Zoekresultaten 2301-2310 van de 42647 resultaten

  • ECLI:NL:TNORARL:2023:38 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/410246 KL RK 22-129

    Afwikkeling nalatenschap. Met verkoopproces van tweetal panden en dus met de afwikkeling van de nalatenschap is de nodige tijd gemoeid. De notaris is hierin ook afhankelijk van de voortvarendheid van de verkoopmakelaars en mag en moet daar in beginsel ook op vertrouwen, zeker waar het betreft de verkoop van de buitenlandse onroerende zaak. Dit neemt uiteraard niet weg dat de notaris als afwikkelingsbewindvoerder wel voldoende regie op dit proces dient te voeren. Aangevoerde omstandigheden vormen naar oordeel kamer geen grond om aan te nemen dat de notaris bedoelde regie in dit geval onvoldoende heeft gevoerd. Voorts administratieve onzorgvuldigheden aan zijde notaris(kantoor). Excuses zijn gemaakt en maatregelen ter voorkoming van herhaling zijn genomen, echter dit neemt niet weg dat hier op zichzelf beschouwd sprake is van klachtwaardig handelen dan wel nalaten van (het kantoor van) de notaris. De klachten op deze onderdelen worden daarom gegrond verklaard. Het aldus geconstateerde (gevolg van het) verzuim van de notaris, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, is naar het oordeel van de kamer niet zodanig ernstig of zwaarwegend dat dit een tuchtrechtelijk verwijt oplevert waarvoor een maatregel zou moeten worden opgelegd. Wat dat betreft wordt wel gewicht toegekend aan de omstandigheden dat excuses gemaakt zijn en maatregelen getroffen om herhaling te voorkomen.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:93 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-518/DB/LI

    Klacht kennelijk ongegrond. Het stond verweerder vrij de wederpartij van klager bij te staan. Niet vast te stellen is dat verweerder betaald is uit geld dat is verworven door oplichting. Verweerder was niet verplicht de voormalige advocaat van zijn cliënt te vragen naar de reden tot het neerleggen van diens werkzaamheden.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:186 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-290/AL/MN

    Voorzittersbeslissing. Klacht over kwaliteit dienstverlening van voormalig eigen advocaat. Op grond van het klachtdossier kan niet worden vastgesteld dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Een feitelijke grondslag voor de verwijten die klager verweerder maakt ontbreekt. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:124 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1295

    Klacht tegen een psychiater. De psychiater heeft op verzoek van de gezinsvoogd en met instemming van de ouders samen met een GZ-psycholoog bij de dochter van klaagster een onderzoek uitgevoerd. Doel van dit onderzoek was om te beoordelen of en zo ja, welke behandeling en/of begeleiding van de dochter geïndiceerd was. De psychiater en voornoemde GZ-psycholoog hebben de resultaten van dit onderzoek met hun advies voor behandeling/begeleiding neergelegd in een rapport. Strikt genomen – zo oordeelt het Regionaal Tuchtcollege – was geen sprake van een rapportage aan een derde, wat met zich meebrengt dat het op grond van artikel 7:446, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), en daarmee ook het in artikel 7:464, lid 2, onder b, BW neergelegde inzagerecht hier niet rechtstreeks van toepassing is. Het feit dat de gezinsvoogd het rapport zou gaan gebruiken in een gerechtelijke procedure en dat de psychiater hier ook van op de hoogte was, betekent in dit geval echter dat de psychiater klaagster toch de gelegenheid tot inzage in het rapport had moeten bieden voordat zij het rapport aan de gezinsvoogd verzond. Het Regionaal Tuchtcollege is verder van oordeel dat de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het rapport berust niet toereikend zijn om de conclusies te dragen en het rapport derhalve niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen 3 t/m 11 gegrond en legt de psychiater de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdelen 1, 2 en 12. 

