Zoekresultaten 2291-2300 van de 2305 resultaten

  • ECLI:NL:TADRSGR:2023:161 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-371/DH/DH

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat wederpartij in een echtscheidingszaak in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2023:162 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-372/DH/RO

    Voorzittersbeslissing. Klacht van advocaat over het zich niet houden aan afspraken. Van overeenstemming was echter geen sprake. Evenmin is sprake van grievende uitlatingen. Kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2023:163 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-373/DH/RO

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van wederpartij. Niet gebleken dat verweerder ondeskundig is in het erfrecht of bewust valse informatie aan een notaris heeft verstrekt. Evenmin is gebleken dat verweerder gebrekkig communiceert, geen verantwoordelijkheid zou nemen of niet meewerkt aan het spoedig oplossen van het geschil.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2023:158 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-355/DH/DH

    Voorzittersbeslissing. Klacht over bijstand advocaat bij een vaststellingsovereenkomst in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2023:159 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-369/DH/DH

    Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2023:160 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-370/DH/DH

    Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:93 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 23-518/DB/LI

    Klacht kennelijk ongegrond. Het stond verweerder vrij de wederpartij van klager bij te staan. Niet vast te stellen is dat verweerder betaald is uit geld dat is verworven door oplichting. Verweerder was niet verplicht de voormalige advocaat van zijn cliënt te vragen naar de reden tot het neerleggen van diens werkzaamheden.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:124 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1295

    Klacht tegen een psychiater. De psychiater heeft op verzoek van de gezinsvoogd en met instemming van de ouders samen met een GZ-psycholoog bij de dochter van klaagster een onderzoek uitgevoerd. Doel van dit onderzoek was om te beoordelen of en zo ja, welke behandeling en/of begeleiding van de dochter geïndiceerd was. De psychiater en voornoemde GZ-psycholoog hebben de resultaten van dit onderzoek met hun advies voor behandeling/begeleiding neergelegd in een rapport. Strikt genomen – zo oordeelt het Regionaal Tuchtcollege – was geen sprake van een rapportage aan een derde, wat met zich meebrengt dat het op grond van artikel 7:446, vierde lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), en daarmee ook het in artikel 7:464, lid 2, onder b, BW neergelegde inzagerecht hier niet rechtstreeks van toepassing is. Het feit dat de gezinsvoogd het rapport zou gaan gebruiken in een gerechtelijke procedure en dat de psychiater hier ook van op de hoogte was, betekent in dit geval echter dat de psychiater klaagster toch de gelegenheid tot inzage in het rapport had moeten bieden voordat zij het rapport aan de gezinsvoogd verzond. Het Regionaal Tuchtcollege is verder van oordeel dat de feiten, omstandigheden en bevindingen waarop het rapport berust niet toereikend zijn om de conclusies te dragen en het rapport derhalve niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdelen 3 t/m 11 gegrond en legt de psychiater de maatregel van berisping op. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen de ongegrondverklaring van klachtonderdelen 1, 2 en 12. 

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:125 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1601 en C2022/1602

    Klachten tegen een gynaecoloog. Klaagster is de dochter van de op hoge leeftijd overleden patiënte. De gynaecoloog heeft patiënte in het ziekenhuis behandeld in verband met een vulvacarcinoom. Drie jaar later kwam patiënte terug en werd na een biopsie VIN III vastgesteld, beginnende infiltratie werd niet uitgesloten en een lokale excisie werd geadviseerd en uitgevoerd. Er volgde een MDO en gedurende twee jaar vervolgcontroles. Daarna heeft een collega de zorg overgenomen. Klaagster verwijt de gynaecoloog - kort gezegd - dat hij de kwalificatie ‘VIN III’ niet had mogen accepteren en dat hij beter had behoren te handelen. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster gelet op het ‘ne bis in idem’-beginsel kennelijk niet-ontvankelijk in de klachten en bepaalt publicatie in geanonimiseerde vorm. Ook het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat sprake is van de ‘ne bis in idem’-situatie en verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:126 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2023/1791

    Klacht tegen psychiater. De psychiater heeft in het kader van een civielrechtelijke aansprakelijkheidsprocedure tussen klager en één van klagers voormalige patiënten eind december 2012 een psychiatrische expertise uitgebracht. Klager was destijds psychoanalyticus van zijn voormalige patiënte. De psychiatrische expertise is opgesteld naar aanleiding van een verzoek daartoe van de advocaat van de voormalige patiënte van klager. Klager verwijt de psychiater dat het door hem uitgebrachte rapport niet voldoet aan de daarvoor geldende richtlijnen en dat het beginsel van hoor en wederhoor niet is toegepast. Verder stelt klager dat het rapport blijk geeft van het ontbreken van kennis van de essentie van de psychoanalyse bij de psychiater. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.