ECLI:NL:TDIVBC:2020:17 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2020/06

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2020:17
Datum uitspraak: 31-12-2020
Datum publicatie: 06-01-2021
Zaaknummer(s): VB 2020/06
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Het Veterinair Beroepscollege komt tot de slotsom dat de dierenarts ernstig te kort is geschoten zowel bij de operatieve ingreep op 17 mei 2017, als in de nazorg en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het beroep is daarom gegrond. Dit betekent dat de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege zal worden vernietigd en dat de klacht alsnog gegrond zal worden verklaard. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat eerdere tuchtrechtelijke maatregelen de dierenarts kennelijk niet hebben gebracht tot een meer zorgvuldig veterinair handelen, zodat, mede vanuit preventief oogpunt, een zwaardere sanctie op zijn plaats is. Het Veterinair Beroepscollege acht het daarom passend en geboden de dierenarts de maatregelen op te leggen van een onvoorwaardelijke geldboete van € 2.500,00 en een voorwaardelijke schorsing voor een periode van een jaar met een proeftijd van twee jaar.

Zaaknummer:                                                                                         Datum uitspraak:

VB 2020/06                                                                                              31 december 2020

Uitspraak op het beroep van:

X, wonend te A,

appellante (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 31 maart 2020 in zaak nr. 2019/43 in het geding tussen:

appellante

en

Y, dierenarts te B

Procesverloop

Bij uitspraak van 31 maart 2020, zaak nummer 2019/43, (ECLI:NL:TDIVTC:2020:26) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellante tegen de dierenarts ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 7 mei 2020 tijdig beroep ingesteld.

De dierenarts heeft op 16 juli 2020 een verweerschrift ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 november 2020, waar appellante, vergezeld van Z, hulpverleenster, en de dierenarts, bijgestaan door mr. H.E. Rommelaar-Bezemer, advocaat te Leusden, zijn verschenen.

De klacht

De dierenarts wordt, samengevat en zakelijk weergegeven, verweten dat hij tekort is geschoten bij een operatie ter verwijdering van de anaalklieren van de hond van klaagster, alsmede met betrekking tot de verleende nazorg.

Overwegingen

Aanleiding tot de klacht

1.         Voor haar hond, een boxer, genaamd Tessa, geboren op 23 juni 2009, bezocht appellante  naast haar vaste dierenarts te Olst, ook de praktijk van de beklaagde dierenarts, omdat die dichterbij haar woonadres gevestigd was. Deze dierenarts heeft de verstopte anaalklieren van de hond geleegd op 22 juni 2016 en op 28 juni 2016 op de patiëntenkaart genoteerd: “Heeft via darts Olst Marbocyl, laat daar anaalklieren verwijderen!!”. De patiëntenkaart vermeldt verder op 24 maart 2017 “Anaalklieren verstopt maar zitten vast. Geen last. 1 Consult incl handeling. 1 Anaalklieren legen”. Op 28 april 2017 heeft appellante aan de dierenarts verzocht om een antibioticumkuur voor te schrijven omdat de anaalklieren van de hond ontstoken waren, waarbij de dierenarts heeft genoteerd: “ Vraag: wat heeft darts Olst aan de anaalklieren gedaan – zou ze daar laten weghalen!! Nu ernstig ontstoken”.

Op 10 mei 2017 heeft de dierenarts de anaalklieren van de hond gespoeld, waarbij hij constateerde dat deze opgezet en doorgebroken waren, en dat er veel vocht uit kwam. Op 17 mei 2017 heeft de dierenarts de hond geopereerd en de anaalklieren verwijderd. In de patiëntenkaart staat: “Anaalklieren grotendeels kunnen verwijderen. inwendige ontstekingen verwijdert incl vreemd materiaal (!) Vooral rechts erg dik. Oppassen met open likken”. Volgens appellante ontstonden enige tijd daarna ontstekingen in het operatiegebied. Op de patiëntenkaart staat op 8 december 2017 vermeld: “LA gaatje thv anaalkl operatie”. De dierenarts heeft toen wondzalf (Dermiel) voorgeschreven.