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:125 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1601 en C2022/1602

    Klachten tegen een gynaecoloog. Klaagster is de dochter van de op hoge leeftijd overleden patiënte. De gynaecoloog heeft patiënte in het ziekenhuis behandeld in verband met een vulvacarcinoom. Drie jaar later kwam patiënte terug en werd na een biopsie VIN III vastgesteld, beginnende infiltratie werd niet uitgesloten en een lokale excisie werd geadviseerd en uitgevoerd. Er volgde een MDO en gedurende twee jaar vervolgcontroles. Daarna heeft een collega de zorg overgenomen. Klaagster verwijt de gynaecoloog - kort gezegd - dat hij de kwalificatie ‘VIN III’ niet had mogen accepteren en dat hij beter had behoren te handelen. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster gelet op het ‘ne bis in idem’-beginsel kennelijk niet-ontvankelijk in de klachten en bepaalt publicatie in geanonimiseerde vorm. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat sprake is van de ‘ne bis in idem’-situatie en verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:126 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1791

    Klacht tegen psychiater. De psychiater heeft in het kader van een civielrechtelijke aansprakelijkheidsprocedure tussen klager en één van klagers voormalige patiënten eind december 2012 een psychiatrische expertise uitgebracht. Klager was destijds psychoanalyticus van zijn voormalige patiënte. De psychiatrische expertise is opgesteld naar aanleiding van een verzoek daartoe van de advocaat van de voormalige patiënte van klager. Klager verwijt de psychiater dat het door hem uitgebrachte rapport niet voldoet aan de daarvoor geldende richtlijnen en dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is toegepast. Verder stelt klager dat het rapport blijk geeft van het ontbreken van kennis van de essentie van de psychoanalyse bij de psychiater. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:191 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5090

    Ongegronde klacht tegen huisarts. Klager is van mening dat de huisarts zijn medische problemen heeft onderschat, dan wel zich onvoldoende heeft ingespannen voor een deugdelijke behandeling. Het gaat in het bijzonder om een niet goed behandelen van obstipatie en problemen met een stoma, en het negeren van een allergische reactie op een specifieke vorm van een voorgeschreven medicijn. Klager verwijt de huisarts specifiek dat zijn klachten, ondanks meerdere telefonische contacten in de week van 11 tot 14 oktober 2002, niet serieus zijn genomen, hetgeen uiteindelijk heeft geresulteerd in een spoedopname in het ziekenhuis. Voorts stelt klager dat de huisarts gemelde allergieën voor een bepaalde medicatie als onbestaand heeft afgewezen en de hierdoor ontstane problemen heeft afgewenteld op de apotheker. De huisarts heeft verweer gevoerd. Het college stelt met betrekking tot het eerst klachtonderdeel vast dat het verloop van de problemen van klager tussen 11 en 14 oktober 2022 sterk wisselend was. Het college is van oordeel dat gezien het wisselende verloop van de klachten van klager de huisarts er in redelijkheid voor kon kiezen om het weekend af te wachten. De plotselinge verslechtering van de situatie van klager op vrijdagavond was niet te voorzien, en had overigens ook niet voorkomen kunnen worden. Alsdan valt de huisarts met haar aanpak geen (tuchtrechtelijk) verwijt te maken. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel volgt het college de huisarts in haar gemotiveerde toelichting dat zij het probleem van de bijwerking serieus heeft genomen en zich heeft ingespannen om klager te voorzien van een mesilaat-vrije variant. Het is spijtig dat klager enkele dagen de mesilaat bevattende variant heeft moeten gebruiken, maar dat kan de huisarts niet verweten worden omdat zij zich in voldoende mate voor hem heeft ingespannen – helaas zonder direct het door klager gewenste resultaat. Het college komt tot oordeel dat alle onderdelen van de klacht ongegrond zijn.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:192 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5310

