Zoekresultaten 881-890 van de 2789 resultaten

  • ECLI:NL:TNORDHA:2018:11 Kamer voor het notariaat Den Haag 18-21

      Klager verwijt de notaris dat hij de Wet op het Notarisambt (hierna: Wna) heeft geschonden alsmede eigenrichting heeft gepleegd. Verder heeft de notaris met de weigering om de gronden te passeren artikel 21 Wna geschonden. De notaris heeft bijvoorbeeld nimmer een UBO-verklaring gevraagd. Klager is de dupe van de wanprestatie van de notaris. De notaris heeft artikel 22 Wna geschonden door alle informatie te geven die hij kende.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2018:12 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/8

      Klager verwijt de notaris dat hij de op hem rustende zorgplicht heeft geschonden en stelt hiertoe – samengevat – dat de notaris (1) ten onrechte geen controle op de wilsbekwaamheid van erflaters heeft uitgevoerd; (2) ten onrechte geen controle op de geschiktheid van de benoemde afwikkelingsbewindvoerder heeft uitgevoerd; alsmede dat er (3) geen noodzaak bestond om een afwikkelingsbewindvoerder te benoemen; (4) de notaris een ‘aanwezige’ benoemd heeft en het (5) curieuze optreden van de afwikkelingsbewindvoerder na het overlijden van erflaters.   1) Gelet op het vorenstaande heeft de notaris zich naar het oordeel van de kamer voldoende vergewist van de wilsbekwaamheid van erflaters en is van beïnvloeding van erflaters, afgezien van de insinuatie van klager op dat vlak, niet gebleken. Het enkel kampen met zogenaamde ouderdomsproblemen kan niet leiden tot de conclusie van klager dat erflaters niet meer wilsbekwaam zouden zijn. Dit klachtonderdeel slaagt niet.   2 en 3) De notaris heeft zich, naar het oordeel van de kamer terecht, op het standpunt gesteld dat het niet aan de notaris maar aan de erflater is om te beoordelen of een afwikkelingsbewindvoerder moet worden benoemd en wie voor die taak geschikt is. Dit klachtonderdeel slaagt niet.   4) De notaris heeft verklaard dat de afwikkelingsbewindvoerder op 24 juni 2017 erflaatster weliswaar naar het ziekenhuis heeft gebracht en dat de notaris hem daar kort gesproken heeft, maar dat de testamenten zijn verleden en getekend uitsluitend in aanwezigheid van erflaters en de notaris. De kamer heeft geen redenen om te twijfelen aan deze verklaring van de notaris. Ook dit klachtonderdeel slaagt dan ook niet.   5) Naar het oordeel van de kamer valt niet in te zien hoe het beweerdelijke optreden van de afwikkelingsbewindvoerder na het overlijden van erflaters de notaris verweten kan worden. De notaris was immers slechts betrokken bij het opstellen en passeren van de testamenten en niet bij de afwikkeling van de nalatenschap. Ook dit klachtonderdeel slaagt niet.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2018:14 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/121 en 122

      SHE/2017/121 De notaris heeft niet eerst een conceptakte toegestuurd. Vader wilde zo spoedig mogelijk tot ondertekening overgaan. De notaris had niet aan die druk van vader moeten en mogen toegeven. De notaris had er beter aan gedaan om meer tijd te nemen tussen het opstellen en het passeren van het testament. Klacht tegen de notaris gegrond. Gelet op de beperkte werkzaamheden van de notaris in het dossier geen maatregel.   SHE/2017/122 De kandidaat-notaris had, toen hem duidelijk werd dat vader de telefonisch doorgegeven aanpassing van het testament niet leek te begrijpen, pas op de plaats moeten maken en op dat moment de relevante conceptakte achter moeten laten en op een later tijdstip terug kunnen komen om in een gesprek met vader de reikwijdte van de aanpassing te bespreken. In plaats daarvan heeft de kandidaat-notaris derden erbij gehaald, die tegengestelde belangen hadden en wiens samenzijn eerder door de kandidaat-notaris als “ijzig” was omschreven. Door aldus te handelen en daaropvolgend de akte te passeren, heeft de kandidaat-notaris niet de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht die men, gelet op het bepaalde in artikel 17, eerste lid, Wna, van een kandidaat-notaris mag verwachten. De kamer zal de klacht tegen de kandidaat-notaris dan ook gegrond verklaren. Daarbij acht de kamer het passend en geboden om aan hem de maatregel van een waarschuwing op te leggen.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2018:13 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/125

