Zoekresultaten 731-740 van de 12898 resultaten

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:74 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1322 en C2022/1323

    Klacht tegen sociaal-psychiatrisch verpleegkundige. De verpleegkundige is op verzoek van de wijkagent aanwezig geweest bij (een poging tot) het voeren van twee stopgesprekken door de politie met klager naar aanleiding van beweerdelijk grensoverschrijdend gedrag van klager jegens een aantal zorgverleners. Klager was niet bereid het gesprek aan te gaan. Klager verwijt de verpleegkundige dat a) hij klager zonder uitnodiging heeft bezocht en illegaal en absoluut ongewenst aanwezig was, b) hij klager heeft belemmerd in zijn vrijheid, zowel in de kelderbox als bij zijn voordeur en c) hij exorbitant veel verbaal geweld heeft gebruikt. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel a. deels gegrond, aan de verpleegkundige de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege, maar ziet geen aanleiding om aan de verpleegkundige een maatregel op te leggen en laat de waarschuwing vervallen. 

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4497

    Klacht tegen een arts, werkzaam in een ziekenhuis. De klacht is ingediend door een inmiddels overleden patiënte en – na haar overlijden - voortgezet door een door haar aangewezen persoon (klaagster). Klaagster verwijt de arts - kort samengevat – dat patiënte na een mislukte suïcidepoging medisch is behandeld. Patiënte was gevonden door een vriendin na het slikken van een grote hoeveelheid medicatie en per ambulance naar het ziekenhuis overgebracht. Hier werd patiënte behandeld, ondanks dat zij onder andere een schriftelijk behandelverbod en afscheidsbrieven had achtergelaten. De arts had de documenten aangetroffen en doorgenomen en had een psychiater en een jurist geconsulteerd om het behandelverbod te duiden en advies te geven over hoe te handelen. Het advies was nadere informatie inwinnen om een beter beeld van de hele situatie te verkrijgen. Patiënte is uiteindelijk ontslagen uit het ziekenhuis en is op een later moment tijdens deze procedure overleden door middel van euthanasie. Klaagster is van mening dat met name door het behandelverbod voldoende duidelijk was dat patiënte niet behandeld wilde worden. Het college is van oordeel dat de arts – alles overziend - niet verwijtbaar heeft gehandeld. Er was geen medisch dossier van patiënte beschikbaar toen zij werd opgenomen en het behandelverbod was niet eenvoudig te duiden. Daarnaast was de behandeling al in gang gezet in de ambulance en kun je niet zomaar een ingezette behandeling stoppen. De klacht is kennelijk ongegrond. Zie ook zaaknummers Z2022/4494, Z2022/4495 en Z2022/4496.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:75 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1432

    Klacht tegen een orthopedisch chirurg. Klaagster is in december 2017 thuis van de trap gevallen en heeft daarbij haar rechterschouder bezeerd. Uit een röntgenfoto van dezelfde dag bleek dat geen sprake was van ontwrichting of van een factuur. Twee weken later heeft de orthopedisch chirurg klaagster onderzocht. Er was daartoe een afspraak gemaakt op het spreekuur van de orthopedisch chirurg in het ziekenhuis waar hij toen werkte als arts in opleiding tot orthopedisch chirurg. Direct na zijn onderzoek heeft de orthopedisch chirurg overlegd met zijn supervisor. Samen hebben zij besloten tot conservatief beleid en tot het maken van een MRI-scan met contrast, indien de klachten na een aantal weken niet verbeterden. Klaagster verwijt de orthopedisch chirurg dat hij geen dan wel onvoldoende onderzoek heeft gedaan en niet de tijd heeft genomen voor een behoorlijk consult, dat hij ten onrechte een conservatieve behandeling is gestart en geen pijnmedicatie heeft voorgeschreven, dat hij klaagster niet actief heeft betrokken bij de besluitvorming, en dat hij onvoldoende verslag heeft gedaan/onvoldoende aantekeningen heeft gemaakt; een terugkoppeling naar de huisarts ontbreekt evenals de verwijzing naar de fysiotherapeut. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4661

    Klacht tegen huisarts. Beklaagde heeft in haar hoedanigheid van waarnemend huisarts de situatie van klaagsters partner (hierna: patiënt) beoordeeld. Klaagster en patiënt hebben telefonisch contact gehad met de assistente van de praktijk van de huisarts, vanwege onder meer pijnklachten van patiënt bij de ademhaling. De huisarts was akkoord met het door de assistente voorgestelde advies om, op basis van de klachten, eerst een Covid-19 test bij de GGD te laten doen, voordat patiënt een afspraak kon krijgen. Nog diezelfde dag is patiënt overleden aan een longembolie. De klacht heeft betrekking op het handelen van beklaagde (als medisch verantwoordelijke) voorafgaand aan het overlijden van patiënt en op de wijze waarop zij klaagster na het overlijden van patiënt heeft benaderd. Het college verklaart de klacht ongegrond. Naar het oordeel van het college mocht beklaagde in redelijkheid afgaan op de triage van de doktersassistente. Het college acht het begrijpelijk dat de huisarts een al dan niet Covid-19 gerelateerde luchtweginfectie bovenaan in de differentiaal diagnose had staan. De inschatting na de triage was dat geen sprake was van een urgente situatie. Dat maakt dat volgens de op dat moment geldende richtlijnen – waar er sprake was van klachten die zouden kunnen passen bij Covid – een Covid-test bij de GGD om corona uit te sluiten een voorwaarde was voor het bezoeken van het reguliere spreekuur van de huisarts. Thuistesten werden op dat moment nog onvoldoende betrouwbaar geacht. Wat betreft het benaderen van klaagster na het overlijden van patiënt, stelt het college vast dat beklaagde van de intensivist het telefoonnummer van klaagster heeft ontvangen naar aanleiding van haar verzoek om contact te mogen opnemen. Het lijkt erop dat dit berust op een misverstand. Dit kan beklaagde niet worden verweten.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:76 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1571

