ECLI:NL:TNORSHE:2018:13 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/125

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2018:13
Datum uitspraak: 18-06-2018
Datum publicatie: 24-08-2018
Zaaknummer(s): SHE/2017/125
Onderwerp: Overig
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Ten aanzien van het wrakingsverzoek van 15 juni 2018 Het verzoek tot w raking van de wrakingskamer wordt niet in behandeling genomen. Een verzoek tot wraking moet worden ingesteld onmiddellijk als de feiten en omstandigheden waarop het berust bekend geworden zijn. Klagers wisten al sedert de oproeping voor de behandeling van de samenstelling van de wrakingskamer. Indiening vrijdagmiddag voorafgaand aan de zitting op maandagmiddag is te laat. Voor de goede orde merkt de kamer nog het volgende op. Klagers melden in hun e-mailbericht bij de indiening van dit wrakingsverzoek dat zij ervan uitgaan dat de zitting van 18 juni 2018 niet doorgaat. Het is aan de kamer om te bepalen of een zitting doorgang vindt. De aanname van klagers dat de zitting niet doorgaat en het niet verschijnen van klagers bij de behandeling van het wrakingsverzoek komt voor verantwoordelijkheid van klagers.      Ten aanzien van het wrakingsverzoek van 17 februari 2017 Ter zake de bevoegdheid om het wrakingsverzoek te beoordelen zou men op kunnen werpen dat de kamer niet over haar eigen wraking mag oordelen. Echter, uit de beslissing van 11 december 2017, nr. 200.226.004/01 van het Gerechtshof Amsterdam leidt de kamer af dat zij hiertoe wel de bevoegdheid heeft, zodat de kamer tot beoordeling van het wrakingsverzoek overgaat. Inhoudelijk oordeelt de kamer aldus: in een wrakingsverzoek dat gericht is tegen alle leden van een college is een verzoeker (in dit geval: klagers) niet ontvankelijk omdat daarin niet een verband gelegd wordt tussen een tuchtrechter en een concrete zaak, zoals de via artikel 100 van de Wna toepasselijke bepalingen van het Wetboek van Strafvordering eisen. Dit maakt dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun wrakingsverzoek.

Dossiernummer  : SHE/2017/125

Datum uitspraak : 18 juni 2018 

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 18 juni 2018 van de wrakingskamer naar aanleiding van het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 100 van de Wet op het notarisambt (Wna) in de procedures tot behandeling van (het verzet tegen de voorzittersbeslissingen naar aanleiding van) de hieronder te noemen klachten tegen diverse (kandidaat-) notarissen, welke klachten zijn ingediend door:

  1. [bedrijfsnaam klager] B.V. , gevestigd in [vestigingsplaats], en
  2. de heer [naam klager] , wonende in [woonplaats],

(hierna gezamenlijk: klagers)

1.         Het procesverloop

1.1.      Sinds oktober 2016 hebben klagers bij de kamer voor het notariaat in het ressort ’s‑Hertogenbosch (hierna ook: de kamer) 39 klachten ingediend tegen diverse (kandidaat-) notarissen.

1.2.      Op 33 klachten is nog geen (onherroepelijke) beslissing gegeven. Zo is nog niet beslist op het verzet dat klagers hebben ingesteld tegen de voorzittersbeslissingen van 10 maart 2017, waarbij mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter van de kamer, 25 klachten terstond heeft afgewezen als zijnde kennelijk ongegrond (SHE/2017/25 tot en met SHE/2017/49). Acht andere klachten zijn nog niet inhoudelijk behandeld (SHE/2016/79, SHE/2016/80, SHE/2017/14, SHE/2017/18, SHE/2017/19, SHE/2017/105, SHE/2017/106, SHE/2017/107).     

1.3.      Bij mailbericht van 17 februari 2017 hebben klagers bij de kamer een verzoek ingediend, (onder meer) strekkende tot wraking van de leden van de kamer die op 16 januari 2017 een beslissing hebben gegeven naar aanleiding van klacht SHE/2016/81. Dit verzoek tot wraking geldt eveneens “voor de kamer voor het ressort ’s‑Hertogenbosch in zijn algemeen”, aldus klagers. Onder verwijzing naar dit mailbericht hebben zij hun wrakingsverzoek herhaald in de verzetschriften die zij hebben ingediend tegen de genoemde voorzittersbeslissingen. Bij mailbericht van 15 oktober 2017 (19:02) hebben klagers (samengevat) aan de kamer meegedeeld dat zij wrakingsverzoeken hebben ingediend inzake alle klachten en dat zij hun wrakingsverzoeken duidelijkheidshalve nogmaals herhalen.

1.4.      Bij brief van 23 oktober 2017 heeft mr. H.A.W. Snijders, plaatsvervangend voorzitter van de kamer, de president van het gerechtshof in Amsterdam verzocht een andere kamer aan te wijzen voor het vormen van een wrakingskamer om het wrakingsverzoek van klagers te behandelen.

1.5.      Op 6 november 2017 hebben klagers drie klachten ingediend, te weten de hiervoor in rechtsoverweging 1.2. genoemde klachtnummers SHE/2017/105, 106 en 107.

