ECLI:NL:TAHVD:2023:60 Hof van Discipline 's Gravenhage 220027 220028

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:60
Datum uitspraak: 21-04-2023
Datum publicatie: 02-06-2023
Zaaknummer(s):
  • 220027
  • 220028
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Verwijzing door het Juridisch Loket om de arbeidsrechtelijke kwestie van klager in samenhang met de daaraan klevende vergaande verblijfsrechtelijke consequenties te behandelen. Verweerder valt tuchtrechtelijk te verwijten dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de reikwijdte van zijn opdracht.Ter voorkoming van een misverstand en onzekerheid had het op zijn weg gelegen om klager er nadrukkelijk op te attenderen welke werkzaamheden wel en welke werkzaamheden niet onder de door hem aangenomen opdracht vielen.De verwijzing naar verweerder had een tweeledig karakter en verweerder heeft ten aanzien van de beide kwesties door klager gestelde vragen beantwoord. Dat verweerder meent dat zijn opdracht louter beperkt was tot de arbeidsrechtelijke kwestie vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het klachtdossier, laat staan dat en klager hiermee zou hebben ingestemd.Waarschuwing.

Beslissing van 21 april 2023

in de zaken 220027 en 220028

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

en

verweerster

hierna: verweerders

1 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

1.1 Het hof verwijst naar de beslissing van 20 december 2021 van de Raad van Discipline (hierna: de raad) in het ressort Amsterdam (zaaknummers: 21-639/A/A, 21-638/A/A). In deze beslissing zijn de klachtonderdelen van klager die betrekking hebben op verweerder, te weten klachtonderdelen a) en d) ongegrond verklaard.

1.2 Van de klachtonderdelen van klager die betrekking hebben op verweerster, zijnde de klachtonderdelen b) tot en met d), is klachtonderdeel b) gegrond verklaard. De overige klachtonderdelen, te weten c) en d) zijn ongegrond verklaard. Aan verweerster is geen maatregel opgelegd. Verweerster is veroordeeld tot betaling van het griffierecht. 

1.3 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:297 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.

2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF 

2.1 Het hoger beroepschrift van klager, inclusief producties, is op 20 januari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

​​​​​2.2 Verder bevat het dossier van het hof:

  • de stukken van de raad;
  • het verweerschrift van verweerder van 8 maart 2022;
  • het verweerschrift van verweerster van 3 maart 2022.

  ​​​

2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 27 februari 2023. Klager en verweerders hebben via een videoverbinding deelgenomen aan de zitting en hun standpunten aldaar toegelicht.

3 FEITEN

3.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

3.2 Klager heeft de Turkse nationaliteit en verbleef sinds 28 juli 2013 in Nederland als kennismigrant. Zijn laatste arbeidsovereenkomst (klager werkte bij een bank) is met ingang van 1 juli 2018 beëindigd.

3.3 Klager is op 21 augustus 2018 door het Juridisch Loket verwezen naar verweerder in verband met de beëindiging van zijn arbeidscontract. In de verwijzing van het Juridisch Loket staat onder meer:

“cl. Wil het ontslag aanvechten. (…) Het belang voor cl. Is heel groot, hij is namelijk Turks en kennismigrant. Op 27 juli 2018 is hij hier 5 jaar. Als hij zijn baan behoudt dan betekent dat dat hij vv onbepaalde tijd kan krijgen. Graag cl. adviseren over zijn rechtspositie jegens [zijn werkgever] en hem bijstaan in procedure indien idd zinvol.

3.4 Op 23 augustus 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Bij dat gesprek was tevens een kantoorgenote van verweerder aanwezig, mr. A. Verweerder heeft klager in het gesprek geadviseerd de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst niet aan te vechten.

3.5 Bij e-mail van 23 augustus 2018 heeft klager verweerder bedankt voor het gesprek en hem gevraagd of hij intrekking van zijn verblijfsvergunning als kennismigrant zou kunnen voorkomen door een procedure tegen zijn voormalig werkgever te starten. Bij e-mail van dezelfde dag heeft verweerder klager meegedeeld dat klager dat helaas niet kan voorkomen met een procedure tegen zijn voormalig werkgever. Klager heeft verweerder hierop meegedeeld dat hij in dat geval geen procedure tegen zijn voormalig werkgever zal beginnen.