    Klacht tegen internist-nefroloog. Klagers zijn de nabestaanden van hun (schoon)moeder (patiënte) die enkele dagen na een niertransplantatie is overleden. Klagers verwijten de internist dat hij a) naar aanleiding van de informatie van zijn collega over miscommunicatie met het AKC over laboratoriumwaarden had moeten achterhalen wat de waarden van patiënte waren, b) te laat en inadequaat heeft gereageerd op de informatie van de radioloog dat mogelijk sprake was van renaal vene trombose en/of acute tubulus necrose en c) heeft nagelaten de familie (tijdig) in te lichten over de ernst van de situatie. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel a. deels gegrond, legt aan de internist de maatregel van waarschuwing op en verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt de keuze van de internist om bij een verhoogde kaliumwaarde niet meteen te behandelen verdedigbaar gelet op de risicoafweging die de internist heeft gemaakt. Het valt de internist wel te verwijten dat hij daarna de te hoge uitslag van de kaliumwaarde niet heeft gezien. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en verwerpt zowel het principaal beroep als het incidenteel beroep. In de door de internist aangevoerde gronden ziet het Centraal Tuchtcollege geen reden om de maatregel van waarschuwing te laten vervallen.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:106 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4444

    Ongegronde klacht tegen een uroloog. Klager, die vlak voor de zitting is overleden, was sinds 2012 onder behandeling bij de uroloog voor een prostaatcarcinoom. Aanvankelijk is er gekozen voor een afwachtend beleid met regelmatige controles. In 2018 steeg de PSA waarde van klager. Klager is vanaf dat moment ontevreden over de behandeling door de uroloog. Klager kreeg van de uroloog het advies de prostaat operatief te laten verwijderen of radiotherapie (uitwendige bestraling met fotonen) te ondergaan. Klager wilde geen operatie, hormoontherapie of fotonentherapie ondergaan. Hij stond wel open voor protonenbestraling. Protonenbestraling voor deze indicatie is in Nederland niet mogelijk. De uroloog heeft klager in januari 2020 verwezen naar de afdeling orthopedie om te beoordelen of het nemen van een biopt van een laesie in het linkerdijbeen, mogelijk een metastase van het prostaatcarcinoom, noodzakelijk was. Klager is daar verder behandelend door de orthopedisch chirurg. In maart 2021 werd duidelijk dat bij klager sprake was van botmetastasen in het linkerdijbeen. Klager verwijt de uroloog dat hij niet heeft meegewerkt aan het verwezenlijken van protonenbehandeling, dat hij de PSA-waarde als hoofdcriterium is blijven gebruiken en geen biopt of nader onderzoek heeft verricht na de uitslag van de botscan, klager zonder zijn instemming is uitgeschreven bij de afdeling urologie, hij klager foutieve informatie heeft verstrekt door ‘groen licht’ te geven voor de protonenbehandeling in Praag, aanbevelingen heeft genegeerd en de groei van de afwijking op de scans als criterium nam voor de vaststelling van eventuele metastasen zonder daarbij het effect van de medicatie in acht te nemen. De uroloog heeft de klacht bestreden. Ontvankelijkheid: het college heeft op grond van artikel 65d lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en de uitdrukkelijke toestemming van de gemachtigden van klager, de uroloog en zijn gemachtigde, de klacht in het kader van het algemeen belang voortgezet met de mantelzorgers van klager en niet de IGJ als klagende partij. Het college overweegt dat het handelen van de uroloog moet worden beoordeeld naar het moment waarop dit plaatsvond en op basis van informatie die de uroloog op dat moment bekend was of kon zijn Het college is van oordeel dat de uroloog adequate behandeladviezen aan klager heeft gegeven, klager wilde de geadviseerde behandelingen echter niet ondergaan vanwege de te verwachten bijwerkingen. De uroloog heeft klager groen licht gegeven voor de protonenbehandeling in Praag nadat de conclusie over de aard van de afwijking (beeld niet passend bij metastasen, meest passend bij fibreuze dysplasie) was getrokken in een multidisciplinair overleg met de nucleair geneeskundige en de skeletradioloog. Voor de uitgebreide beoordeling van de klachtonderdelen zie punt 6.3 t/m 6.16 van de beslissing. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:108 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4445