    Deels gegronde klacht tegen een huisarts, waarschuwing. Klager is een periode van ongeveer twee jaar (2012-2014) blootgesteld geweest aan rioolgassen in zijn woning en wil daarvoor schadevergoeding. In opdracht van klagers rechtsbijstandsverzekeraar heeft de huisarts een advies uitgebracht over de relatie tussen deze blootstelling en de gestelde gezondheidsschade. De huisarts concludeert dat die relatie er niet is. In 2016 heeft de huisarts ook al een advies uitgebracht inzake de echtgenote van klaagster. Tegen het handelen van de huisarts heeft de echtgenote van klager eerder een tuchtklacht ingediend (A2021/3666). Deze klacht is ongegrond verklaard  door het RTG Amsterdam. Hiertegen heeft de echtgenote van klager hoger beroep ingesteld bij het CTG. Ten tijde van de zitting van onderhavige zaak was nog geen uitspraak gedaan. Klager verwijt de huisarts dat hij op onjuiste gronden tot het advies is gekomen en ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat er geen medische argumenten waren die wezen op vergiftiging door het inademen van giftige rioolgassen in de woning. De huisarts heeft het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren. Voor zover bepaalde aspecten van zijn handelen beter hadden gekund, acht de huisarts dit niet dusdanig zwaarwegend dat een maatregel dient te worden opgelegd. Het college toetst ten volle of het onderzoek door de huisarts uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de huisarts in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen. Het college stelt voorop dat het advies geen systematische beantwoording van de vraagstelling kent. Naar het oordeel van het college wreekt zich met name het summiere karakter  van de overwegingen in het advies alsmede de stelligheid waarmee deze overwegingen worden gepresenteerd. In het advies wordt ook geen enkele aandacht besteed aan een, mede gelet op de constateringen van de longarts in 2014, mogelijk tijdelijke verergering van de longklachten van klager als gevolg van de rioolgassen. Ook op andere vragen had de huisarts met meer voorzichtigheid kunnen reflecteren. Het eerste klachtonderdeel is gegrond. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel volgt het college klager niet in zijn verwijt dat de huisarts ten onrechte de conclusie heeft getrokken dat er geen medische argumenten waren die wezen op vergiftiging door het inademen van de rioolgassen in de woning. Klager leed aan een scala van aandoeningen, die weliswaar mogelijk tijdelijk zijn verergerd door de blootstelling aan de rioolgassen, maar oorzakelijk daaraan niet kunnen worden toegeschreven. Daarbij wijst het college erop dat zij de conclusie van het advies slechts marginaal kan toetsen. Het tweede klachtonderdeel is ongegrond. Het college komt tot oordeel dat de klacht deels gegrond is en legt de huisarts de maatregel van waarschuwing (zie beslissing onder 5.10) op.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2023:17 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2022/49

    Klager verwijt de notaris dat deze een testament voor erflater heeft opgesteld waarin de notaris is benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder zonder dat een derde persoon is aangesteld om toezicht op de notaris te houden. Vervolgens verwijt klager de notaris dat deze er niet op toegezien heeft dat erflater een rechtsgeldig codicil opstelde. Daarnaast heeft de notaris zonder het toegezegde overleg goederen van erflater door een veilinghuis openbaar laten verkopen en reageerde de notaris niet op terugbelverzoeken van klager. Ten slotte is klager van mening dat de notaris het legaat te laat heeft uitgekeerd en daarover niet heeft gecommuniceerd. De kamer heeft de klacht ongegrond verklaard. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:193 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5246

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager heeft  zich met rug- en beenklachten tot de huisartsenpraktijk gewend, waar hij te woord is gestaan door de huisartsassistente (hierna: de assistente). Zij heeft hem geadviseerd pijnstillers te nemen tegen de pijn. Na een week heeft klager weer gebeld met de praktijk en wederom de assistente gesproken. Zij vertelde dat de huisarts naar de rug en benen van klager zou kijken als hij naar de praktijk zou komen, waartoe klager zich niet in staat achtte. Klager stelt dat er sprake is van plichtsverzuim en klaagt ook over het feit dat de assistente hem medicijnen heeft voorgeschreven zonder dat de huisarts een diagnose heeft gesteld. De huisarts stelt primair dat klager niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat een klacht in algemene zin tegen de praktijk en haar medewerkers niet mogelijk is, subsidiair stelt hij dat de klacht moet worden afgewezen. Het college is van oordeel dat de huisarts in beginsel verantwoordelijk is voor het handelen van de assistente. In zoverre is klager dus ontvankelijk in zijn klacht, maar de klacht is kennelijk ongegrond. De assistente heeft overeenkomstig het beleid van de praktijk, dat in lijn is met de standaard van het NHG, gehandeld door een inschatting te maken van de ernst van de klachten en vervolgens eerst pijnstilling te adviseren. De klacht is kennelijk ongegrond.