3.6 Bij e-mail van 26 augustus 2018 heeft klager verweerder onder meer meegedeeld dat hij een pro forma bezwaarschrift heeft opgesteld voor het geval zijn voormalig werkgever de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht intrekt. Bij e-mail van 31 augustus 2018 heeft verweerder klager geadviseerd bezwaar te maken tegen de eventuele intrekking van zijn verblijfsvergunning en indien nodig later een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige in te dienen.

3.7 Op 21 september 2018 heeft verweerder klager een declaratie gestuurd ten bedrage van € 242,-.

3.8 Op 4 maart 2019 heeft de IND het voornemen kenbaar gemaakt om de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van klager in te trekken. Klager heeft verweerder hierover geïnformeerd. Verweerder heeft klager hierop meegedeeld dat zijn kantoorgenote, verweerster, de zaak voor klager zal behandelen.

3.9 Bij beschikking van 24 april 2019 heeft de IND de verblijfsvergunning van klager met ingang van 1 oktober 2018 ingetrokken.

3.10 Bij e-mail van 15 mei 2019 heeft klager verweerster meegedeeld dat zijn voormalig werkgever de week daarvoor zijn arbeidsovereenkomst aan de IND heeft gestuurd en verweerster gevraagd het hem zo spoedig mogelijk te laten weten zodra de IND heeft beslist over zijn verblijfsvergunning.

3.11 Verweerster heeft de beschikking van de IND van 24 april 2019 bij e-mail van 20 mei 2019 aan klager gestuurd en namens hem tijdig (pro forma) bezwaar gemaakt tegen deze beschikking. Op 5 juni 2019 heeft verweerster de gronden van het bezwaar bij de IND ingediend en op 11 juni 2019 heeft zij nog een medisch rapport van klager bij de IND ingediend. Bij beschikking van 15 december 2019 heeft de IND het bezwaar van klager ongegrond verklaard.

3.12 Op 14 juni 2019 heeft verweerster namens klager bij de IND een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aangevraagd. Bij beschikking van 19 december 2019 heeft de IND de aanvraag afgewezen.

3.13 Bij e-mail van 23 december 2019 heeft klager verweerster onder meer geschreven (in het Engels vertaald):

“As clearly stated by the IND officer in the enclosed decision, our indefinite residence permit application should have been submitted to IND before the expiration date of my residence permit (01/10/2018). Despite informing [verweerder] (…) that I stay in the Netherlands legally more than 5 years, also as stated in the referral letter of Het Juridisch Loket (…) and also highlighting this issue during the meeting with [verweerder] (…) [verweerder] did not advise me to submit indefinite residence permit application to IND. As a result, IND gave this negative decision (…) which caused an immeasurable damage on my side.”

3.14 Bij e-mail van 24 december 2019 heeft verweerster klager meegedeeld dat zij hem heeft geadviseerd de procedures tegen de IND voort te zetten met een andere advocaat en dat als het klager niet lukt om op tijd een advocaat te vinden, hij contact met haar kan opnemen om een oplossing te vinden. Klager heeft verweerster hierop bij e-mail van eveneens 24 december 2019 meegedeeld dat hij vindt dat haar kantoor door moet gaan met de procedures tegen de IND.

3.15 Bij e-mail van 7 januari 2020 heeft verweerster klager nogmaals meegedeeld dat zij hem vanwege een vertrouwensbreuk niet verder zal bijstaan in de procedure tegen de IND.

3.16 Bij e-mail van eveneens 7 januari 2020 heeft verweerder klager onder meer geschreven dat hij namens klager niet in bezwaar en in beroep zal gaan tegen de beschikkingen van de IND omdat sprake is van een vertrouwensbreuk vanwege de klachten die klager zegt tegen het kantoor te willen indienen.

