ECLI:NL:TGZRAMS:2023:102 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5209

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2023:102
Datum uitspraak: 21-04-2023
Datum publicatie: 21-04-2023
Zaaknummer(s): A2022/5209
Onderwerp: Geestelijke toestand
Beslissingen:
  • Gegrond, doorhaling inschrijving register
  • Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register
Inhoudsindicatie: Voordracht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) tot doorhaling vanwege ongeschiktheid tot het uitoefenen van het beroep van verpleegkundige. De verpleegkundige heeft van 2011 tot 2019 als verpleegkundige in een ziekenhuis gewerkt. In 2022 heeft de inspectie, na onderzoek, een rapport uitgebracht. De inspectie stelt vast dat bij de verpleegkundige sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch toestandsbeeld. Het college acht het risico dat de verpleegkundige als gevolg van haar psychiatrische stoornis bij de uitvoering van haar werk fouten maakt, situaties onjuist inschat en niet adequaat kan handelen zeer groot. Ook brengt deze stoornis een reëel risico op collegiale conflicten met zich, die eveneens hun weerslag kunnen hebben op een goede patiëntenzorg. Het college acht de verpleegkundige vanwege haar geestesgesteldheid dan ook ongeschikt voor werk in de gezondheidszorg. Doorhaling inschrijving in BIG-register en directe schorsing.

Kenmerk: A2022/5209

Datum uitspraak: 21 april 2023

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam heeft de volgende beslissing gegeven
inzake de voordracht van:

de INSPECTIE GEZONDHEIDSZORG EN JEUGD,
gevestigd in Utrecht, hierna: de inspectie,
vertegenwoordigd door mr. R.H. Algera, senior juridisch adviseur bij de inspectie, E.L. van Slooten
en K. Hamoen, beiden coördinerend/specialistisch inspecteur bij de inspectie,

tegen:

A, verpleegkundige, wonende in B,
hierna: de verpleegkundige,
gemachtigde: mr. C.C. Wijburg, werkzaam in Utrecht.

1. De procedure

1.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- de voordracht met bijlagen, ontvangen op 19 december 2022;
- de reactie met bijlagen van de verpleegkundige, ontvangen op 8 februari 2023;
- de door de inspectie toegezonden 7 bijlagen ontvangen op 27 februari 2023
- de door de verpleegkundige nagezonden bijlage 6 ontvangen op 28 februari 2023.

1.2 De inspectie en de verpleegkundige hebben de gelegenheid gekregen om samen met een secretaris
van het college in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben zij geen gebruik
gemaakt.

1.3 Een verzoek van de gemachtigde van de verpleegkundige voorafgaand aan de zitting om de zaak
met gesloten deuren te behandelen is na beraad door het college afgewezen. De redenen die de
gemachtigde aandroeg werden onvoldoende gewichtig geacht voor behandeling met gesloten deuren. De
voordracht is aldus op 10 maart 2023 op een openbare zitting behandeld. Beide partijen zijn
verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Namens de inspectie zijn verschenen
mevrouw K. Hamoen, de heer E.L. van Slooten en mr. Algera voornoemd. De inspectie heeft, behalve
deze voordracht, ook een tuchtklacht ingediend met betrekking tot het beroepsmatig handelen van de
verpleegkundige, bekend onder nummer A2022/5211. De voordracht en de tuchtklacht zijn ter zitting
gevoegd behandeld conform artikel 83 lid 3 en lid 4 van de Wet op de Beroepen in de Individuele
Gezondheidszorg (Wet BIG). Deze uitspraak betreft de voordracht. Voor de eindbeslissing ten aanzien
van de tuchtklacht volgt een afzonderlijke
uitspraak.

2. De voordracht

2.1 In december 2022 heeft de inspectie, na onderzoek naar aanleiding van een melding van de
Eenheid Secretariaten Tuchtcolleges en Toetsingscommissies (ESTT), een rapport uitgebracht. Volgens
de inspectie mist de verpleegkundige de geschiktheid tot het uitoefenen van haar beroep van
verpleegkundige en de inspectie heeft op die grondslag een voordracht gedaan. Zij verzoekt het
college de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register door te halen en als voorlopige
voorziening (voor de periode van een eventueel hoger beroep) die inschrijving te schorsen met het
oog op de patiëntveiligheid.

2.2 De verpleegkundige heeft verweer gevoerd. Dit verweer wordt voor zover nodig hierna verder
besproken.

2.3 Het college komt tot het oordeel dat de voorzieningen zoals door de inspectie zijn gevraagd
op hun plaats zijn. Hieronder legt het college uit hoe het tot deze beslissing is gekomen.

3. Uitleg van de beslissing

Welke criteria gelden bij de beoordeling van de voordracht?

3.1 Een BIG-geregistreerde zorgverlener kan op verzoek van de inspectie in het BIG-register
doorgehaald worden voor de uitoefening van zijn beroep (artikel 79 lid 1 Wet BIG). Dit kan het
college beslissen als de zorgverlener niet geschikt kan worden geacht tot het uitoefenen van dat
beroep wegens:

1° zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid; of
2° zijn gewoonte van drankmisbruik of van misbruik van middelen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van
de Opiumwet.

