Zoekresultaten 13301-13310 van de 43919 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2019:212 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/157

    Verweerster is werkzaam in het E (E) en heeft, tezamen met een psychiater, een rapportage uitgebracht over klager. Klager verwijt verweerster dat zij de gedragscode NRGD heeft geschonden en onzorgvuldig en ondeskundig heeft gehandeld. Zo wordt verweerster onder meer verweten dat zij de verplichte NRGD-registratie niet heeft vermeld in het E-rapport, dat zij vertrouwelijke gegevens bestemd voor de advocaat via de rapportage inzichtelijk heeft gemaakt aan de rechtbank, dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en partijdigheid naar een collega toe en dat zij ten onrechte het rapport van de klinisch neuropsycholoog bij de rapportage heeft betrokken. Verweerster heeft verweer gevoerd. Het college heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2019:188 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-067a

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. De aangeboden medicatie is juist in lijn met het rapport van de second opinion. Geen aanwijzingen voor dwangmedicatie. Bovendien heeft de klinisch psycholoog bij het aanbieden van de medicatie geen bemoeienis gehad. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2019:213 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/250

    Klager verwijt verweerster (verpleegkundige) dat zij 1) achter klagers rug contact zou hebben gehad met de Jeugdbescherming, 2) eenzijdig klagers ambulante zorg thuis heeft beëindigd met letselschade als gevolg, 3) klager heeft uitgescholden voor 'paranoïde gek' en 4) dat zij klager zonder enige reden heeft laten afvoeren met een psycholance naar het crisicentrum van een GGZ-instelling. Verweerster heeft verweer gevoerd. Het college heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TAHVD:2019:166 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180052W

    Verzoek tot wraking niet-ontvankelijk. Door het optreden van verweerder tijdens de zitting is bij verzoeker het vermoeden ontstaan dat sprake was van vooringenomenheid. Zijn vermoeden werd bevestigd toen hij kennisnam van de tweede tussenbeslissing die het hof daarna heeft gegeven. Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek echter niet eerder gedaan dan vijf weken na de tweede tussenbeslissing (bijna vijf maanden na de zitting). Het hof stelt voorop dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig in verband met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen nimmer grond kan vormen voor wraking. Verzoeker heeft in dat verband ook niet gesteld dat (de bewoordingen van) de motivering van die mede door verweerder gegeven (tussen)beslissing niet anders kan (kunnen) worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van verweerder. Het hof is daarom van oordeel dat het wrakingsverzoek, dat was gestoeld op het optreden van verweerder tijdens de zitting, in de gegeven omstandigheden (veel) te laat is ingediend.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2019:189 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-067b

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. De aangeboden medicatie is juist in lijn met het rapport van de second opinion. Geen aanwijzingen voor dwangmedicatie. Op het moment dat kenbaar werd dat klager deze medicatie niet wilde (bij indiening van onderhavige klacht) is het aanbieden van de medicatie gestopt. Klacht kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2019:214 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/077

    Klager heeft een behandelrelatie gehad met verweerder. Hij verwijt verweerder in het kader van een psychiatrische rapportage onwaarheden over hem te hebben verteld. Ook wordt verweerder verweten met hem te vriendschappelijk te zijn omgegaan en dat hij hem heeft opgedragen klusjes voor hem te doen. Gegrond, maatregel

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2019:208 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/284

    Klager dient een klacht in tegen een bedrijfsarts met het verwijt dat hij de fatsoensnormen niet in acht heeft genomen door -onder andere- tijdens een consult tegen klager te schreeuwen, hem op intimiderende wijze te woord te staan en zich badinerend uit te hebben gelaten ovver de therapieën die klager volgde. Verder verwijt klager verweerder onvoldoende onafhankelijkheid te hebben betract bij het opstellen van een advies aan de werkgever, in het bijzonder door voorbij te gaan aan het uitgangspunt dat eerst de mogelijkheid voor een spoor 1 traject moet worden onderzocht voordat over spoor 2 kan worden geadviseerd. Verweerder voert verweer. Het college verklaart de klachten kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2019:167 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 190164

    Klacht over eigen advocaat over de kwaliteit van de dienstverlening. Allereerst stelt het hof vast dat de door de raad geformuleerde toelichting op de klachtomschrijving is aan te merken als een aanvulling op de klacht (ex art. 46d lid 9 Advw.). Nu uit de raadsbeslissing niet valt af te leiden dat deze aanvulling als zodanig kenbaar is gemaakt aan partijen en verweerster in de gelegenheid is gesteld daarop te reageren, laat het hof deze ‘toelichting’ buiten beschouwing. Het hof merkt in het kader van de maatstaf mbt de professionele standaard op dat binnen de beroepsgroep geen breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden zijn geformuleerd en het hof daarom zal toetsen of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. In deze zaak heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door haar advies aan klaagster te handhaven, terwijl klaagster na het eerste advies van verweerster heeft aangegeven het stuk – waarop het advies grotendeels was gebaseerd – pas had ontvangen na aankoop van het appartement. Verweerster had vervolgens moeten informeren naar de gang van zaken rondom de terhandstelling van dit stuk. Klacht gegrond. Waarschuwing. Bekrachtiging beslissing raad.

  • ECLI:NL:TNORARL:2019:48 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/351330 KL RK 19-42

    Gezien de informatie die de kandidaat-notaris aan klaagster heeft doen toekomen, moet het er naar het oordeel van de kamer voor worden gehouden dat klaagster in 2010 op de hoogte was of in ieder geval redelijkerwijze kennis heeft kunnen nemen van de situatie rondom de nalatenschap van haar moeder. Dat klaagster op dat moment ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de brief van de kandidaat-notaris van 16 juli 2010 een verklaring van erfrecht was en zij mogelijk nog niet (in volle omvang) de gevolgen kon overzien van het wel dan niet aanvaarden van de erfenis, is in dit opzicht niet van betekenis. Bepalend voor de aanvang van de in artikel 22 lid 21 Wna genoemde vervaltermijn is de objectieve kennis van het handelen of nalaten van de kandidaat-notaris en niet de subjectieve kennis dat dit handelen of nalaten mogelijk tuchtrechtelijk onjuist zou kunnen zijn. Voor toepassing van de uitzonderingstermijn van één jaar ziet de kamer verder geen aanleiding.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2019:209 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/304

    Klager dient een klacht in tegen een verzekerinsgarts met het verwijt dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door de arts in opleiding tot verzekeringsarts, die klager heeft onderzocht en een rapport heeft opgsteld, onvoldoende te hebben gecontroleerd. Verweerder voert aan dat de arts in opleiding in de laatste fase van haar opleiding zat en hem niet is gebleken van onzorgvuldig handelen van de arts in opleiding. Klacht kennelijk ongegrond.