3.17 Bij e-mail van 10 januari 2020 heeft verweerster klager onder meer geschreven (in het Engels vertaald):

“Today you called me to inform me that I have to start the procedures. (…) Because you do not have a lawyer yet, I will send the objection letter concerning the decision of IND of 15 December 2019 today. (…) Within a week I will receive a letter of the court, in which we will be given 4 weeks notice to substantiate your objection. I will send you this letter. You will have more time to find another lawyer. As I confirmed before, I will only starting this procedure today, so you will be on time and because you do not have another lawyer at the moment. I will not proceed the procedure.”

3.18 Op 16 januari 2020 heeft verweerster de in haar e-mail van 10 januari 2020 genoemde brieven aan klager gestuurd. Bij e-mail van 4 februari 2020 heeft klager verweerster onder meer geschreven (in het Engels vertaald):

“I am writing to inform you, my sickness is still ongoing and due to my health conditions I am not eligible to search for a new lawyer and I can not handle the IND case myself. Also writing to inform you once again (…) If you or your firms lawyers stop the procedure; due to my heath related reasons, I will not be able to proceed the case with IND. As a result, I will loss my legal rights to stay in Holland (…) In my previous email (…) If requested that If you still not willing to proceed the IND objection letter, please hand over your duties to one of your colleague”

​​​​​​​3.19 Bij e-mail van eveneens 4 februari 2020 heeft verweerster klager nogmaals meegedeeld dat zij hem vanwege een vertrouwensbreuk niet verder zal bijstaan in de procedures tegen de IND.

4 KLACHT

​​​​​​​4.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet.

Klager verwijt verweerder het volgende.

a)    Verweerder heeft klager verteld dat hij deskundig was op het gebied van het immigratierecht en heeft klager ten onrechte geadviseerd geen actie te ondernemen in verband met zijn verblijfsvergunning totdat klager van de IND bericht had ontvangen over zijn verblijfsvergunning.

Klager verwijt verweerster het volgende.

b)    Verweerster heeft de beslissing van de IND van 24 april 2019 pas op 20 mei 2019 aan klager gestuurd. Dat was vijf dagen na de uiterste datum om stukken in te dienen in een procedure die klager had lopen bij het gerechtshof Amsterdam.

c)    Verweerster heeft bij de behandeling van de zaak van klager steken laten vallen. Het niveau van haar dienstverlening was laag.

Klager verwijt verweerders het volgende.

d)    Verweerders hebben samengewerkt met een voormalige werkgever van klager en hebben zich schuldig gemaakt aan corruptie.

5 BEOORDELING

Overwegingen raad

​​​​​​​5.1 De raad is van oordeel dat verweerder ten aanzien van klachtonderdeel a) niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond verklaard. Op basis van het klachtdossier en hetgeen op zitting is besproken, kan volgens de raad niet worden vastgesteld dat klager verweerder de opdracht heeft gegeven zijn verblijfspositie te onderzoeken. Wel kan volgens de raad worden vastgesteld dat de verblijfspositie van klager onderwerp van gesprek is geweest tussen klager en verweerder. Het verwijt dat verweerder klager onjuist heeft geadviseerd over zijn verblijfspositie, dan wel klager heeft geadviseerd geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd aan te vragen, is volgens de raad onvoldoende door klager onderbouwd.

​​​​​​​5.2 Ten aanzien van klachtonderdeel b) is de raad van oordeel dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door de beschikking van de IND van 24 april 2019 pas op 20 mei 2019 naar klager te sturen. Gelet op de e-mail van 15 mei 2019 had verweerster kunnen weten dat klager de beschikking in ieder geval op die datum nog niet had ontvangen. Het had volgens de raad op de weg van verweerster gelegen om terstond na de e-mail van klager de beschikking alsnog naar hem te sturen en niet pas vijf dagen later. Dat verweerster de beschikking bewust te laat heeft toegestuurd om klager dwars te zitten, hetgeen klager verweerster verwijt, is de raad niet gebleken. De raad heeft dit klachtonderdeel daarom wel gegrond verklaard, maar daarbij geen maatregel opgelegd.