      Ten aanzien van het wrakingsverzoek van 15 juni 2018 Het verzoek tot w raking van de wrakingskamer wordt niet in behandeling genomen. Een verzoek tot wraking moet worden ingesteld onmiddellijk als de feiten en omstandigheden waarop het berust bekend geworden zijn. Klagers wisten al sedert de oproeping voor de behandeling van de samenstelling van de wrakingskamer. Indiening vrijdagmiddag voorafgaand aan de zitting op maandagmiddag is te laat. Voor de goede orde merkt de kamer nog het volgende op. Klagers melden in hun e-mailbericht bij de indiening van dit wrakingsverzoek dat zij ervan uitgaan dat de zitting van 18 juni 2018 niet doorgaat. Het is aan de kamer om te bepalen of een zitting doorgang vindt. De aanname van klagers dat de zitting niet doorgaat en het niet verschijnen van klagers bij de behandeling van het wrakingsverzoek komt voor verantwoordelijkheid van klagers.      Ten aanzien van het wrakingsverzoek van 17 februari 2017 Ter zake de bevoegdheid om het wrakingsverzoek te beoordelen zou men op kunnen werpen dat de kamer niet over haar eigen wraking mag oordelen. Echter, uit de beslissing van 11 december 2017, nr. 200.226.004/01 van het Gerechtshof Amsterdam leidt de kamer af dat zij hiertoe wel de bevoegdheid heeft, zodat de kamer tot beoordeling van het wrakingsverzoek overgaat. Inhoudelijk oordeelt de kamer aldus: in een wrakingsverzoek dat gericht is tegen alle leden van een college is een verzoeker (in dit geval: klagers) niet ontvankelijk omdat daarin niet een verband gelegd wordt tussen een tuchtrechter en een concrete zaak, zoals de via artikel 100 van de Wna toepasselijke bepalingen van het Wetboek van Strafvordering eisen. Dit maakt dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun wrakingsverzoek.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:19 Kamer voor het notariaat Amsterdam 643905 / NT 18-10

      Naar het oordeel van de kamer kan niet worden vastgesteld dat klager de akte of een concept daarvan op 15 mei 2007 van de notaris heeft gekregen. Niet in geschil is evenwel dat klager en zijn ex-echtgenote kort na 29 mei 2007 de volmacht voor de akte op het kantoor van de notaris hebben ondertekend. Daarin heeft klager verklaard de akte te hebben ontvangen, met de inhoud daarvan bekend te zijn en op de hoogte te zijn van het gegeven dat de eigendom overgaat belast met een hypotheekrecht zoals omschreven in de akte. De kamer gaat er op basis van die door klager ondertekende volmacht vanuit dat klager de onder 1j. aangehaalde brief van 29 mei 2007, waarbij de akte als bijlage was gevoegd, moet hebben ontvangen. Dat klager en zijn vrouw niet hebben gelezen waarvoor zij hebben getekend komt de kamer niet aannemelijk voor.   5.4 Dat betekent dat de hiervoor bedoelde vervaltermijn is gaan lopen vanaf de ontvangst van de akte door klager kort na 29 mei 2007, de dag waarop de notaris de akte in elk geval per post aan klager en zijn ex-echtgenote heeft toegezonden. De kamer is van oordeel dat in ieder geval vanaf dat tijdstip voor klager de mogelijkheid bestond om kennis te nemen van de verwijten, die hij de notaris thans maakt. Dat het perceel met een enorme hypotheek was voorbelast blijkt immers meteen bij kennisname van de akte. De klacht is op 18 februari 2018 ingediend, dus ruim na het verstrijken van de vervaltermijn van drie jaren. De kamer komt dan ook niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van de door klager aan het adres van de notaris gemaakte verwijten, waarbij de kamer nog wel opmerkt dat de notaris niet heeft weersproken dat hij geen invulling heeft gegeven aan zijn  Belehrungspflicht.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:20 Kamer voor het notariaat Amsterdam 645467 / NT 18-17

    De kamer overweegt het volgende. In het samenlevingscontract zijn klager en zijn ex-partner overeengekomen dat zij - als gevolg van ieders aandeel naar evenredigheid in de woning - een vordering (gelijk aan het meerdere) op elkaar verkrijgen, indien blijkt dat de ander meer heeft bijgedragen dan waartoe hij of zij op grond van dat aandeel gehouden is. Uit de door klager overgelegde stukken blijkt dat door hem in 2013 een vraag is gesteld aan de notaris met betrekking tot de mogelijke aanpassing van dit samenlevingscontract. Wat de precieze inhoud van die vraag is geweest, is evenwel niet duidelijk geworden. Evenmin kan op basis van de door klager overgelegde stukken worden vastgesteld dat klager (en zijn ex-partner) ter zake een opdracht aan de kandidaat-notaris hebben verstrekt. Daarbij is van belang dat de kandidaat-notaris per 1 maart 2016 is gedefungeerd als zogenoemde ‘zware waarnemer’ van het protocol van oud-notaris mr. [B] en dat hij sinds die datum daarom ook geen toegang tot de administratie meer heeft. Ter zitting heeft de kandidaat-notaris, net als tegenover de rechtbank, verklaard geen concrete herinnering aan deze zaak te hebben, wat de kamer, anders dan klager, niet onaannemelijk voorkomt. Niet kan dan ook worden vastgesteld dat de kandidaat-notaris (onjuist) heeft geadviseerd, nog daargelaten de vraag of de door klager gewenste wijzigingen ook conform de wens van de ex-partner van klager waren. Immers, uit de door klager overgelegde stukken blijkt niet van door zijn ex-partner zelf uitgesproken wens om het bedrag van € 50.000,- te schenken.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2018:11 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/109

