ECLI:NL:TGZRAMS:2023:174 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4587

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:174
Datum uitspraak: 11-07-2023
Datum publicatie: 12-07-2023
Zaaknummer(s): A2022/4587
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/Afwijzing
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen een huisarts. De klacht is ingediend door een instelling en 35 van haar cliënten. De instelling had de huisartsenzorg voor haar cliënten ondergebracht bij een reguliere huisartsenpraktijk. Deze samenwerking, die was vastgelegd in een overeenkomst, is door de huisarts opgezegd in verband met diens pensionering. Klagers verwijten de huisarts de overeenkomst onterecht en onzorgvuldig te hebben beëindigd. Aan de orde is allereerst de vraag of de instelling, voor zover zij namens zichzelf klaagt, in haar klacht kan worden ontvangen. Het college is van oordeel dat de instelling klachtgerechtigd is op grond van artikel 65 lid 1 sub c. Naar het oordeel van het college heeft de huisarts de overeenkomst met de instelling niet onterecht beëindigd. De huisarts heeft zich gehouden aan de overeengekomen opzegtermijn en hij had een gewichtige reden om op te zeggen, namelijk zijn aanstaande pensioen. Naar het oordeel van het college heeft de huisarts ook zorgvuldig gehandeld bij het opzeggen van de overeenkomst, daarbij kan het de huisarts niet worden aangerekend dat zijn opvolgers niet met de instelling in zee wilde gaan. De klacht wordt ongegrond verklaard.

A2022/4587

Beslissing van 11 juli 2023

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG AMSTERDAM

Beslissing van 11 juli 2023 op de klacht van:

A
gevestigd
te B
klaagster
namens zichzelf en namens 35 cliënten van A zoals genoemd in de bijlage die aan
deze beslissing is gehecht en als hier opgenomen moet worden beschouwd, hierna ook samen
aangeduid als klagers,
gemachtigde: mr. D.J.G. Timmermans, werkzaam te Leiden,

tegen

C
huisarts,
destijds
werkzaam te D
verweerder,
hierna ook: de huisarts,
gemachtigde:
mr. S. Dik, werkzaam te Amsterdam

1. De zaak in het kort

1.1 De klacht is ingediend door A, een organisatie voor mensen met een handicap, chronische ziekte of een andere beperking, en door 35 cliënten van A, hierna: de cliënten. A had de huisartsenzorg (geneeskundige zorg van algemeen medische aard) voor de cliënten ondergebracht bij een reguliere huisartsenpraktijk. De samenwerking tussen A en de huisartsenpraktijk was vastgelegd in een overeenkomst. De praktijkhouder van de huisartsenpraktijk heeft in verband met pensionering de overeenkomst opgezegd. Klagers verwijten de huisarts – kort gezegd- dat hij de overeenkomst onterecht en onzorgvuldig heeft beëindigd.

1.2 Het college komt tot het oordeel dat de klacht ontvankelijk is, maar dat de huisarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Hierna licht het college dat toe.

2. De procedure

2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 29 juli 2022;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van klagers met de schriftelijke reactie op het ontvankelijkheidsverweer van de huisarts van 7 december 2022, binnengekomen 9 december 2022;
- de brief van de gemachtigde van klagers van 6 januari 2023, binnengekomen op 9 januari 2023, met bijlage 22;
- het proces-verbaal van het op 17 januari 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de brief van de gemachtigde van klagers van 11 mei 2023, binnengekomen op 16 mei 2023, met twee aanvullende bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van klagers van 24 mei 2023, binnengekomen op 24 mei 2023 per e-mail en op 30 mei 2023 per post, met twee aanvullende bijlagen.

2.2 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 30 mei 2023. De partijen zijn verschenen. Voor klagers waren aanwezig E, voorzitter Raad van Bestuur van A en mevrouw F, locatiemanager van A-locatie G. Partijen werden bijgestaan door hun gemachtigden. De partijen en hun gemachtigden hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigde van klagers heeft pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.