​​​​​​​5.3 Klachtonderdeel c) is door de raad ongegrond verklaard. De raad merkt op dat klager onvoldoende heeft onderbouwd dat verweerster steken heeft laten vallen in de dienstverlening en/of het niveau van haar dienstverlening te laag was.

​​​​​​​5.4 Naar het oordeel van de raad is onvoldoende door klager onderbouwd dat verweerders hebben samengewerkt met de voormalige werkgever van klager en/of zich schuldig hebben gemaakt aan corruptie. Klachtonderdeel d) is eveneens door de raad ongegrond verklaard.

Beroepsgronden

​​​​​​​5.5 Klager heeft in beroep – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.

​​​​​​​5.6 Klager voert allereerst aan dat verweerder tijdens de zitting bij de raad aan de raad onjuiste informatie heeft verstrekt. Zo zou de verwijzing door het Juridisch Loket niet alleen hebben gezien op de arbeidsrechtelijke kwestie, zoals door verweerder betoogd, maar ook op de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Dit blijkt volgens klager immers ook uit de op 23 augustus 2018 geplande bespreking met verweerder en zijn kantoorgenote mr. A, en de hiermee verband houdende e-mailwisseling tussen klager en verweerder en de door klager gestelde vragen. Verder zou verweerder ten onrechte aan de raad hebben medegedeeld dat klager geen inkomsten zou hebben. Zoals blijkt uit de meegezonden productie (productie 3) heeft verweerder klager geadviseerd een afwachtende houding aan te nemen richting de IND en de intrekking van de verblijfsvergunning af te wachten alvorens in beroep te gaan.

​​​​​​​5.7 Verder voert klager aan dat de raad ten onrechte de klachtonderdelen a) en d) ongegrond heeft verklaard door voorbij te gaan aan de door klager aangedragen feiten waaruit zou blijken dat verweerders hebben samengewerkt met een van klagers voormalige werkgevers, de [voormalig werkgever].

Verweer in beroep

​​​​​​​5.8 Verweerders hebben verweer gevoerd. De strekking van de verweren is dat de beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

​​​​​​​5.9 Verweerster is niet tegen de gegrondheid van klachtonderdeel b) in beroep gegaan en heeft berust in de beslissing van de raad op dit punt.

​​​​​​​5.10 De ingediende verweren zullen hierna, voor zover nodig, worden aangehaald.

Maatstaf

5.11 De raad heeft bij de beoordeling van de verschillende klachtonderdelen terecht als maatstaf genomen dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij die beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32). Aan de hand van deze maatstaf zal het hof de klacht van klager beoordelen.

5.12 Bij de beoordeling van de klacht wordt door het hof vooropgesteld dat, ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, het op de weg van verweerder ligt klager op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, van de feiten en de reikwijdte van de opdracht en dit schriftelijk te bevestigen.

- klachtonderdeel a)

5.13 De verwijzing van het Juridisch Loket van 21 augustus 2018 ziet naar het oordeel van het hof op de arbeidsrechtelijke kwestie, waarbij het belang van klager heel groot was omdat, als hij zijn baan zou behouden, hij een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zou kunnen krijgen. Verweerder wordt door het Juridisch Loket verzocht om klager te adviseren over zijn rechtspositie jegens zijn werkgever, en hem bij te staan in een eventuele procedure. Het feit dat het advies omtrent de arbeidsrechtelijke positie van klager niet los kon worden gezien van de verblijfsvergunning van klager, staat hierdoor buiten kijf. Uit de diverse e-mailwisselingen maakt het hof op dat verweerder – naast de vragen die betrekking hebben op de arbeidsrechtelijke kwestie - ook vragen van klager heeft beantwoord in verband met zijn verblijfsvergunning als kennismigrant en dienaangaande heeft geadviseerd, zoals blijkt uit de strekking van de e-mails van 23 augustus 2018 en 31 augustus 2018. Bij klager heeft hierdoor de indruk kunnen ontstaan dat de opdracht aan verweerder – zoals hiervoor uiteengezet - tweeledig van aard was.

