ECLI:NL:TADRSHE:2024:60 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-128/DB/LI/D

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2024:60
Datum uitspraak: 06-05-2024
Datum publicatie: 06-05-2024
Zaaknummer(s): 24-128/DB/LI/D
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Niet voldoen
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Uit de door de deken overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder ondanks de eerdere tuchtrechtelijke veroordeling wegens het – onder meer – niet meewerken aan het dekentoezicht en ondanks de herhaalde verzoeken van de deken in gebreke is gebleven met het tijdig en naar behoren voldoen aan de redelijke verzoeken van de deken. Verweerder heeft de deken nog altijd niet in staat gesteld om een duidelijk en betrouwbaar beeld van de financiële positie van verweerders kantoor vast te stellen. De door verweerder aangeleverde stukken vertonen onderlinge tegenstrijdigheden en verweerder laat onduidelijkheid bestaan over de status van de stukken (concept/definitief). De gegrond bevonden bezwaren rechtvaardigen als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige dekenbezwaar staat echter niet op zichzelf. Ook het dekenbezwaar dat gegrond werd bevonden bij beslissing (kenmerk 22-776/DB/LI/D) van de raad van 6 maart 2023, welke beslissing het Hof van Discipline bij beslissing van 15 maart 2024 (kenmerk 230092D) heeft bekrachtigd, had betrekking op het niet aanleveren van gevraagde bescheiden en het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak. Na bestudering van het dossier en gelet op hetgeen de deken en verweerder ter zitting naar voren hebben gebracht, ziet de raad een patroon in het door verweerder gedemonstreerde gedrag van het niet, althans niet volledig en tijdig, gevolg geven aan verzoeken van de deken om informatie. De raad heeft zorgen over verweerders praktijkvoering. Daarbij betrekt de raad dat verweerder er niet alleen stelselmatig blijk van geeft zich onvoldoende bewust te zijn van de voor de advocatuur geldende regelgeving op het gebied van (financiële) administratie en het verlenen van medewerking aan toezicht van de deken, maar zich ook zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die met deze regelgeving worden gediend.Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Uit de houding van verweerder, ook in deze procedure, is op te maken dat hij de ernst van de situatie blijkbaar niet inziet. Op grond van het voorgaande oordeelt de raad een schorsing voor de duur van 26 weken passend en geboden.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch
van 6 mei 2024
in de zaak 24-128/DB/LI/D


naar aanleiding van het bezwaar van:


de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg


deken


over:


verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief aan de raad van 20 februari 2024 met kenmerk DK24-002, door de raad per e-mail ontvangen op 20 februari 2024, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, hierna: “de deken”, tegen verweerder een dekenbezwaar bij de raad ingediend. Bij brief van 12 maart 2024 heeft de deken het dekenbezwaar aangevuld en bij e-mail van 20 maart 2024 heeft de deken de beslissing van het Hof van Discipline van 15 maart 2024 (kenmerk 230092D) aan de raad toegestuurd.  
1.2    Bij brief aan de raad van 7 maart 2024 met kenmerk DK24-003, door de raad per e-mail ontvangen op 7 maart 2024, heeft de deken tegen verweerder een verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet bij de raad ingediend. 
1.3    De griffier van de raad heeft de deken en verweerder bij brief 23 februari 2024 opgeroepen om ter zitting van de raad van 25 maart 2024 te verschijnen voor de behandeling van het dekenbezwaar. De griffier van de raad heeft de deken en verweerder bij brief van 8 maart 2024 opgeroepen om ter zitting van de raad van 25 maart 2024 te verschijnen voor de behandeling van het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet. 
1.4    Het dekenbezwaar en het verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet zijn behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2024 in aanwezigheid van de deken, vergezeld van mr. P, advocaat/stafjurist bij het Bureau van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg, en van verweerder. 

1.5    De raad heeft kennis genomen van:
-    de onder 1.1 genoemde correspondentie van de deken van 20 februari 2024, 12 en 20 maart 2024;
-    de onder 1.2 genoemde brief met bijlagen van de deken van 7 maart 2024;
-    de verweerschriften van verweerder van 14 en 21 maart 2024;
-    de e-mail van verweerder van 22 maart 2024 met drie bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van het bezwaar van de deken wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan:

2.1    Dekenbezwaar: procedure raad en hof van discipline
Op 29 september 2022 heeft de deken tegen verweerder een dekenbezwaar ingediend. De raad heeft bij beslissing van 6 maart 2023 (kenmerk 22/776/DB/LI/D) geoordeeld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld doordat hij zijn kerntaak als rechtsbijstandsverlener ernstig had veronachtzaamd, niet dan wel op gebrekkige wijze zijn medewerking had verleend aan het dekentoezicht, onzorgvuldig had gehandeld doordat bij hem in behandeling zijnde dossiers toegankelijk waren voor een niet-geheimhouder en in meerdere dossiers de dossieropbouw en dus de kwaliteit van de dienstverlening ondermaats waren gebleken. De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard en aan verweerder een schorsing voor de duur van twaalf weken, waarvan acht weken voorwaardelijk, opgelegd.

