Zoekresultaten 371-380 van de 42647 resultaten

  • ECLI:NL:TGDKG:2024:28 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/728018 / DW RK 23/11 MdV/RH

    hoogte beslagvrije voet kan door de tuchtrechter niet worden vastgesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft voldoende voortvarend de beslagvrije voet op klagers verzoek aangepast. 

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5885

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een arts. Klager verwijt de arts dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat zij naar aanleiding van het consult met klager onjuiste en onredelijk bezwarende informatie over de situatie heeft gegeven en daarmee de dermatoloog (beslissing A2023/5884) op het verkeerde been heeft gezet. Klager is hierdoor niet geholpen. Voorst verwijt klager de arts dat zij nooit navraag naar zijn gezondheid heeft gedaan. Het college is van oordeel dat uit het verweerschrift en het medisch dossier is gebleken dat de arts het verloop van het gesprek aan haar supervisor heeft teruggekoppeld. De supervisor is na het gesprek met de arts ook zelf het gesprek aangegaan met klager. Uit het medisch dossier blijkt dat de supervisor het gesprek met klager (ook) als onprettig heeft ervaren. De supervisor heeft zich door dit gesprek een eigen oordeel kunnen vormen. Het is niet gebleken dat de arts haar supervisor op het verkeerde been heeft gezet of onjuiste (of onredelijk bezwarende) informatie met hem heeft gedeeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond. Ook het klachtonderdeel dat handelt over de navraag naar de gezondheid van klager is ongegrond (zie hiervoor 5.6) van de beslissing. De klacht tegen de arts is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:131 Hof van Discipline 's Gravenhage 240118

    Beklag op grond van artikel 13 gegrond. Klager heeft een vordering ingesteld op grond van een onrechtmatige daad van de belastingdienst, te weten het nalaten om hem te wijzen op onjuiste inhouden dan wel hem niet te wijzen op de mogelijkheid om een verzoek tot teruggave van de gestelde onjuiste inhoudingen. Om die reden vordert hij ook schadevergoeding. De bestuursrechter heeft hem in de uitspraak van 20 april 2023 duidelijk verwezen naar de civiele rechter. Niet is gebleken dat de kantonrechter acht heeft geslagen op die uitspraak. Daarbij kan het hof zonder nadere deskundige toelichting (bijvoorbeeld een procesadvies van een gespecialiseerd advocaat) niet beoordelen of het beroep op grond van het gestelde onrechtmatig handelen geen redelijke kans van slagen heeft.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:62 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-545/DB/LI

    Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Klager heeft zich op 21 september 2021 met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat de klacht, voor zover deze ziet op verweerders optreden van vóór 21 september 2018, op grond van artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege het verstrijken van de in voormeld artikel bedoelde verjaringstermijn. Voor zover de klacht ziet op het handelen van verweerder vanaf 21 september 2018 kan klager wel worden ontvangen in de klacht, die gegrond is. Vast staat dat verweerder en mr. A hebben samengewerkt bij de behandeling van klagers dossier, terwijl mr. A was geschrapt van het tableau als gevolg van een tuchtrechtelijke veroordeling. Vast staat dat verweerder bij aanvang van zijn werkzaamheden op 23 september 2014 enkel een opdrachtbevestiging aan mr. A heeft gestuurd en dat hij geen opdrachtbevestiging aan klager heeft gestuurd. Zoals hiervoor in 5.2 is overwogen kan klager echter niet worden ontvangen in de klacht, voor zover deze betrekking heeft op het optreden van verweerder van voor 21 september 2018. Voor zover klachtonderdeel 1 ziet op het ontbreken van een deugdelijke opdrachtbevestiging bij aanvang van verweerders werkzaamheden in 2014 is de klacht dan ook niet-ontvankelijk. De raad is evenwel van oordeel dat verweerder terstond na de beslissing van de raad van 21 oktober 2019, waarin de wijze waarop verweerder met mr. A had samengewerkt ontoelaatbaar werd bevonden, had moeten overgaan tot het (alsnog) verzenden van een deugdelijke opdrachtbevestiging aan klager. Ook toen heeft verweerder met klager echter geen duidelijke afspraken gemaakt noch schriftelijk vastgelegd over de aard van zijn werkzaamheden, de aanpak van de zaak, de te volgen strategie, zijn honorarium, de doorbelasting van kosten, de wijze van declareren, de omvang van de te verwachten werkzaamheden en de mogelijke risico’s. De raad is van oordeel dat verweerder ook in de communicatie met klager is tekortgeschoten en onvoldoende verantwoordelijkheid heeft genomen door mr. A als centraal aanspreekpunt te laten fungeren. Voorts staat vast dat verweerder heeft verzuimd het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 november 2019 aan klager toe te sturen en dat hij het arrest en de mogelijkheid van het instellen cassatieberoep niet met klager heeft besproken. De cassatietermijn is ongebruikt verstreken. De e-mail van klager van 8 januari 2020, waarin hij informeerde naar de stand van zaken, heeft verweerder onbeantwoord gelaten. Klager is eerst op 30 april 2020, derhalve na het verstrijken van de cassatietermijn, middels het betekeningsexploit van de deurwaarder  met het arrest bekend geraakt. Verweerder is aldus ernstig tekort geschoten in de bijstand aan en communicatie met klager. Verweerder is reeds tweemaal tuchtrechtelijk veroordeeld. In 2018 heeft een andere cliënt van verweerder geklaagd over de door verweerder verleende bijstand. Ook in die zaak had verweerder samengewerkt met mr. A nadat deze was geschrapt. In die zaak is bij beslissing van 21 oktober 2019 aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken opgelegd. De in 2018 ingediende klacht en de daarop volgende beslissing van de raad hebben verweerder er echter niet van weerhouden om zijn samenwerking met mr. A voort te zetten. Dit rekent de raad verweerder zeer zwaar aan. De raad acht in dezen een schorsing voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, passend en geboden.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:63 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-008/DB/ZWB

    Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij. Klagers verwijten verweerder in de eerste plaats dat hij zich met de inhoud van zijn brief van 31 mei 2023 schuldig heeft gemaakt aan chantage. Anders dan klagers is de raad van oordeel dat verweerder met de brief van 31 mei 2023 de grenzen van de hem als advocaat van de wederpartij toekomende vrijheid niet heeft overschreden. Verweerder heeft in die brief slechts geschreven dat zijn cliënt een vordering op klagers heeft ten bedrage van € 100.000,-- en dat als klagers het standpunt innemen dat zij niet gehouden zijn tot betaling van dat bedrag omdat van een legale woonsituatie geen sprake is, zijn cliënt bij de gemeente zal nagaan of geen sprake is van een legale woonsituatie en, indien inderdaad geen sprake is van een legale woonsituatie, de gemeente zal verzoeken om de woonsituatie alsnog legaal te maken. Verweerder mocht dit namens zijn cliënt schrijven in het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Van chantage is geen sprake. Klachtonderdeel 1 is dan ook ongegrond. Klagers verwijten verweerder in de tweede plaats, dat indien hij inderdaad een verzoek tot beoordeling van de woonsituatie bij de gemeente zou indienen, klagers onevenredig zouden worden benadeeld terwijl met indiening van een dergelijk verzoek ook geen redelijk doel zou worden gediend, nu een dergelijk verzoek kansloos zou zijn. Vaststaat dat verweerder geen verzoek tot beoordeling van de woonsituatie bij de gemeente heeft ingediend. De raad overweegt dat de tuchtrechter enkel een tuchtrechtelijk oordeel kan geven over het handelen of nalaten van een advocaat dat zich reeds heeft voorgedaan. Over mogelijk toekomstig optreden kan de tuchtrechter geen tuchtrechtelijk oordeel geven. Om die reden kunnen klagers in het tweede onderdeel van de klacht niet worden ontvangen. De raad zal klachtonderdeel 2 derhalve niet-ontvankelijk verklaren.

