Zoekresultaten 711-720 van de 13039 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:189 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4926

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts dat er vermoedelijk informatie, namelijk de informatie dat contact met de werkgever stressvol zou zijn, is gedeeld met de werkgever. Nu de klacht op een vermoeden van klager is gebaseerd, is dat voor het college  onvoldoende om te kunnen vaststellen dat hetgeen klager stelt (verwijtbaar) heeft plaatsgevonden. Zeker, nu de bedrijfsarts heeft benadrukt dat hij de werkvermogenspecialist nooit heeft geïnstrueerd om aan de werkgever door te geven dat klager het contact als stressvol ervaarde. Bovendien blijkt ook niet uit de stukken dat dit vermoeden van klager gegrond is. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:142 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/3985

    Klachten tegen longartsen en internisten. Klaagster is weduwe van patiënt die is overleden aan de gevolgen van uitgezaaide longkanker. Zij verwijt de verweerders onder meer tunnelvisie, doordat de patiënt ten onrechte op de longafdeling bleef opgenomen en zij onvoldoende oog hebben gehad voor de buikklachten van de patiënt. Het college is van oordeel dat het beleid adequaat is geweest. Uit de onderzoeken, gecombineerd met de voorgeschiedenis, rijst als enige redelijke verklaring voor de buikklachten van de patiënt dat er sprake was van een gastro-intestinale bloeding. De mucositis met mogelijke gastro-intestinale bloeding was een adequate verklaring. Het nauwe verband tussen de buik- en andere klachten en de behandeling van de longtumor brengt met zich dat de opname op de longafdeling (en dus niet de afdeling MDL) juist was. Op de longafdeling is al vrijwel meteen advies ingewonnen van de afdeling MDL en chirurgie, zo blijkt uit het dossier. Klachten ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:136 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5103

    Klacht over de behandeling van de echtgenote van klager (hierna: patiënte) door een cardio-thoracaal chirurg (verweerder). Patiënte stond vanwege cardiale problematiek onder controle van een cardioloog. De lichamelijke conditie van patiënte verslechterde en een operatie bleek noodzakelijk. Patiënte werd hiervoor aangemeld en verbleef in afwachting van de operatie thuis. De chirurg zag patiënte voor een preoperatief consult. Vanwege een verslechterde toestand van patiënte werd besloten tot een opname ter recompensatie voor de operatie. Patiënte is vijf dagen later overleden.Klager verwijt de chirurg dat hij bij het preoperatief consult niet doortastend heeft gehandeld en niet met spoed een operatie in gang heeft gezet.Het college komt tot het oordeel dat de chirurg niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De chirurg heeft de conclusie dat de conditie van patiënte mogelijk te slecht was voor de voorgenomen operatie terecht overgenomen adequaat en zorgvuldig gehandeld door patiënte op te laten nemen ter recompensatie.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:143 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/3986

    Klachten tegen longartsen en internisten. Klaagster is weduwe van patiënt die is overleden aan de gevolgen van uitgezaaide longkanker. Zij verwijt de verweerders onder meer tunnelvisie, doordat de patiënt ten onrechte op de longafdeling bleef opgenomen en zij onvoldoende oog hebben gehad voor de buikklachten van de patiënt. Het college is van oordeel dat het beleid adequaat is geweest. Uit de onderzoeken, gecombineerd met de voorgeschiedenis, rijst als enige redelijke verklaring voor de buikklachten van de patiënt dat er sprake was van een gastro-intestinale bloeding. De mucositis met mogelijke gastro-intestinale bloeding was een adequate verklaring. Het nauwe verband tussen de buik- en andere klachten en de behandeling van de longtumor brengt met zich dat de opname op de longafdeling (en dus niet de afdeling MDL) juist was. Op de longafdeling is al vrijwel meteen advies ingewonnen van de afdeling MDL en chirurgie, zo blijkt uit het dossier. Klachten ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:137 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5104