2.2    Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. De deken en verweerder zijn opgeroepen voor de mondelinge behandeling van het hoger beroep op 30 oktober 2023. Verweerder heeft om aanhouding verzocht. Op 26 oktober 2023 heeft het Hof van Discipline het aanhoudingsverzoek gemotiveerd afgewezen. Op 27 oktober 2023 heeft verweerder op grond van die afwijzing een wrakingsverzoek ingediend. Verweerder heeft het wrakingsverzoek vervolgens ter zitting van de wrakingskamer ingetrokken. Het Hof van Discipline heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 23 februari 2024 en heeft bij beslissing van 15 maart 2024 (kenmerk 230092D) de beslissing van de raad bekrachtigd en bepaald dat het onvoorwaardelijk deel van de schorsing in de uitoefening van de praktijk ingaat op 8 april 2024. Het Hof van Discipline heeft onder meer geoordeeld:

“7.9 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de beroepsgronden 1 tot en met 6 van verweerder falen. Vast staat dat verweerder ernstig tekort is geschoten in de zorg voor zijn cliënt in de alimentatieprocedure, alleen al door het verzoek nihilstelling niet deugdelijk te onderbouwen. Ook de overige door de raad genoemde punten worden door het hof onderschreven. Verweerder heeft voorts niet – tijdig en volledig – voldaan aan de verzoeken van de deken in vervolg op het kantoorbezoek, wat hem eveneens zwaar kan worden aangerekend. 
7.10    De opstelling van verweerder, zowel in de aanloop naar het dekenbezwaar als nadien, baart het hof ernstig zorgen. Het hof ziet in de houding van verweerder niet alleen een ontbreken van ieder (eigen of gevraagd) initiatief om zijn zaken op orde te brengen en te houden, maar ook een duidelijk gebrek aan reflectie op zijn handelen. Zowel in het beroepschrift als ter zitting overheerst het beroep van verweerder op zijn moeilijke persoonlijke omstandigheden en is een professionele benadering van hetgeen in verweerders praktijk niet goed is gegaan ver te zoeken. Voor zover verweerder al erkent dat zaken niet goed gegaan zijn, bagatelliseert hij ze. Daar komt nog bij dat verweerder er ook in beroep geen blijk van heeft gegeven inmiddels bekend te zijn met de toezichthoudende rol van de deken en diens bevoegdheden om toezicht uit te oefenen en met de verplichting van verweerder om daaraan medewerking te verlenen. 
7.11     Het hof ziet op grond van het voorgaande geen reden om de door de raad opgelegde maatregel te matigen.(…)”


2.3    Medewerking aan dekentoezicht op de financiële houdbaarheid van verweerders praktijk
    Op 27 september 2023 heeft verweerder, na het verstrijken van de gestelde termijn, de kengetallen over het boekjaar 2022 aan de deken gestuurd. Verweerder heeft eveneens een kale balans en resultatenrekening (zonder toelichting) over de boekjaren 2020 en 2021 aan de deken toegestuurd. Op 12 december 2023 heeft de deken aan verweerder een e-mail gestuurd naar aanleiding van de analyse van de jaarrekeningen 2020, 2021, kengetallen 2022 en de mededelingen gedaan ter zitting van de raad van 16 januari 2023 en de daaruit door de deken getrokken conclusie dat geen sprake was van een duidelijk en betrouwbaar beeld van de financiële positie van verweerders kantoor. In dat kader heeft de deken het volgende aan verweerder medegedeeld:

“(…) In verband hiermee verzoek ik u om binnen 30 dagen na heden aan mij te doen toekomen: 
-    een jaarrekening over de jaren 2019, 2020, 2021 en 2022 die voorzien is van een toelichting;
-    een schriftelijke uitleg hoe het komt dat er drie jaar op rij geen debiteuren en crediteuren in de balans staan;
-    de bankafschriften waaruit blijkt wat het banksaldo is ultimo 2019, 2020, 2021 en 2022, zodat de aansluiting gemaakt kan worden met de stand liquide middelen in de jaarrekening;
-    schriftelijke stukken of toelichting omtrent de gestelde betalingsregeling met de belastingdienst over de btw-afdracht.(…)”

2.4    Op 13 december 2023 heeft verweerder de deken verzocht om een kopie van de reeds door hem ingediende kengetallen aan hem toe te sturen, hetgeen de deken op 14 december 2023 heeft gedaan. Vanwege het (ongebruikt) verstrijken van de gestelde termijn heeft de deken op 23 januari 2024 aan verweerder een rappel gestuurd en verweerder verzocht om de gevraagde informatie en stukken alsnog binnen acht dagen aan te leveren. Op 6 februari 2024 heeft de deken een tweede rappel gestuurd en een dekenbezwaar aangezegd. 