3. De feiten

3.1 De cliënten zijn bewoners van A-locatie G, een woonlocatie voor volwassenen met een (ernstige) verstandelijke beperking. De cliënten vallen onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Er is sprake van verblijf met behandeling, wat betekent dat A verantwoordelijk is voor het leveren van zorg aan de cliënten. Op woonlocatie G is geen arts verstandelijk gehandicapten (hierna AVG-arts) beschikbaar. Wel is er een arts aanwezig die overleg kan voeren met twee aan A verbonden AVG-artsen.

3.2 A heeft ervoor gekozen om de geneeskundige zorg van algemeen medische aard te leveren via een reguliere huisartsenpraktijk. Sinds 1993 werkt A samen met de maatschap H (hierna: de huisartsenpraktijk). De huisarts was op dat moment (mede)praktijkeigenaar van de huisartsenpraktijk. Per 10 oktober 2016 is de samenwerking tussen de huisartsenpraktijk, vertegenwoordigd door de huisarts, en A geformaliseerd door deze vast te leggen in een schriftelijke overeenkomst, hierna ook: de overeenkomst. In de overeenkomst is een opzegtermijn van 3 maanden opgenomen.

3.3 In april 2020 heeft de huisarts aan A een voorstel gedaan voor een nieuwe overeenkomst, waarin de rol van de AVG-arts duidelijker is beschreven. De huisarts heeft voor het opstellen van deze nieuwe overeenkomst de modelovereenkomst ‘Samenwerking met Arts VG’ als basis gebruikt. Deze modelovereenkomst is geaccordeerd door de Landelijke Huisartsen Vereniging (hierna: de LHV) en de Nederlandse Vereniging Artsen Verstandelijk Gehandicapten. In reactie hierop heeft A een ander contractsvoorstel gedaan. De huisarts heeft dit contract niet getekend, omdat in dit andere contractsvoorstel de rol van de AVG-arts niet werd beschreven. Tot een nieuwe overeenkomst tussen de huisartsenpraktijk en A is het niet gekomen.

3.4 In 2020 heeft de huisarts besloten zijn praktijk neer te leggen en met pensioen te gaan. Per 1 april 2021 heeft hij de huisartsenpraktijk overgedragen aan twee waarnemers, mevrouw I en de heer J (hierna: de opvolgers). Tegen deze twee opvolgers zijn ook tuchtklachten ingediend. Deze klachten zijn bekend onder zaaknummers A2022/4621 en A2022/4622.

3.5 Op 19 november 2020 hebben de huisarts en de opvolgers een gesprek gevoerd met vertegenwoordigers van A. De opvolgers hebben tijdens dit gesprek kenbaar gemaakt dat zij zich zorgen maken over problemen rondom de samenwerking met A, vooral over de rol van de AVG-arts. A heeft na dit gesprek een tweetal berichten aan de huisartsenpraktijk gestuurd waarin verbeteringen worden toegezegd.

3.6 Op 23 december 2020 heeft de huisarts via e-mail de overeenkomst met A opgezegd per 1 april 2021. In deze e-mail heeft hij toegelicht dat zijn opvolgers de toegezegde verbeteringen van A niet concreet genoeg vinden en dat vooral de rol van de AVG-arts voor hen onacceptabel is. De huisarts verwijst hierbij naar de leidraad ‘Algemeen medisch zorg voor verstandelijk gehandicapten in VG zorginstellingen’ van de LHV (hierna: de LHV-leidraad). In de LHV-leidraad wordt beschreven onder welke voorwaarden door huisartsen zorg kan worden verleend aan mensen met een verstandelijke beperking binnen zorginstellingen. Tot slot heeft de huisarts in zijn e-mail A erop gewezen dat het aan A is om met zijn opvolgers over de toekomst te praten. De regiomanager heeft op dit bericht gereageerd met een enkele zin dat ze de berichtgeving zeer betreurt.