    Ongegronde klacht tegen een destijds aios urologie, nu uroloog. Klager, die vlak voor de zitting is overleden, was sinds 2012 onder behandeling bij de supervisor van de aios (zie beslissing A2022/4444) voor een prostaatcarcinoom. Aanvankelijk is gekozen voor een afwachtend beleid met regelmatige controles. In 2018 steeg de PSA waarde van klager. Klager is vanaf dat moment ontevreden over de behandeling van de supervisor die klager adviseerde de prostaat operatief te laten verwijderen of radiotherapie (uitwendige bestraling met fotonen) te ondergaan. Klager wilde geen operatie, hormoontherapie of fotonentherapie ondergaan. Hij stond wel open voor protonenbestraling. Protonenbestraling voor deze indicatie is in Nederland niet mogelijk. De aios werd vanaf augustus 2019 tot eind december 2019 bij de behandeling van klager betrokken en zag klager poliklinisch. Klager had pijn in zijn anus en uitstralende pijn in zijn linker been. Er werd een botscan en een MRI gemaakt die uitwezen dat er geen aanwijzingen (relatief lage PSA waarde en een solitaire afwijking in het femur) waren voor metastasen, maar wel dat er mogelijk sprake was van fibreuze dysplasie. Klager verwijt de uroloog dat hij niet heeft meegewerkt aan het verwezenlijken van de protonenbehandeling, dat hij de PSA-waarde als hoofdcriterium is blijven gebruiken en geen biopt heeft genomen of ander onderzoek heeft verricht na de uitslag van de botscan en dat hij de aanbeveling op het scintigram van 27 augustus 2019 en het advies op de PSMA-PETSCAN van 6 januari 2020 heeft genegeerd. Ontvankelijkheid: het college heeft op grond van artikel 65d lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en de uitdrukkelijke toestemming van de gemachtigden van klager, de uroloog en zijn gemachtigde, de klacht in het kader van het algemeen belang voortgezet met de mantelzorgers van klager en niet de IGJ als klagende partij. Ook de aios heeft de klager, vanaf het moment dat hij bij zijn behandeling betrokken is geraakt, geadviseerd om de prostaat operatief te laten verwijderen of radiotherapie te ondergaan. Het college leidt uit het dossier en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen niet af dat verweerder niet heeft meegewerkt aan de door klager gewenste protonenbehandeling. Ook is het college van oordeel dat de conclusie verdedigbaar was dat er niet uitsluitend op de -daadwerkelijk relatief lage- PSA waarde maar ook op de beelden zelf de conclusie werd getrokken dat er vermoedelijk geen sprake was van een uitzaaiing van het prostaatcarcinoom. De hiervoor genoemde PSMA-PET-scan is gemaakt op 6 januari 2020. Verweerder was op dat moment niet meer bij de behandeling van klager betrokken en hem kan van het handelen na deze scan dan ook geen verwijt worden gemaakt. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:13 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/4069

    “Klacht tegen nucleair geneeskundige over gebruik Fleischner Criteria bij beoordeling FDG PET-CT-scan bij patiënte met melanoomverleden.College: klacht gegrond, Fleischner Criteria zijn niet bedoeld voor gebruik bij patiënten met een bekende maligniteit, verslag is summier en te stellig en daarin is niet benoemd waarom de criteria toch zijn toegepast, waarschuwing

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:102 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5209

    Voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot doorhaling vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige. De verpleegkundige heeft van 2011 tot 2019 als verpleegkundige in een ziekenhuis gewerkt. In 2022 heeft de inspectie, na onderzoek, een rapport uitgebracht. De inspectie stelt vast dat bij de verpleegkundige sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. Het college acht het risico dat de verpleegkundige als gevolg van haar psychiatrische stoornis bij de uitvoering van haar werk fouten maakt, situaties onjuist inschat en niet adequaat kan handelen zeer groot. Ook brengt deze stoornis een reëel risico op collegiale conflicten met zich, die eveneens hun weerslag kunnen hebben op een goede patiëntenzorg. Het college acht de verpleegkundige vanwege haar geestesgesteldheid dan ook ongeschikt voor werk in de gezondheidszorg. Doorhaling inschrijving in BIG-register en directe schorsing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5119

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Volgens klaagster heeft de verpleegkundige valsheid in geschrifte gepleegd door in de medische rapportage te schrijven dat zij klaagster meermalen in het zorgverblijf heeft bezocht, terwijl klaagster verweerster nooit heeft gezien of gesproken. De verpleegkundige heeft de klacht bestreden en verwijst daarvoor naar haar rapportage in het cliëntendossier. Het college heeft geen aanleiding te veronderstellen dat in het cliëntendossier iets anders staat beschreven dan wat er in werkelijkheid is gebeurd. Noch in klaagsters stellingen, noch in de rest van het dossier is daar enige aanwijzing voor te vinden. Van valsheid in geschrifte is dan ook geen sprake. Het college komt tot het oordeel dat verweerster niet klachtwaardig heeft gehandeld.