële situatie is door hem niet onderbouwd, zodat de kamer daaraan voorbij gaat.

5.11 De notaris dient de kosten van klager en het griffierecht binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan klager te voldoen. Klager dient daartoe tijdig schriftelijk zijn rekeningnummer aan de notaris door te geven.

5.12 De notaris dient de kosten van de behandeling van de klacht door de kamer na het onherroepelijk worden van deze beslissing te voldoen aan het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR), waarbij de in de artikelen 103b lid 3 Wna bepaalde termijn en de wijze waarop de kosten moeten worden voldaan door het LDCR per brief aan de notaris zullen worden meegedeeld.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

-      verklaart klager niet-ontvankelijk in het eerste klachtonderdeel;

-      verklaart het tweede klachtonderdeel gegrond en legt de notaris de maatregel van berisping op;

-      veroordeelt de notaris tot betaling aan klager van € 600 (€ 50 griffierecht en

       € 550 aan andere kosten), op de wijze en binnen de termijn als hiervóór onder 5.11 bepaald;

-      veroordeelt de notaris tot betaling van € 3.500 in de kosten van behandeling van de klacht door de kamer, op de wijze en binnen de termijn als hiervóór    

       onder 5.12 bepaald.

Deze beslissing is gegeven door mrs. O.J. van Leeuwen, voorzitter, J.J. Dijk, R.H. Meppelink, C.E. Jonker, A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van

mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2020.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).