Op 26 maart 2018 heeft appellante de dierenarts geconsulteerd in verband met twee kleine gaatjes die zich aan de linkerkant en aan de rechterkant naast de anus van de hond bevonden en waar elke dag bloed en pus uit bleken te komen. Op 28 maart 2018 heeft de dierenarts de wond gespoeld met waterstofperoxide en zijn de gaatjes gevuld met de wondzalf Dermiel. Op 4 april 2018 heeft de dierenarts vastgesteld dat het gaatje aan de rechterkant van de anus niet geheeld was en dat de hond koorts had, en heeft hij de hond een injectie met een NSAID gegeven. Op 13 april 2018 heeft de dierenarts een NSAID, antibiotica en wondzalf voorgeschreven. Op de patiëntenkaart staat: “Wond heeft contact met baarmoederstomp”.

2.    Op 17 april 2018 is appellante naar een andere dierenarts gegaan, die op basis van de beschreven klachten aan een mogelijke fistel of een draad of een achtergebleven restant dacht. Op 24 april heeft hij de hond een injectie Cytopoint gegeven tegen jeuk, omdat hij vermoedde dat de wondgenezing werd geremd door het middel Apoquel dat door de vaste dierenarts van appellante was voorgeschreven in verband met atopie. Op 23 mei 2018 is de hond door de opvolgend dierenarts geopereerd, waarbij fistels en ontstoken weefsel zijn verwijderd, waarbij is vermeld: “Tijdens de operatie bleek er zowel in de linker als rechter peri-anaalregio een aantal fistels te zitten (meest lateraal). Na openen en vervolgen van deze fistels werden er zowel links als rechts van de anus stukken en stukjes blauw kunststof (lijkende op silicone) gevonden. …” Na de operatie heeft appellante Metacam en Clavubactin meegekregen. Op 30 mei 2018 is de hond opnieuw door de opvolgend dierenarts geopereerd, omdat de wond niet goed sloot. Daarna is de hond hersteld.

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

3.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Voor zover de dierenarts bij de operatie van 17 mei 2018 de anaalklieren niet volledig heeft kunnen verwijderen, gaat het college er vanuit dat dit niet mogelijk is gebleken, nu er geen concrete aanwijzingen zijn gebleken dat de dierenarts dienaangaande een tuchtrechtelijk verwijt treft. Door het college kan niet met zekerheid worden vastgesteld wat er in de periode voorafgaande aan de operatie is voorgevallen en of de hond toen nog door een andere dierenarts is behandeld. Het blijft voor het college ongewis waardoor of door wie het materiaal in het betreffende gebied terecht is gekomen. Het gebruiken van het niet meest moderne hechtmateriaal Chroom catgut en het spoelen van de anaalklieren met waterstofperoxide is niet veterinair onjuist, waar ook niet is komen vast te staan dat dit in verband kan worden gebracht met de ontstane complicaties. Het college is niet gebleken dat de dierenarts met de gekozen medicatie (antibiotica, NSAID’s en wondzalf) onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld. Al hetgeen appellante verder nog aan verwijten heeft aangevoerd, zoals dat de dierenarts heeft geweigerd haar de patiëntenkaart te verstrekken, valt niet te verifiëren of is onvoldoende ter rechtvaardiging van een tuchtmaatregel.

Het college concludeert dat er teveel onduidelijkheden zijn en de feiten op tal van punten niet met zekerheid kunnen worden vastgesteld. Niet is komen vast te staan dat de dierenarts voorafgaand, tijdens of na de operatie veterinair onjuist handelen kan worden verweten dat tuchtrechtelijk zou moeten worden gesanctioneerd. Ook kan niet met zekerheid worden aangenomen dat de dierenarts verantwoordelijk kan worden gehouden voor de problematische nasleep die de chirurgische ingreep heeft gehad.