Wat is er aan de hand?

3.2 De verpleegkundige heeft van 2011 tot april 2019 in C, te B, gewerkt als verpleegkundige op
de intensive care. Daar is zij in 2019 arbeidsongeschikt uit dienst gegaan. Daarna is zij in dienst
getreden bij D, te E, waar zij twee maanden heeft gewerkt (mei en juni 2019). Hierna heeft de
verpleegkundige geen dienstverband meer gehad. De verpleegkundige ontwikkelde in de periode dat zij
werkte somatische klachten en zij bleef regelmatig langere periodes ziek thuis. Ook ervoer zij dat
de intensivisten waarmee zij werkte binnendrongen in haar brein met beelden en stemmen.

3.3 Op 4 augustus 2020 nam de verpleegkundige contact op met de ESTT omdat zij een tuchtklacht
wilde indienen. De reden voor de verpleegkundige om een tuchtklacht te willen indienen was dat artsen van de intensive care van C, en artsen van D, volgens haar patiënten zouden bedreigen en vermoorden. Tevens zou één van de artsen de verpleegkundige hebben bedreigd, haar computer hebben gehackt en bewust het coronavirus verspreid hebben. De ESTT vond de observaties uitzonderlijk en zorgelijk en zag daarin reden om bij de inspectie melding te doen. Daarop heeft de inspectie besloten een onderzoek in te stellen. Daartoe heeft de inspectie (onder meer) meerdere gesprekken gevoerd met de verpleegkundige en contact gehad met haar behandelaars bij de GGZ. In de
periode waarin deze gesprekken plaatsvonden is de verpleegkundige vanaf eind 2020 in het kader van
de Wet verplichte GGZ gedurende nagenoeg een jaar opgenomen geweest in een GGZ-instelling. Na
afloop van deze opname gaf de verpleegkundige op het verzoek van de inspectie aan, vooralsnog niet
te willen meewerken aan een expertiseonderzoek. Op 28 juli 2022 is zij evenwel alsnog gestart met
een dergelijk expertiseonderzoek, uitgevoerd door een externe psychiater. De externe psychiater
rapporteerde zijn bevindingen op 11 oktober 2022 aan de inspectie. In december 2022 heeft de
inspectie vervolgens haar eindrapport uitgebracht.

3.4 De conclusie van het inspectieonderzoek luidt dat er ten aanzien van de verpleegkundige
sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging
kan betekenen. Op basis van het onderzoek heeft de inspectie vastgesteld dat bij de verpleegkundige
sprake is van een zeer ernstig psychiatrisch toestandsbeeld, zowel ten tijde van het onderzoek als
ten tijde van de periode waarop de melding betrekking had. De psychiatrische problematiek is door
de externe psychiater geclassificeerd als schizofrenie, multipele episoden, gedeeltelijk in
remissie. De verpleegkundige is hiervoor sinds 2008 onder behandeling en meerdere malen opgenomen
geweest. Op het moment van het onderzoek door de externe psychiater gebruikte de verpleegkundige
het antipsychoticum aripiprazol. De inspectie heeft geconstateerd dat de verpleegkundige ondanks de
ondergane behandelingen en medicatie blijft persisteren in haar denkbeelden en belevingen. Naar het
oordeel van de externe psychiater heeft de verpleegkundige nog wanen, terwijl zij antipsychotische
medicatie gebruikt. De wanen lijken over de jaren te zijn verergerd en uitgebreid. De externe
psychiater geeft aan te verwachten dat de verpleegkundige levenslang deze aandoening zal hebben.

3.5 De inspectie constateert voorts dat het bij de verpleegkundige ontbreekt aan voldoende
ziekte-inzicht en zelfreflectie. In een gesprek tussen de inspectie en de verpleegkundige waarin de
inspectie aangaf zich zorgen te maken over haar gezondheidstoestand gaf de verpleegkundige aan dat
ze dat deels begreep, maar dat alles wat zij de inspectie vertelde echt gebeurde: “Mensen worden
nog steeds vermoord in ziekenhuizen en dit zal niet stoppen zolang het satanisme verspreid wordt.”

(citaat uit het inspectierapport).

3.6 Blijkens het inspectierapport heeft de verpleegkundige op enig moment aan de inspectie
aangegeven ooit wel weer in de zorg te willen werken als verpleegkundige.

De voordracht en de reactie van de verpleegkundige

3.7 Volgens de inspectie mist de verpleegkundige de geschiktheid tot het uitoefenen van haar
beroep en zij doet op die grondslag een voordracht. Zij verzoekt het college de inschrijving van de
verpleegkundige in het BIG-register door te halen en als voorlopige voorziening (voor de periode
van een eventueel hoger beroep) die inschrijving te schorsen met het oog op de patiëntveiligheid.

