Zoekresultaten 31-40 van de 42309 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:104 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5884

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een dermatoloog. Klager verwijt de dermatoloog dat hij heeft geweigerd zelf een consult te doen bij klager in plaats van dit over te laten aan de aios. Klager vindt dat de dermatoloog dan zelf had kunnen vaststellen dat hij geen agressieve patiënt was. Klager verwijt de dermatoloog voorts dat hij nooit navraag naar zijn gezondheid heeft gedaan. Klager dacht dat hij een afspraak met een specialist had, en in plaats daarvan zou hij eerst worden gezien door een aios. De dermatoloog stelde vast dat de aios na het gesprek met klager emotioneel en ontdaan was en dat het niet gelukt was een inhoudelijk gesprek te voeren. De dermatoloog heeft vervolgens he gesprek met klager overgenomen van de aios en uitgelegd hoe het gedrag van klager op de aios is overgekomen. De dermatoloog heeft uitgelegd hoe de praktijk is ingericht in een opleidingsziekenhuis en dat hij vanwege afwezigheid van een collega niet het hele consult van patiënt kon overnemen. Klager heeft een video- of belconsult op een later tijdstip met de afwezige college geweigerd. Het college is van oordeel dat de dermatoloog niet gehouden is geweest het consult van de aios over te nemen. De aios en de dermatoloog hebben de werkwijze ter plekke afzonderlijk aan klager kenbaar gemaakt. Klager weigerde volgens deze werkwijze te worden geholpen. Het college is van oordeel dat de dermatoloog voldoende grond heeft gehad om de behandelingsovereenkomst in samenspraak met klager te beëindigen. De dermatoloog heeft hierbij in ogenschouw genomen dat het handelde om een eerste eenmalig consult in het kader van een second opinion en voldoende oog gehad voor een zorgvuldige wijze van beëindiging van de behandelovereenkomst. Het had volgens het college wel de voorkeur verdient als dit schriftelijk was vastgelegd aan een specialistenbrief naar de huisarts en de verwijzer van patiënt. Dit nalaten levert echter geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op. Alles overziend is het college van oordeel dat de dermatoloog het consult niet van de aios had hoeven overnemen. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Ook het klachtonderdeel dat handelt over de navraag naar de gezondheid van klager is ongegrond (zie hiervoor 5.10) van de beslissing. De klacht tegen de dermatoloog is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:130 Hof van Discipline 's Gravenhage 230208

    Verweerder heeft hoger beroep tegen beslissing raad ingetrokken. Hof bepaalt ingangsdatum schorsing.

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:28 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/728018 / DW RK 23/11 MdV/RH

    hoogte beslagvrije voet kan door de tuchtrechter niet worden vastgesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft voldoende voortvarend de beslagvrije voet op klagers verzoek aangepast. 

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5885

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. Klager verwijt de arts dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij naar aanleiding van het consult met klager onjuiste en onredelijk bezwarende informatie over de situatie heeft gegeven en daarmee de dermatoloog (beslissing A2023/5884) op het verkeerde been heeft gezet. Klager is hierdoor niet geholpen. Voorst verwijt klager de arts dat zij nooit navraag naar zijn gezondheid heeft gedaan. Het college is van oordeel dat uit het verweerschrift en het medisch dossier is gebleken dat de arts het verloop van het gesprek aan haar supervisor heeft teruggekoppeld. De supervisor is na het gesprek met de arts ook zelf het gesprek aangegaan met klager. Uit het medisch dossier blijkt dat de supervisor het gesprek met klager (ook) als onprettig heeft ervaren. De supervisor heeft zich door dit gesprek een eigen oordeel kunnen vormen. Het is niet gebleken dat de arts haar supervisor op het verkeerde been heeft gezet of onjuiste (of onredelijk bezwarende) informatie met hem heeft gedeeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Ook het klachtonderdeel dat handelt over de navraag naar de gezondheid van klager is ongegrond (zie hiervoor 5.6) van de beslissing. De klacht tegen de arts is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:131 Hof van Discipline 's Gravenhage 240118

    Beklag op grond van artikel 13 gegrond. Klager heeft een vordering ingesteld op grond van een onrechtmatige daad van de belastingdienst, te weten het nalaten om hem te wijzen op onjuiste inhouden dan wel hem niet te wijzen op de mogelijkheid om een verzoek tot teruggave van de gestelde onjuiste inhoudingen. Om die reden vordert hij ook schadevergoeding. De bestuursrechter heeft hem in de uitspraak van 20 april 2023 duidelijk verwezen naar de civiele rechter. Niet is gebleken dat de kantonrechter acht heeft geslagen op die uitspraak. Daarbij kan het hof zonder nadere deskundige toelichting (bijvoorbeeld een procesadvies van een gespecialiseerd advocaat) niet beoordelen of het beroep op grond van het gestelde onrechtmatig handelen geen redelijke kans van slagen heeft.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:62 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-545/DB/LI

    Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klager heeft zich op 21 september 2021 met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden van vóór 21 september 2018, op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde verjaringstermijn. Voor zover de klacht ziet op het handelen van verweerder vanaf 21 september 2018 kan klager wel worden ontvangen in de klacht, die gegrond is. Vast staat dat verweerder en mr. A hebben samengewerkt bij de behandeling van klagers dossier, terwijl mr. A was geschrapt van het tableau als gevolg van een tuchtrechtelijke veroordeling. Vast staat dat verweerder bij aanvang van zijn werkzaamheden op 23 september 2014 enkel een opdrachtbevestiging aan mr. A heeft gestuurd en dat hij geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd. Zoals hiervoor in 5.2 is overwogen kan klager echter niet worden ontvangen in de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het optreden van verweerder van voor 21 september 2018. Voor zover klachtonderdeel 1 ziet op het ontbreken van een deugdelijke opdrachtbevestiging bij aanvang van verweerders werkzaamheden in 2014 is de klacht dan ook niet-ontvankelijk. De raad is evenwel van oordeel dat verweerder terstond na de beslissing van de raad van 21 oktober 2019, waarin de wijze waarop verweerder met mr. A had samengewerkt ontoelaatbaar werd bevonden, had moeten overgaan tot het (alsnog) verzenden van een deugdelijke opdrachtbevestiging aan klager. Ook toen heeft verweerder met klager echter geen duidelijke afspraken gemaakt noch schriftelijk vastgelegd over de aard van zijn werkzaamheden, de aanpak van de zaak, de te volgen strategie, zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, de wijze van declareren, de omvang van de te verwachten werkzaamheden en de mogelijke risico’s. De raad is van oordeel dat verweerder ook in de communicatie met klager is tekortgeschoten en onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen door mr. A als centraal aanspreekpunt te laten fungeren. Voorts staat vast dat verweerder heeft verzuimd het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 november 2019 aan klager toe te sturen en dat hij het arrest en de mogelijkheid van het instellen cassatieberoep niet met klager heeft besproken. De cassatietermijn is ongebruikt verstreken. De e-mail van klager van 8 januari 2020, waarin hij informeerde naar de stand van zaken, heeft verweerder onbeantwoord gelaten. Klager is eerst op 30 april 2020, derhalve na het verstrijken van de cassatietermijn, middels het betekeningsexploit van de deurwaarder  met het arrest bekend geraakt. Verweerder is aldus ernstig tekort geschoten in de bijstand aan en communicatie met klager. Verweerder is reeds tweemaal tuchtrechtelijk veroordeeld. In 2018 heeft een andere cliënt van verweerder geklaagd over de door verweerder verleende bijstand. Ook in die zaak had verweerder samengewerkt met mr. A nadat deze was geschrapt. In die zaak is bij beslissing van 21 oktober 2019 aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. De in 2018 ingediende klacht en de daarop volgende beslissing van de raad hebben verweerder er echter niet van weerhouden om zijn samenwerking met mr. A voort te zetten. Dit rekent de raad verweerder zeer zwaar aan. De raad acht in dezen een schorsing voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend en geboden.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:63 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-008/DB/ZWB

    Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Klagers verwijten verweerder in de eerste plaats dat hij zich met de inhoud van zijn brief van 31 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan chantage. Anders dan klagers is de raad van oordeel dat verweerder met de brief van 31 mei 2023 de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerder heeft in die brief slechts geschreven dat zijn cliënt een vordering op klagers heeft ten bedrage van € 100.000,-- en dat als klagers het standpunt innemen dat zij niet gehouden zijn tot betaling van dat bedrag omdat van een legale woonsituatie geen sprake is, zijn cliënt bij de gemeente zal nagaan of geen sprake is van een legale woonsituatie en, indien inderdaad geen sprake is van een legale woonsituatie, de gemeente zal verzoeken om de woonsituatie alsnog legaal te maken. Verweerder mocht dit namens zijn cliënt schrijven in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Van chantage is geen sprake. Klachtonderdeel 1 is dan ook ongegrond. Klagers verwijten verweerder in de tweede plaats, dat indien hij inderdaad een verzoek tot beoordeling van de woonsituatie bij de gemeente zou indienen, klagers onevenredig zouden worden benadeeld terwijl met indiening van een dergelijk verzoek ook geen redelijk doel zou worden gediend, nu een dergelijk verzoek kansloos zou zijn. Vaststaat dat verweerder geen verzoek tot beoordeling van de woonsituatie bij de gemeente heeft ingediend. De raad overweegt dat de tuchtrechter enkel een tuchtrechtelijk oordeel kan geven over het handelen of nalaten van een advocaat dat zich reeds heeft voorgedaan. Over mogelijk toekomstig optreden kan de tuchtrechter geen tuchtrechtelijk oordeel geven. Om die reden kunnen klagers in het tweede onderdeel van de klacht niet worden ontvangen. De raad zal klachtonderdeel 2 derhalve niet-ontvankelijk verklaren.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:116 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-461/AL/MN

    Verzetbeslissing. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:128 Hof van Discipline 's Gravenhage 230293 en 240025

    Twee gegronde dekenbezwaren. In 230293 heeft verweerder in strijd met de regelgeving gebankierd met derdengelden via zijn kantoorrekening zonder depotovereenkomst. Verweerder verkeerde in financiële moeilijkheden en heeft rechthebbende pas betaald na meerdere rappels en klacht bij deken. In 240025 gaat het om verweerders stichting derdengelden, instabiele kantoorfinanciën (met uiteindelijk faillissement van zijn praktijkvennootschap), niet voldoen aan Voda met betrekking tot kantoororganisatie, niet inhoudelijk reageren op verzoeken van en slecht bereikbaar zijn voor de deken. Beroep van verweerder met name vanwege opgelegde maatregelen (voorwaardelijke schorsing van zes weken en schrapping). Hof bekrachtigt schrapping en legt de schorsing onvoorwaardelijk op.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:60 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-128/DB/LI/D

    Dekenbezwaar. Uit de door de deken overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder ondanks de eerdere tuchtrechtelijke veroordeling wegens het – onder meer – niet meewerken aan het dekentoezicht en ondanks de herhaalde verzoeken van de deken in gebreke is gebleven met het tijdig en naar behoren voldoen aan de redelijke verzoeken van de deken. Verweerder heeft de deken nog altijd niet in staat gesteld om een duidelijk en betrouwbaar beeld van de financiële positie van verweerders kantoor vast te stellen. De door verweerder aangeleverde stukken vertonen onderlinge tegenstrijdigheden en verweerder laat onduidelijkheid bestaan over de status van de stukken (concept/definitief). De gegrond bevonden bezwaren rechtvaardigen als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige dekenbezwaar staat echter niet op zichzelf. Ook het dekenbezwaar dat gegrond werd bevonden bij beslissing (kenmerk 22-776/DB/LI/D) van de raad van 6 maart 2023, welke beslissing het Hof van Discipline bij beslissing van 15 maart 2024 (kenmerk 230092D) heeft bekrachtigd, had betrekking op het niet aanleveren van gevraagde bescheiden en het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak. Na bestudering van het dossier en gelet op hetgeen de deken en verweerder ter zitting naar voren hebben gebracht, ziet de raad een patroon in het door verweerder gedemonstreerde gedrag van het niet, althans niet volledig en tijdig, gevolg geven aan verzoeken van de deken om informatie. De raad heeft zorgen over verweerders praktijkvoering. Daarbij betrekt de raad dat verweerder er niet alleen stelselmatig blijk van geeft zich onvoldoende bewust te zijn van de voor de advocatuur geldende regelgeving op het gebied van (financiële) administratie en het verlenen van medewerking aan toezicht van de deken, maar zich ook zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die met deze regelgeving worden gediend.Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Uit de houding van verweerder, ook in deze procedure, is op te maken dat hij de ernst van de situatie blijkbaar niet inziet. Op grond van het voorgaande oordeelt de raad een schorsing voor de duur van 26 weken passend en geboden.