De beoordeling van het beroep door het Veterinair Beroepscollege

4.         Appellante is het niet eens met de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege en voert daartoe, zakelijk weergegeven, drie grieven aan. De eerste grief richt zich op het oordeel dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld hoe het blauwe materiaal in de hond is terecht gekomen. De tweede grief is gericht tegen het oordeel dat voor zover de dierenarts bij de ingreep de anaalklieren grotendeels en dus niet volledig heeft kunnen verwijderen, dit niet mogelijk is gebleken, nu er geen concrete aanwijzingen zijn gebleken dat de dierenarts dienaangaande een tuchtrechtelijk verwijt treft. De derde grief betreft het oordeel over de nazorg. Deze grieven zullen hierna worden besproken.

5.         De dierenarts is van mening dat hij heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend dierenarts mocht worden verwacht en dat hem niets kan worden verweten.

De operatie

6.         Appellante stelt dat de hond nooit eerder een operatie aan de anaalklieren heeft ondergaan, hetgeen ook blijkt uit de patiëntenkaarten. Naast de dierenarts te Olst is er nooit een andere dierenarts bij de behandeling van Tessa betrokken geweest. Dus het kan niet anders dan dat het blauwe materiaal dat is aangetroffen, afkomstig is van de dierenarts. De vaste dierenarts heeft in een schriftelijke verklaring bevestigd dat Tessa noch door hem noch door een van zijn collega’s in de praktijk Olst-Wijhe ooit geopereerd is aan haar anaalklieren.

De dierenarts stelt dat hij het blauwe materiaal bij de operatie heeft aangetroffen, dat dit er dus al eerder zat, en dat hij dit en ontstoken weefsel zoveel mogelijk heeft verwijderd. Het is niet uit te sluiten dat de hond al eerder is geopereerd – appellante ging volgens hem voor haar hond naar meerdere dierenartsen – of op een andere manier het vreemde materiaal daar terecht is gekomen.

Verder stelt de dierenarts dat het een gecompliceerde operatie was omdat de anaalklieren tijdens de operatie doorgebroken waren en er ontstekingen waren, waardoor het vrijwel onmogelijk was om zeker te weten dat de anaalklieren geheel waren verwijderd, hetgeen niet aan hem kan worden toegerekend.

6.1.      Het Veterinair Beroepscollege overweegt hierover het volgende.

Op de patiëntenkaart heeft de dierenarts onder andere genoteerd: “Tel. Wil graag anaalklieren laten spoelen, afspraak gemaakt” (3 mei 2017). “Anaalklieren spoelen/hand/inj. Beide doorgebroken – komt veel vocht uit – erg dik.“ (10 mei 2017). “Anaalklieren grotendeels kunnen verwijderen. Inwendige ontstekingen verwijdert incl. vreemd materiaal (!).”  

Deze aantekeningen van de dierenarts maken niet duidelijk wat er precies voor en tijdens de operatie heeft plaatsgevonden. Het is het Veterinair Beroepscollege overigens onduidelijk gebleven waarom hij het “blauwe materiaal” niet als zodanig op de patiëntenkaart heeft genoteerd. Ter zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft de dierenarts verklaard dat het vreemde materiaal soortgelijk is aan wat hij normaal ook gebruikt en dat hij daarmee “plastic stukjes” moet hebben bedoeld.

De dierenarts heeft gesteld dat hij doorgaans voorafgaand aan een operatie ter verwijdering van anaalklieren blauw siliconenmateriaal aanbrengt om de anaalklieren op te vullen, maar dat hij dat in dit geval niet heeft gedaan omdat bleek dat de anaalklieren ontstoken waren en doorgebroken.    

De ontstekingen in het gebied rond de anaalklieren die zich bleven voordoen na de operatie zijn volgens hem veroorzaakt doordat de wond contact had met de baarmoederstomp. Daar kwam hij achter bij het spoelen van het wondgebied op 28 maart 2018, zoals vermeld op de patiëntenkaart. Ter zitting stelde hij desgevraagd dat hij dat heeft vastgesteld door met de scope via het fistelkanaal bij de baarmoederstomp te kijken. Dit is naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege zeer onwaarschijnlijk, zo niet onmogelijk gezien de omvang van de scope en daarnaast ook anatomisch onwaarschijnlijk.