  • ECLI:NL:TADRARL:2024:116 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-461/AL/MN

    Verzetbeslissing. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2024:128 Hof van Discipline 's Gravenhage 230293 en 240025

    Twee gegronde dekenbezwaren. In 230293 heeft verweerder in strijd met de regelgeving gebankierd met derdengelden via zijn kantoorrekening zonder depotovereenkomst. Verweerder verkeerde in financiële moeilijkheden en heeft rechthebbende pas betaald na meerdere rappels en klacht bij deken. In 240025 gaat het om verweerders stichting derdengelden, instabiele kantoorfinanciën (met uiteindelijk faillissement van zijn praktijkvennootschap), niet voldoen aan Voda met betrekking tot kantoororganisatie, niet inhoudelijk reageren op verzoeken van en slecht bereikbaar zijn voor de deken. Beroep van verweerder met name vanwege opgelegde maatregelen (voorwaardelijke schorsing van zes weken en schrapping). Hof bekrachtigt schrapping en legt de schorsing onvoorwaardelijk op.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:60 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-128/DB/LI/D

    Dekenbezwaar. Uit de door de deken overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat verweerder ondanks de eerdere tuchtrechtelijke veroordeling wegens het – onder meer – niet meewerken aan het dekentoezicht en ondanks de herhaalde verzoeken van de deken in gebreke is gebleven met het tijdig en naar behoren voldoen aan de redelijke verzoeken van de deken. Verweerder heeft de deken nog altijd niet in staat gesteld om een duidelijk en betrouwbaar beeld van de financiële positie van verweerders kantoor vast te stellen. De door verweerder aangeleverde stukken vertonen onderlinge tegenstrijdigheden en verweerder laat onduidelijkheid bestaan over de status van de stukken (concept/definitief). De gegrond bevonden bezwaren rechtvaardigen als zodanig al een zware tuchtrechtelijke maatregel. Het onderhavige dekenbezwaar staat echter niet op zichzelf. Ook het dekenbezwaar dat gegrond werd bevonden bij beslissing (kenmerk 22-776/DB/LI/D) van de raad van 6 maart 2023, welke beslissing het Hof van Discipline bij beslissing van 15 maart 2024 (kenmerk 230092D) heeft bekrachtigd, had betrekking op het niet aanleveren van gevraagde bescheiden en het belemmeren van de deken in diens toezichthoudende taak. Na bestudering van het dossier en gelet op hetgeen de deken en verweerder ter zitting naar voren hebben gebracht, ziet de raad een patroon in het door verweerder gedemonstreerde gedrag van het niet, althans niet volledig en tijdig, gevolg geven aan verzoeken van de deken om informatie. De raad heeft zorgen over verweerders praktijkvoering. Daarbij betrekt de raad dat verweerder er niet alleen stelselmatig blijk van geeft zich onvoldoende bewust te zijn van de voor de advocatuur geldende regelgeving op het gebied van (financiële) administratie en het verlenen van medewerking aan toezicht van de deken, maar zich ook zich onvoldoende rekenschap geeft van de belangen die met deze regelgeving worden gediend.Ter zitting heeft verweerder er geen blijk van gegeven inzicht te hebben in het kwalijke van zijn handelen. Uit de houding van verweerder, ook in deze procedure, is op te maken dat hij de ernst van de situatie blijkbaar niet inziet. Op grond van het voorgaande oordeelt de raad een schorsing voor de duur van 26 weken passend en geboden.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2024:61 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 24-005/DB/LI

    Raadsbeslissing. Ambtshalve TUL. Verweerder heeft zich gedurende de bij beslissing van 21 oktober 2019 door de raad bepaalde proeftijd schuldig gemaakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging. De raad zal met toepassing van artikel 48e Advocatenwet de tenuitvoerlegging gelasten van de bij beslissing van de raad van 21 oktober 2019 voorwaardelijk aan verweerder opgelegde schorsing voor de duur van vier weken.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2024:98 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/6571

    Gegronde klacht tegen een huisarts. Klager verwijt de huisarts dat hij een onjuiste/zeer onzorgvuldige heeft gedaan bij Veilig Thuis, op onjuiste wijze is omgegaan met het huisartsenjournaal van zijn zoon en hem als ouder onvoldoende heeft betrokken bij de zorg aan zijn zoon. Het college oordeelt dat de huisarts geen oog heeft gehad voor de belangen van klager als ouder met ouderlijk gezag over een minderjarige zoon. Hij heeft zonder gegronde reden de regelgeving over informatieverstrekking aan gescheiden ouders van minderjarige kinderen, over dossiervoering, over het zo mogelijk betrekken van beide ouders bij belangrijke behandelbeslissingen en over het doen van een melding bij Veilig Thuis niet in acht genomen, hetgeen temeer klemt nu hij wist van de langdurige juridische strijd tussen klager en zijn ex-partner over de zorg voor hun zoon. Klacht in alle onderdelen gegrond. Berisping. Publicatie.