3.8 De verpleegkundige erkent dat zij een psychische stoornis heeft. Zij is naar eigen zeggen
familiair belast met schizofrenie en lijdt sinds 2008 aan psychoses. Zij is slachtoffer van haar
familie die zich bezighoudt met satanisme, waarin zij haar willen betrekken, zo stelt de
verpleegkundige in haar verweerschrift. Zij meent dat de diagnose schizofrenie geen obstakel hoeft
te vormen om een functie uit te oefenen in de gezondheidszorg. Zij is zich ervan bewust dat haar
geestelijke gesteldheid van invloed kan zijn op haar werk. In perioden dat zij niet in staat was of
zichzelf niet in staat achtte haar werk te doen, heeft zij zich ziekgemeld, aldus de
verpleegkundige.

3.9 De verpleegkundige kan zich niet verenigen met de geschetste prognose van de externe
psychiater. Zij geeft aan dat haar behandelend artsen menen dat de schizofrenie goed behandelbaar
is en dat het geenszins is uitgesloten dat zij op termijn weer tot werken in staat geacht moet
worden.

3.10 De verpleegkundige geeft aan niet meer aan het bed te willen werken, maar dat zij klinisch
epidemioloog wil worden. Als haar inschrijving in het BIG-register wordt doorgehaald, dan kan dat
niet. Ter zitting heeft de verpleegkundige verklaard niet meer terug te willen naar C, of D, omdat
medewerkers in die ziekenhuizen het satanisme aanhangen.

Wat zijn de overwegingen van het college?

3.11 Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het college dat de ambulante en de klinische
behandeling van de verpleegkundige voor haar psychiatrische problematiek geen afdoende resultaat
hebben opgeleverd in die zin dat het verantwoord zou zijn dat zij weer als verpleegkundige in de
patiëntenzorg komt te werken. Het college is van oordeel dat zij daarvoor de geschiktheid mist,
omdat zij aanhoudend met deze problemen kampt en de kans reëel is dat zij hiervan levenslang last
zal blijven ondervinden. Het college acht daarbij van belang dat de wanen die de verpleegkundige
ervaart (ook) haar collega’s en patiënten betreffen. Ook geeft de verpleegkundige aan zich niet
altijd alle uitspraken die zij doet te kunnen herinneren. Volgens de externe psychiater heeft de
verpleegkundige door haar wanen een gestoorde realiteitszin.

3.12 Het college acht de -overigens niet verder onderbouwde- stelling van de verpleegkundige dat
volgens haar artsen haar psychische stoornis goed behandelbaar is en dat zij op termijn weer tot
werken in staat geacht moet worden, gezien haar medisch verleden en de conclusie van de externe
psychiater, niet aannemelijk.

3.13 Het college acht het risico dat de verpleegkundige als gevolg van haar psychiatrische
stoornis bij de uitvoering van haar werk fouten maakt, situaties onjuist inschat en niet adequaat
kan handelen zeer groot. Ook brengt deze stoornis een reëel risico op collegiale conflicten met
zich, die eveneens hun weerslag kunnen hebben op een goede patiëntenzorg. Het college acht de
verpleegkundige vanwege haar geestesgesteldheid dan ook ongeschikt voor werk in de gezondheidszorg.
Dat geldt derhalve ook voor het werk als klinisch epidemioloog. Het college ziet geen mogelijkheden
om bijzondere waarborgen te stellen waaronder de verpleegkundige nog wel als zodanig zou kunnen
werken zonder risico’s voor haar patiënten.

Conclusie

3.14 Het college zal de voordracht van de inspectie volgen en de inschrijving van de
verpleegkundige in het BIG-register doorhalen dan wel, indien de inschrijving bij het
onherroepelijk worden van de beslissing tot doorhaling inmiddels is doorgehaald, aan de
verpleegkundige een verbod opleggen tot wederinschrijving.

3.15 In de periode tot aan het onherroepelijk worden van deze uitspraak zijn er geen wettelijke
belemmeringen voor de verpleegkundige om werkzaam te zijn als verpleegkundige. In het belang van de
individuele gezondheidszorg zal het college daarom als voorlopige voorziening haar bevoegdheid om
de aan de inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen schorsen, totdat
de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is
vernietigd.

4. De beslissing

Het college:
- beveelt de doorhaling van de inschrijving van de verpleegkundige in het BIG-register, dan wel
ontzegt de verpleegkundige, voor het geval zij op het moment van onherroepelijk worden van deze
beslissing niet is ingeschreven in het BIG-register, het recht om wederom in dit register te worden
ingeschreven;
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening de bevoegdheid van de verpleegkundige om de aan de
inschrijving in het BIG-register verbonden bevoegdheden uit te oefenen totdat de beslissing tot
doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.

Deze beslissing is gegeven door A. van Maanen, voorzitter, C.C.B.M. van Kimmenade, lid-jurist,
J.M.C. van Dam, psychiater, C.M.J.H. Vermeulen, psychiater, en A. Medema , huisarts, bijgestaan
door Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 21 april 2023.