De dierenarts heeft naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege met deze verklaringen en ook anderszins niet overtuigend duidelijk kunnen maken hoe het vreemde materiaal in de hond is terecht gekomen, en hoe de ontstekingen zijn ontstaan, anders dan door zijn eigen handelen. Dat de hond eerder door een andere dierenarts zou zijn geopereerd aan de anaalklieren, waarbij het vreemde materiaal zou zijn ingebracht en achtergebleven, blijkt, zoals appellante terecht stelt, niet uit de patiëntenkaart van de vaste dierenarts. Ook is niet op andere wijze gebleken of aannemelijk gemaakt dat dat het geval zou zijn. Het vreemde materiaal kan naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege ook niet op een andere manier, bijvoorbeeld omdat de hond plastic heeft gegeten of op dit materiaal is gaan zitten, in het inwendige van de hond terecht zijn gekomen, zoals de dierenarts heeft gesuggereerd.

6.2.           De conclusie kan naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege niet anders zijn dan dat de dierenarts siliconenmateriaal (“het vreemde materiaal”) zelf heeft ingebracht voorafgaand aan de operatie van de hond en dat hij, nadat hij had geconstateerd dat de anaalkieren waren doorgebroken en het lichaamsvreemde materiaal was verspreid, heeft geprobeerd dit materiaal te verwijderen zonder daarin geheel te slagen, waardoor een deel van het materiaal in de hond achter is gebleven. De dierenarts heeft vervolgens verzuimd om deze gang van zaken op de patiëntenkaart te vermelden en appellante daarover te informeren. Anders dan het Veterinair Tuchtcollege is het Veterinair Beroepscollege daarom van oordeel dat de dierenarts de operatie ondeugdelijk heeft uitgevoerd en dat hij daarmee is tekort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van appellante, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen, als bedoeld in artikel 8:15 juncto artikel 4.2. van de Wet dieren.

De nazorg

7.         Appellante stelt dat het gebruikte hechtmateriaal en verouderde methodes misschien niet als onjuist of onzorgvuldig beoordeeld kunnen worden, maar dat die wel duiden op een dierenarts die achterloopt in zijn ontwikkeling als dierenarts en dat die omstandigheid kan hebben bijgedragen aan het onzorgvuldig handelen, ook in de nazorg. Het langdurige proces na het ontstaan van de ontstekingen kan mede veroorzaakt zijn door achterhaalde inzichten, wat uiteindelijk heeft geleid tot een zeer riskante ingreep bij de hond, waarbij de wond bijna niet te sluiten bleek.

De dierenarts betwist dat hij tekort is geschoten in de nazorg.

7.1.      Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat ingeval een dierenarts besluit tot het verrichten van een operatie, hij naast zijn verantwoordelijkheid voor de operatieve ingreep tevens gehouden is naar vermogen te voorzien in de vereiste postoperatieve zorg (vergelijk de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 2 juli 2018, ECLI:NL:TDIVBC:2008:17). Na de operatie bleef de wond pus geven. De dierenarts had, toen bleek dat er bij de hond ernstige ontstekingen waren ontstaan, die bleven voortduren, opening van zaken moeten geven over hetgeen voorafgaand en tijdens de operatie op 17 mei 2017 had plaatsgevonden en appellante eventueel moeten doorverwijzen naar een andere dierenarts. Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat de nazorg van de dierenarts in de gegeven omstandigheden volstrekt onvoldoende was. In het voorliggende geval had de dierenarts dus niet mogen volstaan met het verstrekken van antibiotica, NSAID’s en wondzalf en het spoelen van het wondgebied, maar had hij met appellante moeten overleggen over een doorverwijzing naar een andere, al dan niet gespecialiseerde, dierenarts.