5.14 Verweerder heeft naar het oordeel van het hof door aldus te handelen de indruk bij klager gewekt – althans in stand gehouden - dat zijn werkzaamheden zich ook uitstrekten tot de kwestie in verband met het verkrijgen van een verblijfstitel voor onbepaalde tijd. De zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en handelende advocaat mag worden verwacht, brengt mee dat het op de weg van verweerder had gelegen om – juist in geval van een andere lezing over de invulling van de opdracht – geen onduidelijkheid te laten bestaan over de vraag wat verweerder wel of niet voor klager zou doen en klager hier nadrukkelijk op te attenderen. Het hof zal daarom de beslissing van de raad op dit punt vernietigen en klachtonderdeel a) gegrond verklaren.

5.15 Het verwijt dat verweerder klager onjuist heeft geadviseerd over zijn verblijfspositie is onvoldoende door klager onderbouwd. Om die reden kan het hof de (on)gegrondheid niet beoordelen.

- klachtonderdelen b), c) en d)

​​​​​​​5.16 Het hof ziet op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om ten aanzien van klachtonderdelen b), c) en d) tot een andere beoordeling te komen dan die van de raad, nu klager in hoger beroep geen nieuwe argumenten heeft aangedragen of stukken heeft overgelegd die hiertoe zouden nopen. Het hof sluit zich daarom aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over.

maatregel

Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij onduidelijkheid heeft laten bestaan over de reikwijdte van zijn opdracht. Ter voorkoming van een misverstand en onzekerheid had het op de weg van verweerder gelegen klager er nadrukkelijk op te attenderen welke werkzaamheden wel en welke werkzaamheden niet onder de door hem aangenomen opdracht vielen. Daarvoor was in dit geval alle aanleiding, omdat uit het dossier volgt dat verweerder via het Juridisch Loket de opdracht had gekregen om de arbeidsrechtelijke kwestie in samenhang met de daaraan klevende vergaande verblijfsrechtelijke consequenties te behandelen. Deze opdracht aan verweerder had dus een tweeledig karakter en is ook als zodanig door klager begrepen, gelet op de door hem aan verweerder gestelde vragen. Verweerder heeft klager ten aanzien van deze beide kwesties geadviseerd. Dat verweerder meent dat zijn opdracht louter beperkt was tot de arbeidsrechtelijke kwestie en klager hiermee zou hebben ingestemd, vindt naar het oordeel van het hof geen steun in het klachtdossier. In elk geval had verweerder die beperkte taakopvatting helder moeten maken aan klager, om te voorkomen dat deze – zoals feitelijk ook is gebeurd - ten onrechte in de veronderstelling zou verkeren dat hij in beide kwesties ten volle de rechtsbijstand van verweerder genoot, terwijl de doorverwijzing volgens verweerder met het advies om in het ontslag te berusten was afgedaan. Gelet op het voorgaande acht het hof de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.

proceskosten

​​​​​​​5.9 Omdat het hof een maatregel oplegt, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:   

a) € 50,- kosten van klager (forfaitair);

b) € 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;

c) € 1.000,- kosten van de Staat.

5.10 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van  € 50,- aan kosten van klagers binnen vier weken na deze beslissing betalen aan klagers. Klager geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing zijn rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

5.11 Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.

6 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

​​​​​​​6.1 vernietigt de beslissing van 20 december 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-638/A/A en 21-639/A/A, voor zover die ziet op klachtonderdeel a) in de klacht tegen verweerder;

en doet opnieuw recht:

​​​​​​​6.2 verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

​​​​​​​6.3 legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op; en

​​​​​​​6.4 bekrachtigt de beslissing van 20 december 2021 van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam, gewezen onder nummer 21-638/A/A en 21-639/A/A, voor het overige;

​​​​​​​6.5 veroordeelt verweerder tot betaling van de kosten in de procedure bij het hof van € 50,- aan klager, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

​​​​​​​6.6 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van  € 2.000,-  aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. A.M. Koene, J.C.A.T. Frima, E.C. Gelok en I.P.A. van Heijst, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Bor, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 april 2023.

griffier                                                                                                       voorzitter             

De beslissing is verzonden op 21 april 2023 .