ECLI:NL:TNORAMS:2018:17 Kamer voor het notariaat Amsterdam 643728/NT 18-9

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2018:17
Datum uitspraak: 05-07-2018
Datum publicatie: 30-07-2018
Zaaknummer(s): 643728/NT 18-9
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de notaris dat hij haar broer heeft bevoordeeld bij de verdeling van de nalatenschap. Ook zou hij niet hebben gereageerd op diverse informatieverzoeken van klaagster en haar adviseur. Dat de schenking aan de broer van klaagster moest worden verrekend bij de verdeling van de nalatenschap is echter niet komen vast te staan. Daarvoor is immers noodzakelijk dat erflaatster de inbrengverplichting schriftelijk zou hebben vastgelegd, bij voorbeeld in haar testament, maar daarvan is niet gebleken.  De notaris mocht er van uitgaan dat de adviseur van klaagster de aan haar versterkte informatie  met klaagster zou delen en hoefde daarom ook niet in te gaan op door klaagster zelf verzonden brieven of berichten. Klacht ongegrond.  

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 5 juli 2018 in de klacht met nummer 643728/NT 18-9 van:

[naam],

wonende te [plaats],

klaagster ,

tegen:

mr. [naam notaris],

notaris, gevestigd te [plaats],

de notaris .

1. Ontstaan en loop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- klaagschrift met bijlagen, ingekomen op 21 februari 2018;

- verweerschrift met bijlagen van 19 maart 2018.

Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 24 mei 2018 zijn klaagster (vergezeld door de heer [naam]) en de notaris verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd, klaagster aan de hand van een aan de kamer overhandigde pleitnota. Aan deze pleitnota zijn twee bijlagen gehecht. Hoewel de notaris tegen de overlegging daarvan geen bezwaar heeft gemaakt, heeft de voorzitter besloten dat de kamer op deze bijlagen bij de beoordeling geen acht zal slaan, omdat deze betrekking hebben op klachtonderdelen, die klaagster pas in de pleitnota - en daarmee in strijd met een goede procesorde – heeft geformuleerd.

Uitspraak is bepaald op heden.

2. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:

  1. De stiefmoeder van klaagster, mevrouw [naam] (hierna: erflaatster), is overleden op 24 februari 2015.
  2. In haar testament, verleden op 20 februari 2012 ten overstaan van de notaris, heeft erflaatster de notaris tot executeur over haar nalatenschap benoemd; de notaris heeft deze benoeming aanvaard.
  3. Tot enig erfgenamen heeft erflaatster benoemd: voor 1/10 gedeelte de Vastenaktie te Den Haag en voor 9/10 (tezamen en voor gelijke delen, onder de verplichting tot voldoening van de kosten van haar begrafenis) klaagster en haar broer, de heer [B] (hierna: de broer van klaagster).
  4. Op 30 juni 2015 en (ter aanvulling) op 18 februari 2016 heeft de notaris aangifte erfbelasting gedaan. Uit de laatste aangifte blijkt dat klaagster reeds in december 2014 een bedrag van € 25.000 heeft ontvangen, als erfdeel van de overleden heer [naam], de vader van klaagster.
  5. Op 20 september 2016 heeft de notaris aan de Belastingdienst Rijnmond/kantoor Rotterdam geschreven: “De aangifte erfbelasting is inmiddels ingediend alsmede een aanvullende aangifte. De aanslagen zijn ook al opgelegd. Thans is mij als executeur in de nalatenschap een nieuw feit bekend geworden. Eén van de erfgenamen, de heer [B], heeft binnen 180 dagen vóór het overlijden een schenking ontvangen van de overledene ten bedrage van EUR 40.000,00. (…) De heer [B] heeft verklaard dat deze schenking is gedaan ter aflossing van de eigen woning schuld onder hypothecair verband. Ik heb echter geen stukken kunnen traceren waaruit blijkt dat is voldaan aan de destijds gestelde voorwaarden voor het doen van een schenking in dat kader. Mocht u wel over deze stukken beschikken, dan ontvang ik deze uiteraard graag van u. Mocht dit niet het geval zijn, dan verzoek ik u een navorderingsaanslag op naam van de heer [B] op te leggen.”
  6. Op 3 mei 2017 heeft de notaris een ontwerp van de akte ‘verdeling nalatenschap’ aan klaagster verzonden.
  7. Op 17 november 2017 heeft mr. [naam], als kandidaat-notaris werkzaam op een ander notariskantoor (hierna: de adviseur van klaagster), optredend als adviseur van klaagster, een e-mailbericht verzonden aan de medewerkster van de notaris met een aantal vragen en verzoeken om stukken, onder meer de dagafschriften van de ING-rekeningen van erflaatster, van 180 dagen voorafgaand aan het overlijden van erflaatster tot 17 november 2017.
  8. In een e-mailbericht van 23 november 2017 heeft de adviseur van klaagster geschreven: “In reactie op uw email van afgelopen dinsdag zend ik nogmaals mijn email van afgelopen 17 november toe.”
  9. In een brief van 28 januari 2018 heeft klaagster de notaris verweten dat hij haar en haar adviseur niet serieus heeft genomen omdat hij de berichten van haar adviseur van 17 november 2017 en 23 november 2017 niet zou hebben beantwoord. Ook heeft klaagster gemeld niet met het verdelingsvoorstel akkoord te gaan.