7.2       De dierenarts heeft bij het opnieuw aanbieden van de hond in verband met de aanhoudende ontstekingen moeten constateren dat zijn eerdere verrichtingen niet deugdelijk waren. Dat hij dat kennelijk buiten het zicht van appellante heeft willen houden, rekent het Veterinair Beroepscollege de dierenarts zwaar aan. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege behoort een dierenarts in  een dergelijk geval niet alleen volledig transparant te zijn, maar tevens met de diereigenaar te bespreken of de verdere behandeling overgenomen dient te worden door een andere dierenarts.

Slotsom

8.         Het Veterinair Beroepscollege komt tot de slotsom dat de dierenarts ernstig te kort is geschoten zowel bij de operatieve ingreep op 17 mei 2017, als in de nazorg en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Het beroep is daarom gegrond. Dit betekent dat de beslissing van het Veterinair Tuchtcollege zal worden vernietigd en dat de klacht alsnog gegrond zal worden verklaard.

Op te leggen maatregelen

Het Veterinair Beroepscollege rekent het veterinair onjuist handelen alsmede het gebrek aan nazorg de dierenarts zwaar aan, mede gelet op het feit dat hij geen blijk heeft gegeven van enig besef dat hij onjuist heeft gehandeld, geen openheid heeft gegeven naar appellante, ook niet toen na de operatie op 17 mei 2017 complicaties optraden, geen patiëntenkaart heeft afgegeven toen zij daarom vroeg, en wisselende verklaringen heeft afgelegd. Zonder een toereikende toelichting, die ontbreekt, kunnen die verklaringen niet voor juist worden gehouden. Met betrekking tot de aan de dierenarts op te leggen maatregel slaat het Veterinair Beroepscollege acht op de omstandigheid dat de onderhavige zaak de derde klacht is tegen de dierenarts die gegrond wordt bevonden. Aan de dierenarts is twee keer eerder een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd, een berisping (uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 29 januari 2015, ECLI:NL:TDIVTC:2015:2, wegens een ondeugdelijke oogoperatie bij een hond en onvoldoende nazorg) en een andere berisping (uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 31 januari 2019, ECLI:NL:TDIVTC:2019:2, wegens een tekortschieten allereerst bij de operatieve verwijdering van de baarmoeder en enkele tumoren bij een hond, en vervolgens in de nazorg). Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat deze eerdere tuchtrechtelijke maatregelen de dierenarts kennelijk niet hebben gebracht tot een meer zorgvuldig veterinair handelen, zodat, mede vanuit preventief oogpunt, een zwaardere sanctie op zijn plaats is. Het Veterinair Beroepscollege acht het daarom passend en geboden de dierenarts de maatregelen op te leggen van een onvoorwaardelijke geldboete van € 2.500,00 en een voorwaardelijke schorsing voor een periode van een jaar met een proeftijd van twee jaar.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

I.          verklaart het beroep gegrond;

II.         vernietigt de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 31 maart 2020, zaak nummer

2019/43, en opnieuw rechtdoende;

III.        schorst de dierenarts op grond van artikel 8.31, aanhef en onder e, van de Wet dieren

voor de duur van één jaar voorwaardelijk in de bevoegdheid tot het beroepsmatig verrichten van diergeneeskundige handelingen, te rekenen vanaf de datum van deze uitspraak, met

een proeftijd van twee jaar,

IV.        legt de dierenarts op grond van artikel 8.31, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet dieren

een onvoorwaardelijke geldboete op van € 2.500,00.

Aldus gewezen op 31 december 2020 door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr. G. Tangenberg, jurist-leden, drs. H.W. Wagenaar en drs. M.I. de Nijs, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.H. Zandvliet als secretaris.

De voorzitter is verhinderd de                                       De plv. secretaris is verhinderd de

uitspraak te ondertekenen                                            uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2020

Voor eensluidend afschrift,

mr. drs. F.H.H. Wieringa,

secretaris