Zoekresultaten 1-10 van de 12909 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:36 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5334

    Oogarts: Verweerder wordt verweten dat: a) hij bij de staaroperatie aan het linkeroog van klager een lens met een verkeerde sterkte heeft geïmplanteerd; b) hij klager niet tijdig heeft geïnformeerd over de gegevens betreffende de ingebrachte kunstlens; c) hij klager niet heeft verwezen naar een andere oogarts; d) zijn klachtenregeling niet naar behoren functioneert en dat klager geen reactie heeft ontvangen op zijn terugbelverzoek; e) hij niet tijdig een afschrift van het medisch dossier aan klager heeft verstrekt.Het college oordeelt klacht onderdeel a) gegrond omdat verweerder als operateur had moeten controleren of de richtlijn voor de berekening van de te implanteren lens was gevolgd. Het college acht de overige klachtonderdelen ongegrond. Maatregel: waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRSHE:2024:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2023/5335

    Oogarts: Verweerder wordt verweten dat: a) hij de gegevens van de laserbehandeling in 2003 niet heeft opgevraagd bij de voorbereiding van de operatie in 2022; b1) hij klager voorafgaand aan de operatie onvoldoende informatie heeft gegeven; b2) hij bij het constateren van een restafwijking van +2.75 bij de postoperatieve controle onvolledige en onjuiste informatie aan klager heeft gegeven, onjuist advies aan klager heeft verstrekt en geen empathie heeft getoond; c) hij geen gesprek met klager in het bijzijn van zijn collega-oogarts operateur wilde voeren.Het college oordeelt klacht onderdeel a) gegrond omdat verweerder de richtlijn voor de berekening van de te implanteren lens diende te volgen ofwel diende te motiveren waarom hij die richtlijn niet heeft gevolgd. Het college acht de overige klachtonderdelen ongegrond. Maatregel: waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:106 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6341

    Deels gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is gestruikeld en heeft zich met pijnklachten aan haar voet gewend tot de fysiotherapiepraktijk waar verweerder werkzaam is. Verweerder heeft, onder supervisie, de intake gedaan en heeft een conservatief beleid ingezet. Hierna heeft klaagster nog vier behandelingen gehad bij verweerder en een collega-fysiotherapeut (de supervisor). Na vijf weken heeft klaagster zich tot een andere fysiotherapeut gewend en is een echo en röntgenfoto van de voet gemaakt. Hieruit bleek dat een van de middenvoetsbeentjes was gebroken. Klaagster verwijt verweerder onder andere dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld en onnodig lang een onjuiste behandeling heeft gegeven met een vertraagde genezing tot gevolg. Gebleken is dat verweerder ten tijde van de eerste drie consulten geen geldige BIG-registratie als fysiotherapeut had. Het college rekent het verweerder aan dat hij dit niet aan klaagster heeft verteld en haar zo de kans ontnomen heeft te worden behandeld door iemand die tuchtrechtelijk toetsbaar is. Hoe zeer laakbaar ook, doordat verweerder niet ingeschreven stond is hij voor die periode ten aanzien van zijn handelen of nalaten niet onderworpen aan het tuchtrecht en is klaagster in dat deel van haar klacht niet-ontvankelijk. Voor het deel van haar klacht dat ziet op de periode dat verweerder wel geregistreerd was overweegt het college dat hoewel verweerder de behandelingen uit heeft gevoerd onder supervisie en hij geen eindverantwoordelijkheid draagt, een eigen inbreng en kritisch geluid wel op zijn plaats was geweest. Toen er na driemaal repositie cuboid nog geen wezenlijke verbetering was had van verweerder verwacht mogen worden dat hij zijn eerdere gedachten over het maken van een röntgenfoto zou heroverwegen en een meer kritische houding ten aanzien van het behandelplan en verloop hardop had uitsproken. Dit nalaten is hem tuchtrechtelijk te verwijten maar, in de gegeven omstandigheden, niet zodanig dat het college komt tot het opleggen van een maatregel. Daarbij let het college met name op het feit dat verweerder zijn opleiding nog maar zeer recent had afgerond en feitelijk nog werkte onder supervisie. Het college verklaart de klacht gedeeltelijk gegrond, zonder oplegging van een maatregel.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:107 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6441

    Gegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is gestruikeld en heeft zich met pijnklachten aan haar voet gewend tot de fysiotherapiepraktijk waar verweerder werkzaam is. Een collega-fysiotherapeut die onder supervisie stond van verweerder, heeft de intake gedaan en heeft een conservatief beleid ingezet. Hierna heeft klaagster nog vier behandelingen gehad bij de collega-fysiotherapeut en bij verweerder. Na vijf weken heeft klaagster zich tot een andere fysiotherapeut gewend en is een echo en röntgenfoto van de voet gemaakt. Hieruit bleek dat een van de middenvoetsbeentjes was gebroken. Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij zonder adequate differentiële diagnose na het voettrauma onjuiste behandelingen is gestart en dat hij zonder aanvullend onderzoek de behandeling heeft voortgezet. Met als gevolg dat de genezing van de voet is verstoord. Het college overweegt dat de richtlijn Enkelletsel van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (hierna: de KNGF-richtlijn) voorschrijft dat na een anamnese en lichamelijk onderzoek als indicatie voor het maken van een röntgenfoto, de Ottawa Ankle Rules (OAR) gebruikt dienen te worden om een fractuur uit te sluiten. Het uiterlijk van de voet samen met de pijnklachten van klaagster waren, conform de KNGF-richtlijn en de OAR, een indicatie voor het maken van een röntgenfoto. Zonder zelfstandig onderzoek te doen is verweerder meegegaan in de verkeerd gestelde diagnose van de collega-fysiotherapeut. Naar het oordeel van het college heeft verweerder daarmee onvoldoende supervisie uitgeoefend. Door klaagster niet in te sturen voor een röntgenfoto terwijl daarvoor wel een duidelijke aanleiding was, heeft verweerder gehandeld in strijd met de zorg die hij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. Extra zorgwekkend acht het college de omstandigheid dat verweerder ter zitting duidelijk heeft gemaakt nauwelijks in te zien dat zijn handelswijze onjuist was en dat hij verklaarde in een voorkomende situatie wederom hetzelfde te doen. Het college is van oordeel dat de maatregel van een berisping passend en geboden is.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5883

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een dermatoloog. Klager verwijt de dermatoloog dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat hij tijdens de afspraak van klager niet aanwezig en niet bereikbaar was en dit niet vroegtijdig heeft aangegeven. Klager verwijt de dermatoloog ook dat hij nooit navraag naar zijn gezondheid heeft gedaan. Het college stelt vast dat er geen behandelrelatie tussen klager en de dermatoloog tot stand is gekomen. Klager is op basis van de tweede tuchtnorm ontvankelijk. De verweten gedragingen hebben volgens het college voldoende weerslag op de individuele gezondheidszorg, omdat die zien op de (volgens klager) niet nagekomen afspraak op de polikliniek en het hierover niet informeren van de van de patiënt. Het college komt tot de conclusie dat het wenselijk is dat de patiënt voorafgaand aan de afspraak voldoende is voorgelicht. Dit ziet onder andere op de locatie, de aanwezige behandelaar(s) en de werkwijze. Voor zover het college kan beoordelen is dit in het geval van klager niet helemaal het geval geweest. De dermatoloog (zoals genoemd op de verwijsbrief) was niet beschikbaar en heeft klager hierover niet voortijdig over geïnformeerd. Wel heeft de dermatoloog ervoor gezorgd dat klager gezien werd op het juiste spreekuur met voldoende expertise. Van de dermatoloog had onder de gegeven omstandigheden niet hoeven worden verwacht dat hij aanwezig zou zijn. Ook zijn er inmiddels aanpassingen doorgevoerd waardoor de informatieverstrekking naar patiënten is verbeterd. De dermatoloog heeft als afdelingshoofd laten zien dat hij zich de klacht van klager heeft aangetrokken en hier lering uit heeft willen trekken. Een en ander levert al met al geen tuchtrechtelijk verwijt op. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Ook het klachtonderdeel dat handelt over de navraag naar de gezondheid van klager is ongegrond (zie hiervoor 5.11) van de beslissing. De klacht tegen de dermatoloog is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:104 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5884

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een dermatoloog. Klager verwijt de dermatoloog dat hij heeft geweigerd zelf een consult te doen bij klager in plaats van dit over te laten aan de aios. Klager vindt dat de dermatoloog dan zelf had kunnen vaststellen dat hij geen agressieve patiënt was. Klager verwijt de dermatoloog voorts dat hij nooit navraag naar zijn gezondheid heeft gedaan. Klager dacht dat hij een afspraak met een specialist had, en in plaats daarvan zou hij eerst worden gezien door een aios. De dermatoloog stelde vast dat de aios na het gesprek met klager emotioneel en ontdaan was en dat het niet gelukt was een inhoudelijk gesprek te voeren. De dermatoloog heeft vervolgens he gesprek met klager overgenomen van de aios en uitgelegd hoe het gedrag van klager op de aios is overgekomen. De dermatoloog heeft uitgelegd hoe de praktijk is ingericht in een opleidingsziekenhuis en dat hij vanwege afwezigheid van een collega niet het hele consult van patiënt kon overnemen. Klager heeft een video- of belconsult op een later tijdstip met de afwezige college geweigerd. Het college is van oordeel dat de dermatoloog niet gehouden is geweest het consult van de aios over te nemen. De aios en de dermatoloog hebben de werkwijze ter plekke afzonderlijk aan klager kenbaar gemaakt. Klager weigerde volgens deze werkwijze te worden geholpen. Het college is van oordeel dat de dermatoloog voldoende grond heeft gehad om de behandelingsovereenkomst in samenspraak met klager te beëindigen. De dermatoloog heeft hierbij in ogenschouw genomen dat het handelde om een eerste eenmalig consult in het kader van een second opinion en voldoende oog gehad voor een zorgvuldige wijze van beëindiging van de behandelovereenkomst. Het had volgens het college wel de voorkeur verdient als dit schriftelijk was vastgelegd aan een specialistenbrief naar de huisarts en de verwijzer van patiënt. Dit nalaten levert echter geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Alles overziend is het college van oordeel dat de dermatoloog het consult niet van de aios had hoeven overnemen. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Ook het klachtonderdeel dat handelt over de navraag naar de gezondheid van klager is ongegrond (zie hiervoor 5.10) van de beslissing. De klacht tegen de dermatoloog is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5885

