Zoekresultaten 2351-2360 van de 42611 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:180 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5099

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een tandarts. Het komt niet vast te staan dat de tandarts onnodige kosten in rekening heft gebracht door twee elementen te verwijderen. Bovendien heeft klaagster met verwijdering van deze elementen ingestemd. Voor het plaatsen van vullingen en trekken van tanden en kiezen heeft klaagster een begroting meegekregen en ondertekend. Het komt niet vast te staan dat de tandarts klaagster pijn en schade heeft toegebracht, al is het niet altijd te vermijden dat een tandheelkundige behandeling pijn veroorzaakt. Onheuse bejegening en overige klachten komen ook niet vast te staan. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:184 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4983

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een tandarts. De tandarts heeft niet onjuist gehandeld door klaagster na het consult over pijnklachten geen pijnstilling voor te schrijven, klaagster gebruikte op dat moment al pijnstilling. Er kan niet worden vastgesteld dat de tandarts daadwerkelijk geen advies of uitleg heeft gegeven, omdat de lezingen van partijen hierover verschillen. Uit het dossier blijkt niet dat klaagster vervolgens zelf een afspraak bij de tandarts voor endodontie heeft moeten maken, hieruit blijkt juist dat de tandarts aan de assistente heeft gevraagd klaagster te bellen voor een afspraak. Uit niets blijkt dat de tandarts voor endodontie onvoldoende informatie had of onvoldoende geïnformeerd was door de aangeklaagde tandarts. Hoewel wel vast staat dat de praktijkorganisatie niet voldoet aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden, en het ook vast staat dat klaagster herhaaldelijk geprobeerd contact heeft te krijgen met de tandarts, gaat de persoonlijke verantwoordelijkheid van de tandarts in dit geval niet zo ver dat hij tuchtrechtelijk aansprakelijk is voor het feit dat de berichten van klaagster hem niet hebben bereikt. Daarbij speelt mee dat sprake is van een grote praktijk met verschillende filialen waarvan de organisatie in handen is van de eigenaar van de praktijk en het management van de praktijk, waar de tandarts geen enkele invloed op heeft. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:150 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/5173

    Klacht tegen gynaecoloog kennelijk ongegrond. De klacht gaat over het handelen van verweerster in de periode 2014/2015. Klaagster verwijt verweerster dat zij voor de operatie (die uiteindelijk plaatsvond in 2016) niet haar hele medische dossier heeft opgevraagd, waaronder de brief waar op staat dat zij gen-draagster is. Hierdoor is zij voor een tweede keer geopereerd terwijl het niet nodig was. Het college oordeelt dat verweerster binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven en dat zij heeft gehandeld als redelijk bekwaam en redelijk handelend gynaecoloog.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:129 Raad van Discipline Amsterdam 23-398/A/A

    Voorzittersbeslissing; De klacht van klager 1 is kennelijk ongegrond. Verweerster heeft zich in haar hoedanigheid van voorzitter van de klachtadviescommissie niet zodanig gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De klacht van klager 2 is kennelijk niet-ontvankelijk. Klager 2 heeft als adviseur van klager 1 geen rechtstreeks eigen belang bij zijn klacht over verweerster.

  • ECLI:NL:TNORARL:2023:37 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05 416349 KL RK 23-17