1.6.      Bij beslissing van 11 december 2017 heeft de president van het gerechtshof in Amsterdam het verzoek van de kamer om een andere kamer aan te wijzen voor het vormen van een wrakingskamer afgewezen.

1.7.      Bij mailbericht van 17 december 2017 hebben klagers de kamer (onder meer) bericht dat hun wrakingsverzoek met betrekking tot de kamer in het ressort ’s‑Hertogenbosch mede geldt voor deze en alle nog volgende klachten van klagers. Deze mail ziet kennelijk op de klachten SHE/2017/105, 106 en 107. 

1.8.      De kamer heeft klagers bij brief van 18 december 2017 bericht dat de kamer in verband met de genoemde beslissing van de president van het gerechtshof in Amsterdam zelf een wrakingskamer zal samenstellen om op het wrakingsverzoek van klagers te beslissen. Daarbij is verder meegedeeld dat de behandeling van (het verzet tegen de voorzittersbeslissingen op) de hiervoor in rechtsoverweging 1.2. genoemde klachten is geschorst in afwachting van de beslissing op het wrakingsverzoek.

1.9.      Bij aangetekende brief van 3 januari 2018 zijn klagers opgeroepen voor de mondelinge behandeling van hun verzoek op 19 februari 2018, waarbij is meegedeeld dat de kamer dan zal zijn samengesteld uit mr. P.M. Knaapen, voorzitter, mr. J.H.L.M. Snijders, rechter, mr. L.J.M. Teunissen, notaris, mr. J.A.P. Dings, notaris en mr. G.A.M. van Lith, belastinginspecteur.

1.10.    De kamer heeft klagers bij brief van 22 januari 2018 meegedeeld dat in plaats van mr. Van Lith de heer mr. R.J.M.G. Oostveen als belastinginspecteur aanwezig zal zijn bij de behandeling van het wrakingsverzoek.

1.11.    Bij e-mailbericht van 15 februari 2018 hebben klagers de kamer bericht niet aanwezig te kunnen zijn bij de mondelinge behandeling op 19 februari 2018.

1.12.    Bij aangetekende brief van 3 april 2018 zijn klagers opgeroepen voor de mondelinge behandeling van hun wrakingsverzoek, waarbij is meegedeeld dat de kamer dan zal zijn samengesteld uit mr. P.M. Knaapen, voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, rechter, mr. S.J.H. Hagemann-Rietbroek, notaris, mr. L.J.M. Teunissen, notaris en mr. R.J.M.G. Oostveen, belastinginspecteur.

1.13.    Bij e-mailbericht van 15 juni 2018 om 13.53 uur, met bijlagen, hebben klagers een wrakingsverzoek gericht tegen de wrakingskamer ingediend.

1.14.    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2018. Klagers zijn niet verschenen.

1.15.    Na afloop van de zitting heeft de wrakingskamer onmiddellijk uitspraak gedaan.

2.          De beslissing

De wrakingskamer:

-           gaat voorbij aan het op 15 juni 2018 om 13.53 uur ingediende wrakingsverzoek van de       

            wrakingskamer;

-           wijst het wrakingsverzoek van 17 februari 2017 af;

-           bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan klagers, alsmede aan de     

            beklaagde (kandidaat-) notarissen in de hiervoor in rechtsoverweging 1.2. genoemde   

            klachtdossiers;

-           bepaalt dat de hiervoor in rechtsoverweging 1.2. genoemde procedures dienen te worden  

            voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing vanwege           het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer geeft hiervoor de volgende motivering.

3.         Het verzoek

3.1.      In hun mailbericht van 17 februari 2017, met als onderwerp “Wrakingsverzoek, zitting dd 20-02-2017 notaris” melden klagers dat zij een verzoek instellen tot wraking van de kamer en dat hun verzoek geldt voor ieder van de leden van de kamer die voor de beslissing van 16 januari 2017 verantwoordelijk zijn, “als voor de kamer voor het ressort ’s‑Hertogenbosch in zijn algemeen”. In hun latere verzetschrift, waarin zij hun verzoek tot wraking hebben herhaald, hebben zij mede verwezen naar de inhoud van dat mailbericht.

3.2.      Bij e-mailbericht van 15 juni 2018 om 13.53 uur, met als onderwerp “Wrakingsverzoek, zitting dd 18-06-2018” melden klagers dat zij, weliswaar aan de late kant, een verzoek instellen tot wraking van de wrakingskamer en dat zij op grond daarvan er van uitgaan dat de zitting van aanstaande maandag niet door gaat.

