Zoekresultaten 51-60 van de 172 resultaten

  • ECLI:NL:TAHVD:2020:264 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200044D en 200045D en 200046D

    Dekenbezwaar tegen twee verweerders, waarvan tegen één van hen ook in diens hoedanigheid als bestuurder van de stichting derdengelden, alsmede tegen de overige bestuursleden van de stichting. Een cliënt van verweerders had voor zijn overlijden bijna 1 miljoen Euro contant opgenomen van een Duitse bankrekening. Dit geldbedrag is na zijn overlijden op advies van verweerders op de derdengeldrekening van hun kantoor gestort. Het dekenbezwaar houdt in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld door: a) een contante storting aan te nemen zonder overleg met de deken voeren; b) geen rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van derden op het gestorte geldbedrag en d) te bankieren met derdengelden. Het hof acht deze klachtonderdelen gegrond. Er was sprake van een atypische situatie waarin een groot contant zwart geldbedrag centraal stond. Verweerders hebben dit probleem naar zich toegetrokken door te adviseren dit geldbedrag op de derdengeldrekening te storten. Verweerders hadden daarover, gelet op art. 6.27 Voda, overleg moeten voeren met de deken. Het woord ‘betaling’ in dat artikel moet niet zo beperkt worden opgevat dat een contante storting daarbuiten zou vallen. De derdengeldrekening heeft een waarborgfunctie: gelden blijven op de rekening in afwachting van de beantwoording van de vraag wie daarop aanspraak kan maken. Derden die deze aanspraak kunnen maken, mogen erop vertrouwen dat tot die tijd die geldbedragen blijven staan. Verweerders hebben in strijd daarmee betalingen gedaan aan hun kantoor, een BV en hun cliënte. Zij leggen daarmee de bijl aan de wortel van het instituut van de derdengeldrekening. Klachtonderdeel d) is ook gegrond ten aanzien van de verweerder in zijn hoedanigheid als bestuurder van de stichting derdengelden. Verweerders hebben de kernwaarde (financiële) integriteit geschonden. Het hof legt beide verweerders een gedeeltelijk voorwaardelijke schorsing op. Omdat door de deken geen onderzoek is gedaan naar de andere bestuurders van de stichting derdengelden bekrachtigt het hof de beslissing van de raad tot niet-ontvankelijkverklaring van de deken ten aanzien van deze bestuurders.

  • ECLI:NL:TAHVD:2020:263 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200042 en 200043

    Klacht van (medewerkers van) de Belastingdienst tegen twee verweerders met twee klachtonderdelen: a) het belemmeren van een fiscaal onderzoek en b) het ten onrechte beschuldigen van schending van het ambtsgeheim. De Belastingdienst voert een onderzoek uit dat onder meer gericht is op mogelijke erfbelasting die verschuldigd zou zijn door de erfgenamen van een overledene. De overledene had voor zijn overlijden bijna 1 miljoen Euro contant opgenomen van een Duitse bankrekening. Dit geldbedrag is na zijn overlijden op advies van verweerders op de derdengeldrekening van hun kantoor gestort. De Belastingdienst is van oordeel dat de twee erfgenamen van de overledene mogelijk rechthebbenden zijn op het geldbedrag. Door verweerders is namens hun cliënten een brief gestuurd aan deze erfgenamen waarin zij hen verbieden in gesprek te gaan met de Belastingdienst. Het hof stelt vast dat de bewoordingen en toonzetting van de brief niet anders kunnen worden opgevat dan als het dreigen met zware consequenties als zij dat wel zouden doen. Verweerder heeft daarmee geprobeerd te voorkomen dat vragen van de Belastingdienst door de erfgenamen zouden worden beantwoord, terwijl zij daartoe wettelijk verplicht zijn. Dit handelen (klachtonderdeel a) is in strijd met wat van een integer en betamelijk handelend advocaat mag worden verwacht. In dezelfde brief hebben verweerders medewerkers van de Belastingdienst beschuldigd van schending van het ambtsgeheim. Bij het uiten van zo’n zware en diffamerende beschuldiging mag van een advocaat worden verwacht dat hij zich kan baseren op concrete feiten die deze beschuldiging ondersteunen. De beschuldiging steunt echter alleen op een vermoeden. Verweerders hebben onbetamelijk, niet integer er niet professioneel gehandeld door klagers tegenover derden te beschuldigen van een ambtsmisdrijf. Ook klachtonderdeel b) is daarom gegrond. Het hof acht beide gegronde klachtonderdelen ernstige feiten en legt beide verweerders een berisping op. Proceskostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TAHVD:2020:262 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 200041