    Klacht over de behandeling van de echtgenote van klager (hierna: patiënte) door een arts (verweerder). Patiënte stond vanwege cardiale problematiek onder controle van een cardioloog. De lichamelijke conditie van patiënte verslechterde en een operatie bleek noodzakelijk. Patiënte werd hiervoor aangemeld en verbleef in afwachting van de operatie thuis. In de periode hierna verslechterde de conditie van patiënte (verder). Zij werd in verband hiermee in het ziekenhuis opgenomen, waar zij overleed. De arts werkte ten tijde van de opname als arts-assistent niet in opleiding tot specialist op de afdeling waar patiënte was opgenomen en was als zodanig betrokken bij de behandeling van patiënte. Klager verwijt de arts dat hij niet voortvarend heeft gehandeld tijdens de opname, dat het niet aanwezige reserve operatieteam heeft willen inzetten en een onheuse bejegening. Het college oordeelt dat de arts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft het uitgezette beleid uitgevoerd en relevante bevindingen telkens tijdig onder de aandacht van de superviserend cardioloog gebracht. Het was niet aan de arts als ANIOS de operatie-urgentie te bepalen en los daarvan was het doel van de opname de patiënte te recompenseren zodat zij de operatie met zo min mogelijk risico zou ingaan. Dat de arts klager en zijn echtgenote op een onzorgvuldige manier heeft bejegend is onvoldoende aannemelijk geworden.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:172 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4622

    Ongegronde klacht tegen een huisarts. De klacht is ingediend door een instelling en 35 van haar cliënten. De instelling had de huisartsenzorg voor haar cliënten ondergebracht bij een reguliere huisartsenpraktijk. Deze samenwerking was vastgelegd in een overeenkomst. De huisarts heeft samen met een andere huisarts de huisartsenpraktijk overgenomen. Voordat de overname plaatsvond, is de overeenkomst tussen de instelling en de huisartsenpraktijk opgezegd. De huisarts en zijn collega zijn geen nieuwe samenwerking met de instelling aangegaan. Klagers verwijten de huisarts onder andere dat hij de zorg aan de cliënten onterecht en onzorgvuldig heeft beëindigd. Naar het oordeel van het college had de huisarts een gewichtige reden om geen overeenkomst met de instelling aan te gaan. De huisarts heeft voldoende voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat er niet werd voldaan aan de randvoorwaarden die in de leidraad ‘Algemeen medisch zorg voor verstandelijk gehandicapten in VG zorginstellingen’ van de LHV worden genoemd. Op grond hiervan had de huisarts gegronde redenen om zich niet bekwaam te achten en dus geen overeenkomst aan te gaan. De huisarts heeft zorgvuldig gehandeld door tijdig en beargumenteerd uit te leggen waarom hij geen zorg aan de cliënten wil verlenen. Hij heeft meegedacht over alternatieven en hij heeft de instelling voldoende gelegenheid geboden om de zorg op een andere manier te regelen door ondanks de opzegging van de overeenkomst per 1 april 2021 nog tot 1 juni 2021 de noodzakelijke zorg te willen verlenen. De klacht wordt ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:173 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4621

    Ongegronde klacht tegen een huisarts. De klacht is ingediend door een instelling en 35 van haar cliënten. De instelling had de huisartsenzorg voor haar cliënten ondergebracht bij een reguliere huisartsenpraktijk. Deze samenwerking was vastgelegd in een overeenkomst. De huisarts heeft samen met een andere huisarts de huisartsenpraktijk overgenomen. Voordat de overname plaatsvond, is de overeenkomst tussen de instelling en de huisartsenpraktijk opgezegd. De huisarts en haar collega zijn geen nieuwe samenwerking met de instelling aangegaan. Klagers verwijten de huisarts onder andere dat zij de zorg aan de cliënten onterecht en onzorgvuldig heeft beëindigd. Naar het oordeel van het college had de huisarts een gewichtige reden om geen overeenkomst met de instelling aan te gaan. De huisarts heeft voldoende voorbeelden gegeven waaruit blijkt dat er niet werd voldaan aan de randvoorwaarden die in de leidraad ‘Algemeen medisch zorg voor verstandelijk gehandicapten in VG zorginstellingen’ van de LHV worden genoemd. Op grond hiervan had de huisarts gegronde redenen om zich niet bekwaam te achten en dus geen overeenkomst aan te gaan. De huisarts heeft zorgvuldig gehandeld door tijdig en beargumenteerd uit te leggen waarom zij geen zorg aan de cliënten wil verlenen. Zij heeft meegedacht over alternatieven en zij heeft de instelling voldoende gelegenheid geboden om de zorg op een andere manier te regelen door ondanks de opzegging van de overeenkomst per 1 april 2021 nog tot 1 juni 2021 de noodzakelijke zorg te willen verlenen. De klacht wordt ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:174 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4587