    Artikel 93 lid 1 Wna. art 22 lid 1 Wna.Vader heeft met de kandidaat-notaris een bespreking gehad over zijn wensen voor het wijzigen van zijn testament. Enkele dagen later is vader onverwacht overleden. Een van de erfgenamen heeft de kandidaat-notaris verzocht om een verklaring af te geven wat vader aan haar heeft aangegeven over zijn laatste wens.Klager verwijt de kandidaat-notaris dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door op verzoek van één van de erfgenamen, de laatste wens van vader met de andere erfgenamen per brief te delen. Door als kandidaat-notaris, op briefpapier van het notariskantoor, een laatste wens van een overledene te formaliseren, wordt dit een ‘officiële’ laatste wil. De kandidaat-notaris mocht deze kennis niet delen, zelfs niet als alle erfgenamen hier gezamenlijk om gevraagd zouden hebben.De kamer heeft als volgt overwogen. Uit de wettekst van artikel 22 Wna volgt dat het ambtsgeheim van een notaris geldt voor alle vertrouwelijke informatie die hij in zijn beroepsuitoefening heeft ontvangen. Het ambtsgeheim strekt zich uit over de gehele dienstverlening van een notaris en de reikwijdte ervan is niet afhankelijk van de vraag of in het kader van deze dienstverlening een notariële akte tot stand komt. De geheimhoudingsplicht en het daarmee samenhangende verschoningsrecht zijn niet absoluut. De geheimhoudingsplicht kan echter alleen in uitzonderlijke gevallen door in de wet geregelde gevallen of door de rechter worden doorbroken. Naar het oordeel van de kamer biedt artikel 22 Wna geen ruimte voor een eigen belangenafweging van de geheimhouder, in dit geval de kandidaat-notaris. Niet in geschil is dat de kandidaat-notaris in haar brief aan de erfgenamen van vader informatie heeft verstrekt die zij tijdens het gesprek met vader uit hoofde van haar beroepsuitoefening heeft ontvangen. Deze informatie viel derhalve onder de geheimhoudingsplicht van de kandidaat-notaris. Pas als de wensen van vader zouden zijn vastgelegd in een testament, hadden zij tot doel gehad om na zijn overlijden kenbaar te worden voor derden. Doordat hetgeen de kandidaat-notaris met vader heeft besproken zich niet vertaald heeft in een testament, mocht de kandidaat-notaris deze ontvangen informatie niet met klager (en de andere erfgenamen) delen. Daarom heeft de kamer de klacht gegrond verklaard.Het beroepsgeheim raakt de kern van het notarisambt. Overtreding van deze kernwaarde brengt dan ook in beginsel een forse maatregel met zich mee. De kamer heeft echter, zoals in elke tuchtprocedure, rekening gehouden met de omstandigheden van het geval. Op basis van die specifieke omstandigheden is de maatregel tot een waarschuwing beperkt gebleven.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:130 Raad van Discipline Amsterdam 23-006/A/A

    Raadsbeslissing; Gedeeltelijk gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij. Niet gebleken is dat verweerder in strijd met gedragsregels 5, 6 en 8 heeft gehandeld. Wel heeft verweerder in strijd met gedragsregel 25 lid 2 gehandeld door de dagvaarding aan klager niet gelijktijdig aan diens advocaat te sturen. Anders dan verweerder stelt, hoefde klagers advocaat niet mee te delen dat hij klager zou blijven bijstaan in een eventuele procedure. Dat spreekt naar het oordeel van de raad voor zich. De raad acht verweerders handelwijze gelet op deze omstandigheden in strijd met gedragsregel 25 lid 2 en daarmee op grond van artikel 46 Advocatenwet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De raad acht de maatregel van een waarschuwing en een kostenveroordeling passend en geboden.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:146 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4534

    Klacht tegen een huisarts. Klaagster stelt dat de huisarts haar broer onvoldoende heeft onderzocht of laten onderzoeken. De patiënt meldde zich bij de huisarts met heup- en loopklachten en later bij haar collega met klachten aan de borstkas. In 2020 is de patiënt overleden door een hartstilstand. De huisarts voert gemotiveerd verweer. Het college verklaart de klacht ongegrond. Zie ook zaaknummer Z2022/4535.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:131 Raad van Discipline Amsterdam 23-066/A/A

    Raadsbeslissing; Gegronde klacht over de advocaat van de wederpartij in een familierechtkwestie. Verweerder heeft in strijd met de in het kader van het overlegscheidingstraject afgesproken geheimhouding informatie uit dit traject in de procedure bij de rechtbank en bij het hof overgelegd. Hiermee heeft verweerder niet gehandeld zoals van een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Schending van de vertrouwelijkheid (een kernwaarde) is in beginsel van zodanige ernst dat een berisping op zijn plaats is (zie Hof van Discipline 6 november 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:223). Nu verweerder, nadat hij op zijn gedragingen is aangesproken, het eerste rapport van 4 juli 2022 heeft vervangen door een nieuw rapport (dat echter ook vertrouwelijke informatie bevatte) en niet gebleken is dat verweerder bewust vertrouwelijke informatie in de procedures heeft gebracht, volstaat de raad met oplegging van een waarschuwing met kostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:147 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4535