    Hoger beroep ingesteld door verweerder. Verweerder heeft klagers een brief gestuurd waarin hen te verstaan wordt gegeven dat als zij een bespreking met de Belastingdienst bijwonen, zij onrechtmatig en mogelijk zelfs strafrechtelijk verwijtbaar handelen en voorts dat zij aansprakelijk worden gehouden voor alle schade die door de cliënten van verweerder wordt geleden als zij niet aan de sommaties voldoen. Het hof overweegt dat verweerder niet aannemelijk heeft kunnen maken dat het in het belang van zijn cliënten zou zijn om een dergelijke boodschap af te geven en evenmin waarom hij voor deze boodschap en harde toon heeft gekozen. Verweerder heeft door het versturen van deze zeer intimiderende brief de belangen van klagers nodeloos en op ontoelaatbare wijze geschaad. Het hof acht deze handelwijze ernstig laakbaar. Verweerder heeft geen blijk gegeven het onjuiste en tuchtrechtelijk verwijtbare van zijn handelwijze in te zien. Vernietiging ten aanzien van maatregel. Het hof legt een berisping op. Proceskostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:72 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/669112 / DW RK 19/355 LV/WdJ

      Gelet op ministerieplicht meerdere beslagen gelegd. Er was een concreet en gerechtvaardigd belang om de loonstrook van klager naar de advocaat van de opdrachtgever te sturen. De beslagvrije voet is ten onrechte op nihil vastgesteld, de blote stelling van de opdrachtgever dat sprake zou zijn van meerdere inkomstenbronnen is hiertoe onvoldoende. Klacht gedeeltelijk gegrond. Maatregel van berisping en veroordeling in proceskosten.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2020:104 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-516/DB/ZWB/D

    Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 6.27 Voda door meer dan € 5.000, -- in contanten te aanvaarden van zijn cliënt zonder voorafgaand overleg met de deken en in strijd met artikel 6.19 Voda en de kernwaarden integriteit en onafhankelijkheid door derdengelden te ontvangen op zijn privérekening. Ook heeft verweerder de deken niet juist geïnformeerd door eerst te verklaren dat hij derdengelden had ontvangen op zijn kantoorrekening terwijl later bleek dat het de privérekening was en door wisselend te verklaren waarom de cliënte wenste dat het geld op de privérekening werd overgemaakt. Dekenbezwaar gegrond. Voorwaardelijke schorsing van 4 weken. Proceskostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TADRARL:2020:189 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-442

    Klacht waaraan een uiterst conflictueuze echtscheiding ten grondslag ligt in alle onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:26 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/365140 KL RK 20-9

    Klacht afwikkeling nalatenschap. Klaagster verwijt de notaris tal van onzorgvuldigheden. Klachten allen ongegrond. Vanwege gebrek aan voldoende deugdelijke onderbouwing dan wel vanwege gemotiveerde weerlegging van de klachtgronden door de notaris.

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:55 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/687220 / DW RK 20/369 C/13/687222 / DW RK 20/370

    Schorsingsverzoek op grond van artikel 38 lid 1 Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw). Faillissement gerechtsdeurwaarderskantoor. Gerechtsdeurwaarder [a] heeft geen toegang tot de dossieradministratie. Koppeling financiële administratie met de dossiers is niet mogelijk. Schorsingsverzoek wordt ten aanzien van [a] toegewezen. Een gedeelte van de dossiers van [a] zijn overgedragen aan gerechtsdeurwaarder [b]. Die heeft ook enige tijd geen koppeling kunnen maken tussen de dossier- en financiële administratie. Omdat die situatie op kort termijn is opgelost en ten aanzien van [b] geen ernstig vermoeden van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is gerezen wordt het schorsingsverzoek ten aanzien van [b] afgewezen.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:9 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/42

    De klacht van het BFT tegen de notaris bestaat uit de volgende onderdelen: 1. het hebben van een negatieve kantoorliquiditeit en kantoorsolvabiliteit; 2. het niet voeren van een toereikende administratie; 3. het hebben van een bewaringstekort. De notaris heeft de (cijfermatige) bevindingen van het BFT niet betwist. De kamer is dan ook van oordeel dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Naar het oordeel van de kamer zijn de feiten waarvan de notaris een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt zo ernstig dat ontzetting uit het ambt in beginsel op zijn plaats is. De notaris heeft een aantal bijzondere omstandigheden aangevoerd die volgens hem rechtvaardigen dat geen maatregel met directe of indirecte financiële gevolgen wordt opgelegd. De kamer volgt de notaris in zijn standpunt voor zover het de zwaarste maatregel (ontzetting uit het ambt) betreft en neemt daarbij een aantal bijzondere omstandigheden in aanmerking. Op grond van die bijzondere omstandigheden ziet de kamer in dit geval aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van ontzetting uit het ambt. Gelet op de aard, frequentie en ernst van de feiten die de notaris worden verweten, acht de kamer een schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van een week gepast. Hierbij wordt ook in aanmerking genomen dat bij een zwaardere maatregel de financiële positie van (het kantoor van) de notaris nog ernstiger onder druk komt te staan

  • ECLI:NL:TADRAMS:2020:46 Raad van Discipline Amsterdam 19-779/A/NH

    Gegronde klacht over de eigen advocaat. Berisping en kostenveroordeling.