3. De klacht

De klacht betreft de handelwijze van de notaris als executeur van de nalatenschap van erflaatster. Klaagster verwijt de notaris:

1. dat hij de broer van klaagster heeft bevoordeeld bij de verdeling van de nalatenschap. Volgens klaagster betreft de schenking van € 40.000 aan haar broer, gedaan binnen 180 dagen voor het overlijden van erflaatster, een onttrekking aan de nalatenschap. Dat bedrag zou moeten worden verrekend, net als het bedrag van € 25.000 dat klaagster in december 2014 heeft ontvangen. Omdat de notaris heeft nagelaten bij de verdeling van de nalatenschap rekening te houden met de schenking aan haar broer, is een nadeel voor klaagster van € 20.000 ontstaan.

2.  dat de notaris niet heeft gereageerd op diverse informatieverzoeken, brieven, mails van of namens klaagster. Op vragen van de adviseur van klaagster is slechts gedeeltelijk een reactie gekomen. De notaris heeft geen enkele poging gedaan zijn handelwijze uit te leggen. Ook heeft klaagster geen antwoord gekregen op haar brief van 28 januari 2018.

4. Het verweer

De notaris heeft verweer gevoerd. Het standpunt van de notaris wordt voor zover van belang in de beoordeling besproken.

5. De beoordeling

5.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notaris een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

1. Klachtonderdeel over verdeling nalatenschap

5.2 Vast staat dat voorafgaand aan het overlijden van erflaatster twee betalingen zijn gedaan. De betaling aan de broer van klaagster is omschreven als “schenking” en die aan klaagster als “uitkering erfdeel vader”. Terecht heeft de notaris in zijn verweerschrift opgemerkt dat bij de aangifte erfbelasting met de schenking aan de broer van klaagster rekening moest worden gehouden, aangezien deze binnen 180 dagen vóór het overlijden van erflaatster was gedaan.

5.3 Dat de schenking aan de broer van klaagster moest worden verrekend bij de verdeling van de nalatenschap is echter niet komen vast te staan. Daarvoor is immers noodzakelijk dat erflaatster de inbrengverplichting schriftelijk zou hebben vastgelegd, bij voorbeeld in haar testament, maar daarvan is niet gebleken.

Tot op de zitting was de notaris, zo heeft hij verklaard, ook niet bekend met de kennelijke bedoeling van erflaatster dat de schenking in haar nalatenschap ingebracht zou moeten worden, omdat erflaatster tegen de broer van klaagster zou hebben gezegd : “Wel verrekenen Rienk”. Met de notaris is de kamer van oordeel dat het desgewenst op de weg van (de adviseur van) klaagster had gelegen om contact met de broer van klaagster op te nemen om te bezien of zij in overleg mogelijk tot een andere verdeling zouden kunnen komen. Voor zover klaagster meent dat de notaris hierin een rol had moeten spelen, heeft zij een onjuiste opvatting over de taak en de verantwoordelijkheid van een executeur. De notaris valt ter zake niets te verwijten.

5.4 De kamer komt dan ook tot de conclusie dat de notaris juist heeft gehandeld bij de vaststelling van de verdeling van de nalatenschap. Het eerste klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

2. Klachtonderdeel over communicatie met klaagster

5.5 De notaris heeft als verweer aangevoerd dat zijn medewerkster veelvuldig contact heeft gehad met de adviseur van klaagster, zowel per e-mail als telefonisch. Omdat het contact met klaagster liep via haar adviseur, waren er geen aanwijzingen voor de notaris dat de communicatie niet naar tevredenheid verliep. Alle gegevens met betrekking tot de status van de betalingen, voorafgaande aan het overlijden van erflaatster, heeft de medewerkster van de notaris aan de adviseur van klaagster verstrekt. Het verzoek van de adviseur van klaagster om afgifte van de bankafschriften in het e-mailbericht van 17 november 2017 kwam voor de notaris dan ook als een verrassing, omdat de notaris meende dat de adviseur zou begrijpen dat deze afschriften geen invloed hadden op de verdeling van de nalatenschap.

Als executeur kon de notaris immers slechts verdelen wat er was. Het bleek dat de adviseur het verzoek (expliciet) namens klaagster had gedaan.

Dat het enige tijd duurde voordat de kopieën van de bankafschriften werden verzonden, lag aan de decemberdrukte en het feit dat deze bij de bank moesten worden opgevraagd, aldus steeds de notaris.

5.6 Omdat het contact met klaagster liep via de door haar ingeschakelde adviseur, mocht de notaris er van uitgaan dat de adviseur de aan haar versterkte informatie  met klaagster zou delen en hoefde de notaris ook niet in te gaan op door klaagster zelf verzonden brieven of berichten. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat zijn medewerkster in de maanden mei 2017 tot en met februari 2018 met de adviseur van klaagster contact heeft gehad, hetgeen niet door klaagster is bestreden. Uit de overgelegde e-mailberichten blijkt de kamer niet dat de adviseur van klaagster ontevreden was over de communicatie met de notaris. Eén enkel rappelbericht is daarvoor onvoldoende. Het tweede klachtonderdeel wordt daarom ook ongegrond verklaard.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

-      verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. W.S.J. Thijs, voorzitter, M.V. Ulrici en

J.H.M. Erkamp, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.B.T. Kienhuis, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2018.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.