    Klacht tegen een huisarts. Klaagster stelt dat de huisarts haar broer onvoldoende heeft onderzocht of laten onderzoeken. Haar broer meldde zich in 2017 bij de huisarts met klachten aan de borstkas en later in 2019 met buikklachten. In 2020 is de patiënt overleden door een hartstilstand. De huisarts voert gemotiveerd verweer. Het college verklaart de klacht ongegrond. Zie ook zaaknummer Z2022/4534.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:132 Raad van Discipline Amsterdam 23-115/A/A

    Raadsbeslissing; De klacht is gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk. Klaagster 3 exploiteert een onderneming met betrekking tot een werving- en selectiebureau. De aandelen in klaagster 3 werden voor 50% gehouden door klaagster 2 en voor 50% door S B.V. Deze twee vennootschappen zijn ook de bestuurders van klaagster 3. Beide vennootschappen zijn zelfstandig bevoegd om klaagster 3 extern te vertegenwoordigen. De aandelen in klaagster 2 werden voor 100% gehouden door klager 1. De aandelen in S B.V. werden voor 100% gehouden door S. Klager 1 en S hebben via hun vennootschappen werkzaamheden verricht ten behoeve van klaagster 3. Tussen de aandeelhouders/vennoten van klaagster 3 is een geschil ontstaan. S heeft verweerder gevraagd S BV en klaagster 3 bij te staan in dit geschil. De raad is van oordeel dat klager 1 in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van klaagster 2 en klaagster 2 in haar hoedanigheid van 50% aandeelhouder en bestuurder van klaagster 3 hoogstens een afgeleid belang hebben bij de klacht, maar dat dit onvoldoende is om hun klacht over verweerder ontvankelijk te achten. klaagster 3 verwijt verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling door zowel voor klaagster 3, als voor S B.V. en S op te treden. Aangezien tussen de aandeelhouders van klaagster 3 een geschil bestaat over de beëindiging van de onderneming van klaagster 3, kan verweerder niet optreden voor zowel klaagster 3 enerzijds, als S B.V. en S anderzijds. S en S B.V. hebben een aan klaagster 3 tegenstrijdig belang. De raad is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat verweerder zich door voor klaagster 3 en voor S en S B.V. op te treden in een situatie heeft begeven van een belangenconflict (gedragsregel 15). Verweerder heeft genoegzaam toegelicht dat de belangen van klaagster 3 als onderneming en S BV als aandeelhouder in onderhavig geschil in het verlengde van elkaar lagen en nauw verweven waren, zodat van een tegengesteld belang geen sprake was. Het tussen de aandeelhouders/bestuurders bestaande geschil gaat immers niet over de beëindiging van de onderneming van klaagster 3, maar om een geschil waarbij S en S B.V, klager 1 aansprakelijk houden voor onbehoorlijk bestuur en onrechtmatige concurrentie vanwege het -aldus de cliënten van verweerder- oprichten van een aan klaagster 3 concurrerende onderneming. Voor zover verweerder volgens klaagster 3 klachtwaardig heeft gehandeld door declaraties (achteraf) op naam te stellen van klaagster 3, terwijl S B.V. zijn cliënte is, kosten in rekening te brengen bij klaagster 3, terwijl deze kosten in feite voor rekening zouden moeten komen van S of S B.V. en werkzaamheden te verrichten voor klaagster 3 zonder dat daar een rechtsgeldige opdracht aan ten grondslag lag geldt het volgende. Verweerder heeft voldoende onderbouwd dat hij bij aanvang van zijn werkzaamheden beide vennootschappen - klaagster 3 en S B.V. - als zijn cliënten mocht beschouwen. Toen hem gaandeweg duidelijk werd dat zijn werkzaamheden met name gericht waren op de belangen van klaagster 3 heeft verweerder op eigen initiatief zijn declaraties aan S B.V. gecrediteerd en op naam van klaagster 3 gesteld. Verweerder heeft met zijn handelwijze niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht is derhalve ongegrond voor zover deze is ingediend door klaagster 3.