2.5    Op 13 februari 2024 heeft verweerder de deken bericht dat hij al meer dan een week ziek was en dat hij de gegevens zo spoedig mogelijk zou aanleveren. 

2.6    Op 18 februari 2024 heeft verweerder jaaroverzichten van de ING bank betreffende de saldi op de bankrekeningen van Advocatenkantoor V per ultimo 2019, 2020, 2021 en 2022 aan de deken toegestuurd. 

2.7    Op 20 februari 2024 heeft de deken tegen verweerder (wederom) een dekenbezwaar ingediend.

2.8    Op 22 februari 2024 heeft verweerder bij de deken een bezwaarschift ingediend tegen het verzoek van de deken van medio 2023 tot het indienen van de kengetallen over het boekjaar 2022. Verweerder heeft in het bezwaarschrift aangevoerd dat de juridische basis voor het opvragen van kengetallen ontbreekt, dat het verzoek van de deken buitenproportioneel is en in strijd is met het recht op privacy.

2.9    Op 25 februari 2024 heeft verweerder  jaarrekeningen, voorzien van een toelichting, over de boekjaren 2019 en 2020 aan de deken toegestuurd.

2.10    Op 26 februari 2024 heeft verweerder  jaarrekeningen, voorzien van een toelichting, over de boekjaren 2019, 2020 en 2021 aan de deken toegestuurd.

2.11    Op 29 februari 2024 heeft verweerder jaarrekeningen, voorzien van een toelichting, over de boekjaren 2019, 2020, 2021 en een concept 2022 aan de deken toegestuurd.

2.12    De op 27 september 2023 ingezonden balans en resultatenrekeningen over 2020 en 2021 wijken af van de in februari 2024 ingezonden jaarrekeningen over 2020 en 2021 met toelichting. De eindsaldi van de bankrekeningen in 2019, 2020 en 2021 komen niet volledig overeen met de opgenomen bedragen in de jaarrekening. De in de kengetallen over het boekjaar 2022 genoemde bedragen zijn niet in overeenstemming met de in de jaarrekening 2022 genoemde bedragen. 

2.13    Bij beslissing van 6 maart 2024 heeft de deken het hiervoor in 2.8 genoemde bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

2.14    De door verweerder ingeschakelde accountant, tevens broer van verweerder, heeft bij e-mail van 24 maart 2024 aan verweerder medegedeeld:

“(…) De aangeleverde kengetallen hebben we in het verleden in concept gedaan en dit is m.i. ook toegestaan omdat je die mogelijkheid bij het aanbieden kunt aangeven. Dit i.v.m. het later uitwerken van de IB aangifte. Om de beantwoording van de vragen van de orde te vergemakkelijken hebben we alsnog een nadere toelichting bij de jaarrekening opgesteld. Enkel 2022 is, vanwege de status van de IB aangifte over dat jaar (binnen de daarvoor gestelde termijn van uitstel) nog in concept. Zodra we afgestemd hebben over deze aangifte, zullen we deze indienen en de cijfers definitief maken. (…)”

3    BEZWAAR

3.1    Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij:
1.       heeft gehandeld in strijd met gedragsregel 29 door niet dan wel op gebrekkige     wijze zijn medewerking te verlenen aan het dekentoezicht op de financiële houdbaarheid van verweerders praktijk;
2.    heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde (financiële) integriteit, nu de door verweerder aangeleverde cijfers onbetrouwbaar c.q. onjuist zijn, waardoor de deken op het verkeerde been is gezet en in het ongewisse is gelaten voor wat betreft de werkelijke toestand van verweerders praktijk.  