4.         Gronden wrakingsverzoek

4.1.      De wrakingskamer begrijpt de door klagers geformuleerde wrakingsgronden aldus dat:

-         de leden van de kamer die op 16 januari 2017 de beslissing hebben gegeven naar aanleiding van klacht SHE/2016/81 onjuist hebben gehandeld, zoals door klagers nader is omschreven in hun beroepschrift,

-        de kamer nodeloos vertrouwelijke informatie van klagers heeft gepubliceerd,

-        nieuwe klachten van klagers na 1 januari 2017 niet door de kamer in behandeling zijn genomen,

-        de behandeling van de voor 1 januari 2017 ingediende klachten stil ligt,

-        sprake is van ondergrondse uitwisseling van informatie met betrekking tot de klachten van klagers tussen notarissen in het ressort ’s‑Hertogenbosch,

-        de leden van de kamer die op 20 februari 2017 een beslissing hebben gegeven naar aanleiding van klacht SHE/2016/83 ten onrechte het wrakingsverzoek van klagers hebben genegeerd,

-        de plaatsvervangend voorzitter zich met een voorzittersbeslissing heeft gehaast om de klacht af te doen met de volstrekt onbehoorlijke en geheel onjuiste beslissing inhoudende dat de klacht kennelijk ongegrond zou zijn,

-        de kamer het mailbericht van klagers van 17 februari 2017 ten onrechte niet heeft aangemerkt als klaagschrift in de zin van de Klachtenregeling kamers voor het notariaat.

4.2.      Aan hun wrakingsverzoek van 15 juni 2018 hebben klagers – zo de kamer begrijpt en zakelijk weergegeven en naar het zich laat aanzien in aanvulling op hetgeen klagers reeds in het wrakingsverzoek van 17 februari 2017 naar voren hebben gebracht – ten grondslag gelegd, dat:

-         de vooringenomenheid van alle leden van de kamer blijkt uit de reeds eerder door klagers ingediende verzetschriften en uit de door de kamer in eerste instantie genegeerde wrakingsverzoeken;

-         daarnaast blijkt uit de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 11 december 2017 dat deze is uitgegaan van de in die beslissing opgenomen feiten en dat dat niet de feiten zijn zoals die door klagers zijn aangevoerd;

-         klagers verzoeken dan ook om de verdere behandeling van de betreffende zaken door te (doen) verwijzen naar een kamer in een ander ressort met inachtneming van de beperkingen en bezwaren zoals klagers die in dit wrakingsverzoek hebben verwoord.

5.         De beoordeling

5.1.      Op grond van artikel 100 Wna kunnen zij die deel uitmaken van een kamer voor het notariaat worden gewraakt indien ten aanzien van hen feiten of omstandigheden bestaan, waardoor in het algemeen de onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.

5.2.      Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter - met wie een lid van de kamer voor het notariaat in dit verband gelijk kan worden gesteld - in de zin van artikel 6 lid 1 EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees

daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

5.3.      Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. In een dergelijk geval dient de rechter zich van een beslissing in die zaak te onthouden. Ook de (te vermijden) schijn van partijdigheid kan bij de beoordeling van een wrakingsverzoek dus van belang zijn.

Ten aanzien van het wrakingsverzoek van 15 juni 2018

5.4.      Het verzoek tot w raking van de wrakingskamer wordt niet in behandeling genomen. Een verzoek tot wraking moet worden ingesteld onmiddellijk als de feiten en omstandigheden waarop het berust bekend geworden zijn. Klagers wisten al sedert de oproeping voor de behandeling van de samenstelling van de wrakingskamer. Indiening vrijdagmiddag voorafgaand aan de zitting op maandagmiddag is te laat.

Voor de goede orde merkt de kamer nog het volgende op. Klagers melden in hun e-mailbericht bij de indiening van dit wrakingsverzoek dat zij ervan uitgaan dat de zitting van 18 juni 2018 niet doorgaat. Het is aan de kamer om te bepalen of een zitting doorgang vindt. De aanname van klagers dat de zitting niet doorgaat en het niet verschijnen van klagers bij de behandeling van het wrakingsverzoek komt voor verantwoordelijkheid van klagers.   

Ten aanzien van het wrakingsverzoek van 17 februari 2017

5.5.      Ter zake de bevoegdheid om het wrakingsverzoek te beoordelen zou men op kunnen werpen dat de kamer niet over haar eigen wraking mag oordelen. Echter, uit de beslissing van 11 december 2017, nr. 200.226.004/01 van het Gerechtshof Amsterdam leidt de kamer af dat zij hiertoe wel de bevoegdheid heeft, zodat de kamer tot beoordeling van het wrakingsverzoek overgaat.

5.6.      Inhoudelijk oordeelt de kamer aldus: in een wrakingsverzoek dat gericht is tegen alle leden van een college is een verzoeker (in dit geval: klagers) niet ontvankelijk omdat daarin niet een verband gelegd wordt tussen een tuchtrechter en een concrete zaak, zoals de via artikel 100 van de Wna toepasselijke bepalingen van het Wetboek van Strafvordering eisen. Dit maakt dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun wrakingsverzoek.

5.7.      De voorzitter heeft er ter zitting melding van gemaakt dat tegen deze beslissing geen hoger beroep openstaat.

Deze beslissing is gegeven door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, mr. J.D. Streefkerk, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. S.J.H. Hagemann-Rietbroek, plaatsvervangend notarislid,

mr. L.J.M. Teunissen, notarislid, en mr. R.J.M.G. Oostveen, plaatsvervangend belastinglid.

Mondeling uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2018 door mr. P.M. Knaapen, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B. van der Bruggen, secretaris.