    Ongegronde klacht tegen een huisarts. De klacht is ingediend door een instelling en 35 van haar cliënten. De instelling had de huisartsenzorg voor haar cliënten ondergebracht bij een reguliere huisartsenpraktijk. Deze samenwerking, die was vastgelegd in een overeenkomst, is door de huisarts opgezegd in verband met diens pensionering. Klagers verwijten de huisarts de overeenkomst onterecht en onzorgvuldig te hebben beëindigd. Aan de orde is allereerst de vraag of de instelling, voor zover zij namens zichzelf klaagt, in haar klacht kan worden ontvangen. Het college is van oordeel dat de instelling klachtgerechtigd is op grond van artikel 65 lid 1 sub c. Naar het oordeel van het college heeft de huisarts de overeenkomst met de instelling niet onterecht beëindigd. De huisarts heeft zich gehouden aan de overeengekomen opzegtermijn en hij had een gewichtige reden om op te zeggen, namelijk zijn aanstaande pensioen. Naar het oordeel van het college heeft de huisarts ook zorgvuldig gehandeld bij het opzeggen van de overeenkomst, daarbij kan het de huisarts niet worden aangerekend dat zijn opvolgers niet met de instelling in zee wilde gaan. De klacht wordt ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:171 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4889

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klaagster is ontevreden over de behandeling door de (waarnemend) huisarts. Zij vindt dat hij haar klachten niet serieus heeft genomen, niet heeft geluisterd en ten onrechte geen neuroloog heeft geraadpleegd om haar beter te kunnen helpen. Ook verwijt zij de huisarts dat hij onvoldoende heeft gedaan om een afspraak van klaagster bij een neuroloog te vervroegen. Het college is van oordeel dat de huisarts tijdens het consult naar behoren heeft gereageerd op wat klaagster hem vertelde. Klaagster presenteerde zich met klachten aan haar linkerdijbeen en heup. De huisarts heeft haar behandeld met een injectie Kenacort, omdat hij dacht aan een slijmbeursontsteking. Het college kan deze handelswijze billijken. Verder heeft het college niet kunnen vaststellen dat klaagster aan de huisarts heeft gevraagd het consult bij de neuroloog te vervroegen. Voor zover klaagster dit verzoek wel heeft gedaan, gaven de door klaagster geuite klachten geen reden de verwijzing om te zetten in een spoedverwijzing. De klacht is kennelijk ongegrond.  

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:130 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle z2023/5304

    Klacht van de voormalig werkgever tegen verpleegkundige over grensoverschrijdend gedrag.Het college overweegt dat de verpleegkundige door het aangaan van een intieme relatie met patiënte hij de voor verpleegkundigen geldende beroepsnormen overschreden. De klacht is dan ook gegrond. Daarbij benadrukt het college dat de reden dat het aangaan van een intieme relatie met een (ex-)patiënt niet is toegestaan hierin is gelegen dat in een dergelijke relatie sprake is een ongelijkwaardige verhouding waarin de patiënt zich in een afhankelijke, kwetsbare positie bevindt. Wat bijdraagt aan de ernst van het tuchtrechtelijke verwijt, is het gegeven dat de verpleegkundige werkzaam is in de geestelijke gezondheidszorg en dat bij de aan zijn zorg toevertrouwde patiënte sprake is van verhoogde kwetsbaarheid.Voor wat betreft de op te leggen maatregel overweegt het college als volgt.Het college maakt zich op basis van alles wat hem nu bekend is ernstige zorgen over de verpleegkundige en acht hem op dit moment niet in staat om patiëntencontacten te hebben. Het college gunt de verpleegkundige echter wel de spreekwoordelijke tweede kans. Hierbij wordt meegewogen dat de verpleegkundige niet eerder met de tuchtrechter in aanraking is gekomen en dat hij na het bekend worden van de relatie heeft meegewerkt aan onderzoeken, zijn fout heeft erkend en daarvoor ook hulp heeft gezocht. Het college acht daarom een voorwaardelijke schorsing van 12 maanden een passende maatregel. Door voorwaarden te stellen aan de schorsing krijgt de verpleegkundige de kans om bij zijn huidige werkgever werkzaam te blijven in een administratieve functie, terwijl hij in therapie gaat werken aan zijn problematiek.