     Overschrijding klachttermijn: klacht niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:17 Kamer voor het notariaat Amsterdam 643728/NT 18-9

    Klaagster verwijt de notaris dat hij haar broer heeft bevoordeeld bij de verdeling van de nalatenschap. Ook zou hij niet hebben gereageerd op diverse informatieverzoeken van klaagster en haar adviseur. Dat de schenking aan de broer van klaagster moest worden verrekend bij de verdeling van de nalatenschap is echter niet komen vast te staan. Daarvoor is immers noodzakelijk dat erflaatster de inbrengverplichting schriftelijk zou hebben vastgelegd, bij voorbeeld in haar testament, maar daarvan is niet gebleken.  De notaris mocht er van uitgaan dat de adviseur van klaagster de aan haar versterkte informatie  met klaagster zou delen en hoefde daarom ook niet in te gaan op door klaagster zelf verzonden brieven of berichten. Klacht ongegrond.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:18 Kamer voor het notariaat Amsterdam 642913/NT 18-5

    Klaagster meent dat de notaris in strijd heeft gehandeld met de zorgvuldigheidsplicht van artikel 17 van de Wet op het notarisambt. Een notaris dient er volgens klaagster voor zorg te dragen dat het in de verklaring van artikel 5:122 lid 5 BW vermelde bedrag wordt ingehouden op de koopsom, dan wel dat dit bedrag op een andere wijze wordt verrekend. De notaris heeft dat echter niet gedaan, maar er tot twee keer voor gekozen om de door verkoper aan de VvE verschuldigde bijdragen niet te verrekenen, omdat, zo heeft klaagster begrepen, verkoper de openstaande vordering niet wilde voldoen en er geen gelden meer resteerden op de derdengeldrekening. De kamer is van oordeel dat uit het systeem van de wet juist niet volgt dat door de notaris bedragen moeten worden ingehouden of verrekend. Indien dat het geval was geweest, zou de zin ontbreken aan de bepaling over hoofdelijke aansprakelijkheid van de verkrijger van het appartementsrecht voor bedoelde bedragen, zoals in lid 3 van artikel 5:122 BW is bepaald. De verklaring van de VvE is niet bestemd om de VvE zekerheid te bieden voor de betaling van eventuele achterstallige bijdragen aan de VvE, maar dient ervoor om duidelijkheid te verschaffen over de reikwijdte van de aansprakelijkheid van de verkrijger.  In dit geval heeft de notaris naar het oordeel van de kamer niet alleen juist maar ook zorgvuldig gehandeld. Hij heeft immers na afweging van de belangen de overdracht laten doorgaan, de VvE daarvan op de hoogte gesteld en de verkrijgers  ingelicht over hun juridische positie, die vervolgens uitdrukkelijk door de respectieve verkrijgers is aanvaard. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2018:8 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/27, 28 en 29

    Herhaalde verzoeken tot wraking van dezelfde leden. Omdat klager in zijn tweede verzoeken tot wraking geen feiten of omstandigheden heeft voorgedragen die pas na zijn eerdere verzoeken tot wraking aan hem bekend zijn geworden, verklaart de kamer de tweede verzoeken tot wraking kennelijk ongegrond zodat deze niet in behandeling worden genomen. Deze verzoeken worden zonder behandeling ter zitting afgewezen o.g.v. art. 3 lid 3 Wrakingsprotocol. Nu de eerdere verzoeken tot wraking niet-ontvankelijk zijn verklaard (ECLI:NL:TNORSHE:2018:5) en deze tweede verzoeken, die bij voorbaat zijn gedaan, kennelijk ongegrond zijn, is de wrakingskamer bovendien van oordeel dat deze laatste verzoeken zodanig lichtvaardig zijn gedaan dat indiening van een volgend verzoek tot wraking als misbruik van recht moet worden gekwalificeerd. Daarbij neemt de wrakingskamer mede in aanmerking dat de behandeling van deze (zesde) tuchtklacht tegen de notaris nu al tweemaal is geschorst als gevolg van de wrakingsverzoeken van klager. O.g.v. art. 3 lid 3 Wrakingsprotocol ziet de wrakingskamer daarom aanleiding te bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen.