Zoekresultaten 2451-2460 van de 42363 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:146 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4106

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een verpleegkundige. Klaagster is de dochter van de overleden patiënte. Klaagster verwijt de verpleegkundige dat zij de situatie van de patiënte niet serieus heeft genomen, geweigerd heeft voldoende zorg te verlenen, een reeds door de arts gestelde diagnose heeft ontkend, de vragen van de familieleden niet wilde beantwoorden en de familie slecht heeft bejegend door geïrriteerd te reageren. Het college overweegt dat niet gebleken is dat de verpleegkundige de situatie van de patiënte in het algemeen en haar benauwdheid in het bijzonder niet serieus heeft genomen, daar niet op gehandeld heeft of op andere wijze onvoldoende zorg heeft verleend. Het college stelt verder vast dat de lezingen van klaagster en de verpleegkundige over de bejegening van klaagster en haar familieleden door de verpleegkundige uiteenlopen. Gebruikelijk is dat een verpleegkundige voor vragen over uitslagen van onderzoeken, diagnoses en andere medische zaken, naar een arts verwijst. Het kan de verpleegkundige dan ook niet worden verweten dat zij de medisch inhoudelijke gesprekken met de familie niet is aangegaan. Alle klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2023:60 Hof van Discipline 's Gravenhage 220027 220028

    Verwijzing door het Juridisch Loket om de arbeidsrechtelijke kwestie van klager in samenhang met de daaraan klevende vergaande verblijfsrechtelijke consequenties te behandelen. Verweerder valt tuchtrechtelijk te verwijten dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de reikwijdte van zijn opdracht.Ter voorkoming van een misverstand en onzekerheid had het op zijn weg gelegen om klager er nadrukkelijk op te attenderen welke werkzaamheden wel en welke werkzaamheden niet onder de door hem aangenomen opdracht vielen.De verwijzing naar verweerder had een tweeledig karakter en verweerder heeft ten aanzien van de beide kwesties door klager gestelde vragen beantwoord. Dat verweerder meent dat zijn opdracht louter beperkt was tot de arbeidsrechtelijke kwestie vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het klachtdossier, laat staan dat en klager hiermee zou hebben ingestemd.Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/4424

    Klaagster is na verwijzing door haar huisarts onder behandeling gekomen bij de gz-psycholoog. Zij had somberheidsklachten. Na een intake heeft de gz-psycholoog een diagnose gesteld en een behandelplan opgesteld. Daarin is als behandeling voorgesteld: cognitieve gedragstherapie, in 10 tot 16 sessies, met technieken vanuit de oplossingsgerichte therapie, eventueel aangevuld met medicatie. Na de derde behandelsessie heeft de gz-psycholoog twijfels gekregen over de juistheid van haar diagnose. De gz-psycholoog heeft bij haar collega’s voorgelegd dat zij aanleiding zag om neuropsychologisch onderzoek (NPO) te laten doen om een volledige diagnose te kunnen stellen. De collega’s steunden de gz-psycholoog daarin en hierop heeft de gz-psycholoog dit voorgelegd aan klaagster. Klaagster wilde dit onderzoek niet. Klaagster heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod van de gz-psycholoog om ondersteunende gesprekken te voeren. Hierop heeft de gz-psycholoog aan klaagster gezegd dat zij haar verder niet kon behandelen en is de behandelrelatie na de vijfde sessie beëindigd. Centraal staat dat klaagster vindt dat de gz-psycholoog het overeengekomen behandelplan had moeten uitvoeren en dat zij dit niet eenzijdig mocht beëindigen nadat klaagster het neuropsychologisch onderzoek had geweigerd. Het college komt tot het oordeel dat de gz-psycholoog, op één klachtonderdeel na, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:26 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2021/3678

    De gz-psycholoog was destijds werkzaam als zelfstandig gz-psycholoog. Zij profileert zich ook op het internet als gz-psycholoog en zij heeft een boek geschreven over intuitief eetgedrag. Klaagster woonde in het buitenland en had het betreffende boek gelezen. Zij heeft daarop contact gezocht met de gz-psycholoog, omdat zij graag bij haar onder behandeling wilde komen. Dat is ook gebeurd. Eerst hebben klaagster en de gz-psycholoog via internet contact gehad en op enig moment is klaagster naar Nederland gekomen. Klaagster en de gz-psycholoog zijn vervolgens ook buiten de behandeling met elkaar omgegaan op een meer vriendschappelijke manier. Klaagster heeft een tijdje bij de gz-psycholoog in huis gewoond en voor haar gewerkt. Het college heeft beoordeeld of de gz-psycholoog, door ook anderszins met klaagster om te gaan, heeft gehandeld in strijd met hetgeen van haar als professional verwacht mag worden. Het college vindt dat de klacht gedeeltelijk gegrond is.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2023:2 Kamer voor het notariaat Amsterdam 724379 / NT 22-43

    De toegevoegd notaris heeft klaagster ten tijde van het passeren van de akte niet gewezen op genoemde twee stelsels, met als gevolg dat pas na genoemde beslissing aan klaagster bekend is geworden dat het stelsel van het finaal verrekenbeding door de rechtbank niet wordt toegepast.Genoemde omstandigheden en de daaraan verbonden gevolgen zijn pas na het verstrijken van de driejaarstermijn bij klaagster bekend geworden, zodat is komen vast te staan dat er sprake is van gevolgen van enig nalaten van de toegevoegd notaris die pas na afloop van die termijn redelijkerwijs bekend zijn geworden bij klaagster. Daarmee is voldaan aan de voorwaarde voor het achterwege blijven van de niet- ontvankelijkverklaring als gevolg van de één-jaarstermijn.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2023:3 Kamer voor het notariaat Amsterdam 725414 / NT RK 22-49

    Voor de aanvang van de vervaltermijn is bepalend de objectieve kennis van het handelen of nalaten van de notaris en niet de subjectieve kennis dat dit handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn, aldus vaste jurisprudentie van de notariskamer van het hof Amsterdam.Vast staat dat klaagster de brieven, de volmacht en de notariële akte in 1998 van de notaris heeft ontvangen. In de volmacht die vervolgens aan klaagster is toegestuurd is de letterlijke tekst van de notariële akte overgenomen, waarin is bepaald dat klaagster haar deel van de woning aan [A] (om niet) overdraagt.Ter zitting is gebleken dat klaagster na ontvangst van genoemde brieven er zelf voor heeft gekozen niet op het kantoor van de notaris te komen maar in plaats daarvan een volmacht te ondertekenen. Voorts heeft klaagster verklaard dat zij de bewoordingen van de volmacht niet goed begreep omdat het moeilijk taalgebruik was en dat zij niet wist dat zij door het ondertekenen van de volmacht haar kindsdeel zou opgeven. Daarnaast is gebleken dat klaagster, voorafgaand aan ondertekening van de volmacht in maart 1998, telefonisch contact met de notaris heeft gehad.

  • ECLI:NL:TAHVD:2023:54 Hof van Discipline 's Gravenhage 220271S

    Klacht tegen een deken. Klager heeft zich tot verweerster (de deken) gewend met het verzoek een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 Advocatenwet. Verweerster heeft tweemaal een advocaat voor klager aangewezen. Klager verwijt verweerster onder meer dat de door haar aangewezen advocaten niet beschikten over de juiste expertise en dat verweerster hem onjuist en onvolledig heeft voorgelicht en tegengewerkt. De raad heeft de klacht op één punt gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. Het hof vernietigt de beslissing van de raad ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel (en de door raad opgelegde maatregel). De kern van deze zaak is de vraag of verweerster, in haar hoedanigheid van deken, dermate onzorgvuldig heeft gehandeld bij het aanwijzen van (meerdere) advocaten dat zij het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Zowel bij de eerste als bij de tweede aanwijzing heeft verweerster zorgvuldig gehandeld. Het hof is met verweerster van oordeel dat haar stafjurist – waarvoor de deken inhoudelijk verantwoordelijk is – bij het bepalen van welke advocaat kon worden aangewezen, het rechtsgebiedenregister mocht raadplegen en erop mocht vertrouwen dat de informatie die daarin staat vermeld correct en up-to-date is. Principiële vraag: Verweerster heeft het hof verzocht om meer duidelijkheid te scheppen over (de omvang van) de verplichtingen van de deken in het natraject van een artikel 13 aanwijzingsverzoek. Anders dan de deken heeft betoogd, ziet het hof wel degelijk aanknopingspunten voor nazorg door de deken nadat een advocaat eenmaal is aangewezen. Naar het oordeel van het hof is de deken de eerst aangewezene om op te treden als de aangewezen advocaat de rechtzoekende geen rechtsbijstand verleent.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:23 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/3804

    Kennelijk ongegronde klacht tegen plastisch chirurg. De klacht gaat over de operaties aan de middelvinger van klaagster. Volgens klaagster is zij onvoldoende voorgelicht over mogelijke scheefstand van de vinger na de operatie en heeft de plastisch chirurg enkel gedacht aan een laterale band die de scheefstand kon veroorzaken.

  • ECLI:NL:TAHVD:2023:55 Hof van Discipline 's Gravenhage 220078

    Advocaat t.o.v. derden. Klager verwijt verweerder dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat verweerder in een ingediende akte klager als oud-bestuurder van een stichting ongefundeerd heeft beschuldigd van ernstige strafbare feiten en van onbehoorlijk bestuur. De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. Het hof voegt daar nog aan toe dat de door verweerder gebruikte bewoordingen, in de situatie waarin dat is gebeurd – namelijk ter onderbouwing van de (civiele) vordering van zijn cliënten – de grens van het tuchtrechtelijk toelaatbare niet hebben overschreden. Verder is niet gebleken dat de stellingen onnodig grievend zijn. 

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/4459

    Klacht tegen psychotherapeut deels kennelijk n-o en deels kennelijk ongegrond. Verweerster is de behandelend psychotherapeut geweest van de ex-partner van klager. De klacht gaat over een verklaring die de psychotherapeut heeft afgelegd in het kader van een gerechtelijke procedure tussen klager en zijn ex-partner over de omgang met hun twee kinderen. Klager klaagt er onder meer over dat in de verklaring opzettelijk een onjuist beeld van hem wordt geschetst richting rechtbank en de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK). Hiervan is volgens het college geen sprake.