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. Klager verwijt de arts dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij naar aanleiding van het consult met klager onjuiste en onredelijk bezwarende informatie over de situatie heeft gegeven en daarmee de dermatoloog (beslissing A2023/5884) op het verkeerde been heeft gezet. Klager is hierdoor niet geholpen. Voorst verwijt klager de arts dat zij nooit navraag naar zijn gezondheid heeft gedaan. Het college is van oordeel dat uit het verweerschrift en het medisch dossier is gebleken dat de arts het verloop van het gesprek aan haar supervisor heeft teruggekoppeld. De supervisor is na het gesprek met de arts ook zelf het gesprek aangegaan met klager. Uit het medisch dossier blijkt dat de supervisor het gesprek met klager (ook) als onprettig heeft ervaren. De supervisor heeft zich door dit gesprek een eigen oordeel kunnen vormen. Het is niet gebleken dat de arts haar supervisor op het verkeerde been heeft gezet of onjuiste (of onredelijk bezwarende) informatie met hem heeft gedeeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Ook het klachtonderdeel dat handelt over de navraag naar de gezondheid van klager is ongegrond (zie hiervoor 5.6) van de beslissing. De klacht tegen de arts is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:98 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6571

    Gegronde klacht tegen een huisarts. Klager verwijt de huisarts dat hij een onjuiste/zeer onzorgvuldige heeft gedaan bij Veilig Thuis, op onjuiste wijze is omgegaan met het huisartsenjournaal van zijn zoon en hem als ouder onvoldoende heeft betrokken bij de zorg aan zijn zoon. Het college oordeelt dat de huisarts geen oog heeft gehad voor de belangen van klager als ouder met ouderlijk gezag over een minderjarige zoon. Hij heeft zonder gegronde reden de regelgeving over informatieverstrekking aan gescheiden ouders van minderjarige kinderen, over dossiervoering, over het zo mogelijk betrekken van beide ouders bij belangrijke behandelbeslissingen en over het doen van een melding bij Veilig Thuis niet in acht genomen, hetgeen temeer klemt nu hij wist van de langdurige juridische strijd tussen klager en zijn ex-partner over de zorg voor hun zoon. Klacht in alle onderdelen gegrond. Berisping. Publicatie.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5952

    Klacht tegen een huisarts. Klagers (patiënt en partner van de patiënt) verwijten de huisarts dat hij niet heeft voldaan aan het dringende verzoek van klagers om een medicamenteuze behandeling te starten tegen de cocaïneverslaving van de patiënt. Het college oordeelt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is voor zover de partner van de patiënt namens zichzelf klaagt en dat de klacht voor het overige kennelijk ongegrond is. De huisarts is slechts op één moment betrokken geweest bij de zorg voor patiënt en heeft toen adequaat gereageerd door patiënt uit te nodigen voor een fysiek consult om zijn hulpvraag te bespreken. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:100 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5953

    Klacht tegen een huisarts. Klagers (patiënt en partner van de patiënt) verwijten de huisarts dat hij niet heeft voldaan aan het dringende verzoek van klagers om een medicamenteuze behandeling te starten tegen de cocaïneverslaving van de patiënt. Het college oordeelt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is voor zover de partner van de patiënt namens zichzelf klaagt en dat de klacht voor het overige kennelijk ongegrond is. De huisarts heeft adequaat gereageerd op de hulpvraag van de patiënt door met hem in gesprek te gaan over zijn cocaïneverslaving en hem te verwijzen naar de verslavingszorg. Hij heeft zich bij deze beslissing laten adviseren door een ervaren verslavingsarts en is zodoende op zorgvuldige wijze tot zijn beslissing gekomen de patiënt (opnieuw) te verwijzen. Klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.