ECLI:NL:TGZRAMS:2023:189 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4926

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:189
Datum uitspraak: 13-07-2023
Datum publicatie: 13-07-2023
Zaaknummer(s): A2022/4926
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Ongegrond, kennelijk ongegrond
Inhoudsindicatie: Kennelijk ongegronde klacht tegen een bedrijfsarts. Klager verwijt de bedrijfsarts dat er vermoedelijk informatie, namelijk de informatie dat contact met de werkgever stressvol zou zijn, is gedeeld met de werkgever. Nu de klacht op een vermoeden van klager is gebaseerd, is dat voor het college  onvoldoende om te kunnen vaststellen dat hetgeen klager stelt (verwijtbaar) heeft plaatsgevonden. Zeker, nu de bedrijfsarts heeft benadrukt dat hij de werkvermogenspecialist nooit heeft geïnstrueerd om aan de werkgever door te geven dat klager het contact als stressvol ervaarde. Bovendien blijkt ook niet uit de stukken dat dit vermoeden van klager gegrond is. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM

Beslissing van 13 juni 2023 naar aanleiding van de klacht van:


A,
wonende te B,
klager,
gemachtigde: C (broer van klager),


tegen


D,
bedrijfsarts,
werkzaam te E,
verweerder, hierna ook: de bedrijfsarts,
gemachtigde: mr. M.J. de Groot, werkzaam te Utrecht.


1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 13 september 2022,
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief met bijlagen van 22 januari 2023 van klager;
- het proces-verbaal van het op 1 februari 2023 gehouden mondelinge vooronderzoek;
- de e-mail van de gemachtigde van klager van 15 februari 2023.
Het college heeft de klacht op basis van de stukken beoordeeld.

2. Waar gaat de zaak over?
2.1 Klager, geboren in 1991, heeft zich ziek gemeld op 16 februari 2022 en is daarna begeleid door werkvermogenspecialisten (die hun werkzaamheden verrichtten op basis van taakdelegatie), een andere bedrijfsarts (verweerster in een andere zaak met zaaknummer A2022/4923) en de bedrijfsarts (werkzaam bij F), die vanaf 1 augustus 2022 (eind)verantwoordelijk was voor de verzuimbegeleiding van klager.

2.2 Op 4 augustus 2022 heeft de werkvermogenspecialist telefonisch contact gehad met de gemachtigde van klager. Daarna heeft de gemachtigde van klager een e-mail gestuurd op 29 augustus 2022 met een aantal vragen, onder andere over het handelen door de Arbodienst. De werkvermogenspecialist heeft in overleg met de bedrijfsarts een reactie opgesteld, die op 31 augustus 2022 aan de gemachtigde van klager is verzonden. Op 23 september 2022 vond een online consult van klager bij de bedrijfsarts plaats, waarbij de gemachtigde van klager ook aanwezig was. Die heeft tijdens het consult opnieuw aangegeven dat er geen duidelijkheid bestond over het handelen vanuit de Arbodienst.


2.3 Klager is van mening dat de bedrijfsarts in strijd heeft gehandeld met wet- en regelgeving, door zich onder directe beïnvloeding van de werkgever niet objectief, zelfstandig en onafhankelijk op te stellen. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft klager een aantal verwijten die hij de bedrijfsarts maakte ingetrokken. Klager verwijt de bedrijfsarts nog wel dat er vermoedelijk informatie, namelijk de informatie dat contact met de werkgever stressvol zou zijn, is gedeeld met de werkgever na het telefoongesprek van 4 augustus 2022. De bedrijfsarts heeft dit weersproken.


2.4 Het college komt tot de conclusie dat de bedrijfsarts niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en licht dat hierna toe.


3. Wat zijn de overwegingen van het college?
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
3.1 De vraag is of de bedrijfsarts de zorg heeft verleend die van hem verwacht mocht worden. De norm daarvoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende bedrijfsarts. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden.


3.2 Uit een e-mail van de casemanager verzuim van de werkgever van klager van 25 augustus 2022 aan de gemachtigde van klager volgt dat (alle citaten weergegeven met eventuele taal- en spelfouten):
“Ik heb aangegeven dat, indien blijkt dat uw broer niet meer is zijn eigen werkzaamheden of überhaupt werkzaamheden te kunnen verrichten, het wellicht voor zijn gemoedsrust (u heeft aangegeven dat contact met werkgever stressvol is) we kunnen kijken of het voor uw broer beter is om een vervroegde WIA aan de vragen. Op dit moment is het nog niet aan de orde, tenzij blijkt dat geen benutbare mogelijkheden voortduren en er geen gunstige prognose op herstel is. Echter daar gaan we nu niet vanuit. (…)”
Klager stelt dat niet door hem (of zijn gemachtigde) aan de werkgever is verklaard dat contact met zijn werkgever stressvol zou zijn. Daarom bestaat bij hem het vermoeden dat er door de werkvermogenspecialist informatie is gedeeld met de werkgever na het telefoongesprek met de werkvermogenspecialist op 4 augustus 2022.


3.3 Nu de klacht op een vermoeden van klager is gebaseerd, is dat voor het college onvoldoende om te kunnen vaststellen dat hetgeen klager stelt (verwijtbaar) heeft plaatsgevonden. Zeker, nu de bedrijfsarts heeft benadrukt dat hij de werkvermogenspecialist nooit heeft geïnstrueerd om aan de werkgever door te geven dat klager het contact als stressvol ervaarde. Bovendien blijkt ook niet uit de stukken dat dit vermoeden van klager gegrond is. Het college ziet in de aantekeningen over het telefoongesprek van 4 augustus 2022 in het dossier geen notitie staan over stress die klager mogelijk zou ervaren in het contact met zijn werkgever. Zoals door de bedrijfsarts naar voren is gebracht volgt uit de het
dossier van klager juist dat naar aanleiding van het telefoongesprek aan de werkgever is teruggekoppeld dat het van belang is dat er elke twee weken (telefonisch) contact tussen de werkgever (leidinggevende) en klager plaatsvindt.

Conclusie
3.4 Gelet op het voorgaande kan het college niet vaststellen dat de bedrijfsarts in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. De conclusie is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

4. De beslissing
De klacht is kennelijk ongegrond.


Deze beslissing is gegeven door E.P. de Beij, voorzitter, W.R. Kastelein, lid-jurist,
J. Dogger, C.M.F. van Roessel en M. Keus, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door R.C. Kruit, secretaris.