3.7 Hierna heeft A met de opvolgers gecorrespondeerd over een eventuele samenwerking. De huisarts heeft na zijn opzeggingsmail alleen van A vernomen dat zij in onderhandeling waren met de opvolgers. Op 12 en 16 maart 2021 heeft de huisarts een bericht aan de regiomanager gestuurd met de vraag aan wie de patiëntendossiers van de cliënten van A kunnen worden overgedragen.

3.8 Per brief van 17 maart 2021 heeft A formeel bezwaar gemaakt tegen de opzegging van de overeenkomst. De huisarts heeft naar aanleiding van dit bericht advies ingewonnen bij de LHV die hem adviseerde voet bij stuk te houden ten aanzien van de opzegging.

3.9 Op 22 maart 2021 heeft de gemachtigde van A een brief aan de huisarts en de opvolgers gestuurd, waarin is vermeld dat A zich verzet tegen beëindiging van de overeenkomst en stelt dat er een onhoudbare situatie ontstaat. In deze brief wordt onder meer een kort geding aangekondigd.

3.10 De opvolgers hebben uiteindelijk uit coulance tot 1 juni 2021 zorg verleend aan cliënten van A. Per 1 juni 2021 heeft A de cliënten ondergebracht bij huisartsenpraktijk K voor een periode van 3 jaar. In de overeenkomst met K is een opzegtermijn van 3 maanden opgenomen.

4. De klacht en de reactie van de huisarts

4.1 Klagers verwijten de huisarts dat hij:

a) de overeenkomst onterecht en eenzijdig heeft beëindigd;
b) geen zorg heeft gedragen voor de overbruggingsperiode tot een nieuwe huisarts was gevonden;
c) zich niet heeft ingespannen om naar alternatieven te zoeken;
d) niet voorafgaand aan de opzegging een oplossing heeft proberen te vinden.
Een vijfde klachtonderdeel, betreffende het niet individueel informeren van de cliënten over de beëindiging van de overeenkomst, is tijdens het mondeling vooronderzoek ingetrokken.

4.2 De huisarts heeft het college verzocht A niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen voor zover A namens zichzelf klaagt. De huisarts betwist dat A is aan te merken als rechtstreeks belanghebbende. Voor het antwoord op de vraag of A klachtgerechtigd is op grond van artikel 65 lid 1 sub c Wet BIG refereert hij zich aan het oordeel van het college. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft de huisarts het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.

4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid

5.1. Aan de orde is allereerst de vraag of klagers in hun klacht kunnen worden ontvangen. In artikel 65 lid 1 Wet BIG is bepaald door wie een klacht aanhangig kan worden gemaakt. De klachtgerechtigheid van de cliënten staat in deze zaak niet ter discussie. Zij zijn rechtstreeks belanghebbenden (artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG).

5.2. Het college is het met de huisarts eens dat A niet kan worden aangemerkt als rechtstreeks belanghebbende. Het betoog van A dat zij met haar cliënten kan worden vereenzelvigd volgt het college niet. Naar het oordeel van het college is A wel klachtgerechtigd op grond van artikel 65 lid 1 sub c. Onder deze categorie klachtgerechtigden vallen onder meer zorginstellingen waarbij de betreffende beroepsbeoefenaar werkzaam is op grond van een dienstverband of toelatingsovereenkomst. Uit de memorie van toelichting blijkt dat niet noodzakelijk is dat hierbij sprake is van een arbeidsovereenkomst (Kamerstukken II, vergaderjaar 1985/86, 19522, nr. 3, p.126). A is als zorginstelling verantwoordelijk voor het leveren van zorg aan cliënten. Voor het leveren van de geneeskundige zorg van algemeen medische aard hebben zij destijds een overeenkomst met de huisartsenpraktijk gesloten. Het belang van A kan ook in het kader van de individuele gezondheidszorg worden geplaatst, omdat het gaat om de waarborging
van de geneeskundige zorg van algemeen medische aard van haar cliënten.