4    VERWEER 

4.1    Verweerder heeft verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5    BEOORDELING

Toetsingskader
5.1    Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht of een dekenbezwaar dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien ook het open karakter van de wettelijke normen, daarbij wel van belang zijn. Een advocaat dient zich te onthouden van handelingen waardoor het vertrouwen in de advocatuur als zodanig wordt geschaad, en dient zich te allen tijde te onthouden van een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dergelijk handelen is immers in strijd met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen (HvD 30 augustus 2019, ECLI:NL: TAHVD:2019:125). 
5.2    Beoordeling
    Uit de aan de raad overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder bij herhaling niet (tijdig) heeft voldaan aan verzoeken van de deken tot het verstrekken van informatie. Wat verweerder in zijn verweer heeft aangevoerd, geeft blijk van een onjuiste opvatting over de toezichthoudende rol van de deken, diens bevoegdheden om toezicht uit te oefenen en van de verplichting van verweerder om daar medewerking aan te verlenen. Een advocaat is op grond van gedragsregel 29 jo. artikel 5:20 Awb verplicht om medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is bij de uitoefening van de bevoegdheden van de deken en daartoe de benodigde informatie te verschaffen (HvD 21 augustus 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:145). Een deken is op grond van het bepaalde in artikel 45a Advocatenwet bevoegd om aan advocaten een informatieverzoek om financiële kengetallen van het kantoor te doen. Om zijn taak als toezichthouder te kunnen uitoefenen, heeft de deken de beschikking over de instrumenten die Titel 5.2 van de Awb biedt. De uitvraag van kengetallen betreft een redelijk verzoek dan wel vordering om inlichtingen in het kader van de toezichthoudende taak van de deken, waaraan een advocaat behoort te voldoen. (HVD 15 november 2021, ECLI:NL:TAHVD:2021:214).  Een advocaat is voorts,  gelet op de administratieplicht uit artikel 3:15i BW en artikel 6.5, lid 1, onder b, van de Voda, verplicht om binnen zes maanden na afloop van een boekjaar een jaarrekening of balans en staat van baten en lasten vast te stellen.
5.3    Uit de door de deken overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder ondanks de eerdere tuchtrechtelijke veroordeling wegens het – onder meer – niet meewerken aan het dekentoezicht en ondanks de herhaalde verzoeken van de deken in gebreke is gebleven met het tijdig en naar behoren voldoen aan de redelijke verzoeken van de deken. Verweerder heeft de deken nog altijd niet in staat gesteld om een duidelijk en betrouwbaar beeld van de financiële positie van verweerders kantoor vast te stellen. De door verweerder aangeleverde stukken vertonen onderlinge tegenstrijdigheden en verweerder laat onduidelijkheid bestaan over de status van de stukken (concept/definitief).
5.4    Verweerder heeft de deken door zijn handelen en nalaten structureel en op ernstige wijze in zijn toezichthoudende taak gefrustreerd (gedragsregel 29) en niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Daarnaast heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 6.5 Voda en met de kernwaarden deskundigheid en (financiële) integriteit (artikel 10a Advocatenwet).
5.5    Op grond van het voorgaande komt de raad tot het oordeel het bezwaar van de deken in beide onderdelen gegrond is.


6    MAATREGEL

6.1    Verweerder heeft niet alleen de deken ernstig belemmerd in de uitvoering van zijn taak als toezichthouder, maar heeft bovendien met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur geschaad en gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet vastgelegde kernwaarden en met de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen.
6.2    De gegrond bevonden bezwaren rechtvaardigen als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige dekenbezwaar staat echter niet op zichzelf. Ook het dekenbezwaar dat gegrond werd bevonden bij beslissing (kenmerk 22-776/DB/LI/D) van de raad van 6 maart 2023, welke beslissing het Hof van Discipline bij beslissing van 15 maart 2024 (kenmerk 230092D) heeft bekrachtigd, had betrekking op het niet aanleveren van gevraagde bescheiden en het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak.
6.3    Na bestudering van het dossier en gelet op hetgeen de deken en verweerder ter zitting naar voren hebben gebracht, ziet de raad een patroon in het door verweerder gedemonstreerde gedrag van het niet, althans niet volledig en tijdig, gevolg geven aan verzoeken van de deken om informatie. De raad heeft zorgen over verweerders praktijkvoering. Daarbij betrekt de raad dat verweerder er niet alleen stelselmatig blijk van geeft zich onvoldoende bewust te zijn van de voor de advocatuur geldende regelgeving op het gebied van (financiële) administratie en het verlenen van medewerking aan toezicht van de deken, maar zich ook zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die met deze regelgeving worden gediend.
6.4    Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Uit de houding van verweerder, ook in deze procedure, is op te maken dat hij de ernst van de situatie blijkbaar niet inziet. Op grond van het voorgaande oordeelt de raad een schorsing voor de duur van 26 weken passend en geboden.


7    KOSTENVEROORDELING 

7.1    Omdat de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
    a) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
    b) € 500,- kosten van de Staat. 

7.2    Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder a en b genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:
-    verklaart het dekenbezwaar in beide onderdelen gegrond;
-     legt aan verweerder de maatregel van schorsing voor de duur van 26 weken op;
-     bepaalt dat de schorsing ingaat vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, met dien verstande dat:
-       de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,
-    verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat
-    de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerder niet op het tableau staat ingeschreven;
-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.2.


Aldus beslist door mr. E. Loesberg, voorzitter, mrs. M.M.C. van de Ven en J.A. Bloo, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber – van de Langenberg als griffier en uitgesproken op 6 mei 2024.

Griffier    Voorzitter


Verzonden op: 6 mei 2024