5.3. Het college acht klagers dan ook ontvankelijk in hun klachten en zal deze hierna
inhoudelijk beoordelen.

De criteria voor de beoordeling

5.4. De vraag is of de huisarts heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende huisarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.

Geneeskundige behandelingsovereenkomst

5.5. Naar het oordeel van het college was er geen sprake van een directe geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen de huisarts en de cliënten. De cliënten waren niet op naam ingeschreven bij de huisartsenpraktijk, maar de zorg werd verleend op basis van de overeenkomst tussen A en de huisartsenpraktijk. Het college overweegt dat de overeenkomst tussen A en de huisartsenpraktijk geen behandelingsovereenkomst is. Deze overeenkomst is gesloten in het kader van de verantwoordelijkheid van A voor het leveren van zorg. Als gevolg van de opzegging van de overeenkomst tussen A en de huisarts is er ook een einde gekomen aan de behandelingsovereenkomsten met de cliënten.

5.6. Hoewel er hier geen sprake was van een directe geneeskundige behandelingsovereenkomst tussen A en de huisartsenpraktijk, zal het college voor de beoordeling van de zorgvuldigheid van de opzegging wel aansluiten bij de voorwaarden en zorgvuldigheidseisen die worden genoemd in de KNMG-richtlijn ‘Niet aangaan of beëindiging van de geneeskundige behandelingsovereenkomst’ (hierna: de KNMG-richtlijn). De opzegging van de overeenkomst heeft immers tot gevolg dat een einde komt aan de behandelingsovereenkomsten met de cliënten.

Klachtonderdeel a) onterechte opzegging

5.7. Naar het oordeel van het college heeft de huisarts de overeenkomst met A niet onterecht beëindigd. De overeenkomst voorzag in de mogelijkheid om op te zeggen en de huisarts heeft zich gehouden aan de overeengekomen opzegtermijn. De huisarts had verder een gewichtige reden om op te zeggen, namelijk zijn aanstaande pensioen. In de KNMG-richtlijn wordt pensionering genoemd als voorbeeld van een aanzienlijk belang bij het opzeggen van een behandelingsovereenkomst. Hiermee rekening houdend is de opzegging niet onzorgvuldig.

Klachtonderdeel a) is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel b) t/m d) geen overbruggingsperiode, niet ingespannen om naar alternatieven te zoeken en niet voorafgaand aan de opzegging een oplossing proberen te vinden

5.8. Naar het oordeel van het college heeft de huisarts ook zorgvuldig gehandeld bij het opzeggen van de overeenkomst. De huisarts heeft vanaf april 2020 bij A aangekaart dat er een nieuwe overeenkomst moest komen waarin de rol van de AVG-arts duidelijker is beschreven. Hierbij heeft hij gewezen op de LHV-leidraad en een andere overeenkomst voorgesteld. De huisarts heeft de overeenkomst tijdig opgezegd en heeft geholpen met het zoeken naar alternatieven door A te adviseren om met zijn opvolgers in gesprek te gaan. Het kan de huisarts niet worden aangerekend dat zijn opvolgers niet met A in zee wilden gaan. Het college merkt hierbij op dat A pas geruime tijd na de opzegging, twee weken voordat de huisarts met pensioen ging, heeft laten weten dat zij niet akkoord gaan met de opzegging. Het kan de huisarts dan ook niet worden verweten dat hij niet verder heeft meegedacht over mogelijke alternatieven. Ook de klachtonderdelen b) t/m d) zijn daarom ongegrond.

Slotsom

5.9. Uit de overwegingen hiervoor volgt dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

Publicatie

5.10. In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen belang is erin gelegen dat andere zorgverleners en zorginstellingen mogelijk iets van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.

6. De beslissing

Het college:

- verklaart de klacht ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan het tijdschrift Medisch Contact.

Deze beslissing is gegeven door G.M. Boekhoudt, voorzitter, S. Colsen, lid-jurist, A. Wewerinke, I. Weenink en B.R. Schudel, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2023.

secretaris                                                                                                              voorzitter