ECLI:NL:TGZRAMS:2019:209 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/304

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:209
Datum uitspraak: 29-10-2019
Datum publicatie: 29-10-2019
Zaaknummer(s): 2019/304
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager dient een klacht in tegen een verzekerinsgarts met het verwijt dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld door de arts in opleiding tot verzekeringsarts, die klager heeft onderzocht en een rapport heeft opgsteld, onvoldoende te hebben gecontroleerd. Verweerder voert aan dat de arts in opleiding in de laatste fase van haar opleiding zat en hem niet is gebleken van onzorgvuldig handelen van de arts in opleiding. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 29 mei 2019 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag binnengekomen en vervolgens naar dit college doorgestuurde en op 1 augustus 2019 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: C, vader van klager,             

tegen

D,

verzekeringsarts,

(destijds) werkzaam te E,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde: mr. drs. G.P. van Delft, jurist bij het UWV.             

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

-                      het klaagschrift met de bijlagen;

-                      het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

-                      het verweerschrift met de bijlagen;

-                      de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-                      het proces-verbaal van het op 3 september 2019 gehouden vooronderzoek.

De klacht is in raadkamer behandeld.

2.         De feiten

2.1.      Klager, thans 36 jaar, werkte vanaf 18 april 2017 als senior werkvoorbereider op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst bij F

2.2.      Klager lijdt aan psychische klachten. Op 1 januari 2018 is klager arbeidsongeschikt geworden. Omdat zijn arbeidsovereenkomst afliep, is klager door zijn werkgever ziek gemeld bij het UWV. Klager heeft in juni 2018 (niet) medische vragenlijsten ingevuld en is gebeld door een collega van verweerder, die hiervan een rapportage heeft opgemaakt.

2.3.      Omdat klager in december 2018 nog steeds arbeidsongeschikt was, is aan de verzekeringsarts in opleiding, G, van wie verweerder de opleider was, de vraag voorgelegd of klager thans geschikt is te achten voor zijn arbeid als bedoeld in artikel 19 van de Ziektewet.

2.4.      Op 6 december 2018 heeft klager het spreekuur van de arts in opleiding tot verzekeringsarts bezocht. Op 18 december 2018 heeft zij een rapport over klager uitgebracht dat op voorhand door verweerder is bestudeerd en akkoord bevonden.

In het rapport staat, voor zover van belang, als conclusie vermeld:

Klant is ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 Ziektewet. Klant heeft per 06-12-2018 verminderde benutbare mogelijkheden voor het kunnen verrichten van arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek. (…)

In het rapport staat verder, voor zover van belang, het volgende:

“(…) Intoxicaties

(…)

Alcohol: hangt af van zijn gemoedstoestand, bij ouders gemiddeld 2-3 glazen wijn/dag, soms 1 liter schipperbitter/dag, gisteren in B.

(…)

Psychisch onderzoek gedurende spreekuur van ongeveer 75 minuten

(…)  

Als ik deels mijn conclusie vertel, namelijk benutbare mogelijkheden, want geen sprake van GBM-criteria, merkt klant op dat hij vindt dat hij niet in staat is om voor zichzelf te zorgen: (…) Hij is het wel eens met advies re-integratietraject. Klant oogt daarna gespannen en terneergeslagen. Hij geeft desgevraagd aan dat hij hierna terug zal rijden naar H.

2.2.5 Informatie van derden

Er werd geen informatie bij de behandelende sector opgevraagd, omdat op grond van de beschikbare medische gegevens voldoende informatie aanwezig is om tot een besluit te komen.

(…)

Medische overwegingen functionele mogelijkheden en prognose

(…)

Deze beperkingen komen voort uit overspanningsklachten, waarbij ik differentiaal diagnostisch denk aan een aanpassingsstoornis met sombere stemming, depressieve stoornis van milde aard, gezien mijn bevindingen bij “onderzoek psyche.

(…)”

2.5.      Daaropvolgend is een arbeidsdeskundig rapport uitgebracht. Op basis van beide hiervoor genoemde rapporten is op 21 december 2018 beslist dat de uitkering van klager ongewijzigd wordt voortgezet, omdat geen functies voor hem zijn te duiden.

2.6.      Eind 2018 heeft de psychosociaal therapeut van klager gerapporteerd dat het beter met hem gaat. In het kader van zijn re-integratie heeft klager vervolgens begin 2019 contact gehad met de arbeidsdeskundige van het UWV.

2.7.      In februari 2019 heeft klager aan de arbeidsdeskundige meegedeeld dat het veel slechter met hem gaat en dat hij is opgenomen in het ziekenhuis wegens ernstig falen van de lever en nieren.

2.8.      Op 27 februari 2019 heeft de vader van klager namens klager bezwaar aangetekend tegen de onder 2.5 vermelde beslissing op deels dezelfde gronden als in deze tuchtzaak. Samengevat stelt hij dat bij gebrek aan informatie klagers gebreken niet zijn onderkend en zijn hersteltermijn te kort is ingeschat. Dit bezwaar is niet ontvankelijk verklaard wegens het te laat indienen. Tegen deze beslissing heeft klager beroep in gesteld.

3.         De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij de arts in opleiding tot verzekeringsarts onvoldoende heeft gecontroleerd op haar medisch handelen dat onzorgvuldig was. Immers, de arts in opleiding tot verzekeringsarts heeft klager op 6 december 2018 onderzocht maar heeft 1) niet doorgevraagd nadat klager haar meedeelde dat hij de nacht daarvoor een liter Schipperbitter had gedronken, 2) geen aandacht besteed aan het feit dat klager kort daarvoor een zwaardere behandeling was gestart bij zijn psycholoog en 3) geen medische informatie opgevraagd bij de huisarts en psycholoog van klager.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1.      Ter toetsing staat of verweerder bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep terzake als norm was aanvaard. Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van dat beroepsmatig handelen gaat het derhalve niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen die grenzen is gebleven. In het licht van dat toetsingskader zal het college de klacht beoordelen.

5.2.      Verweerder was vanaf 1 januari 2018 de opleider van de arts in opleiding tot verzekeringsarts en heeft in die hoedanigheid haar rapporten getoetst en mede ondertekend. Op het moment dat deze arts klager op haar spreekuur ontving, zat zij in de laatste fase van haar opleiding. De vraag is of de arts in opleiding tot verzekeringsarts onzorgvuldig heeft gehandeld en verweerder daarvan een verwijt valt te maken omdat hij haar onvoldoende heeft gecontroleerd. Bij de beantwoording van die vraag staat het door verweerder getoetste en mede ondertekende rapport van 18 december 2018 (hierna het rapport) centraal, met dien verstande dat aan de hand daarvan het handelen van de arts in opleiding tot verzekeringsarts en de controle daarop van verweerder kan worden getoetst.

5.3.      Tijdens het vooronderzoek heeft verweerder verklaard dat hij het rapport plausibel vond en dat hij daaruit kon opmaken dat de arts in opleiding tot verzekeringsarts had doorgevraagd en de standaarden had gehanteerd. Het college volgt dat standpunt. Zoals verweerder heeft verklaard volgt uit het rapport dat het alcoholgebruik van klager aan de orde is gekomen en, behalve dat het op de dag voor het spreekuurbezoek kennelijk uit de hand was gelopen, waren er geen tekenen dat er iets afwijkends was. Voorts volgt uit het rapport niet dat over ‘een zwaardere psychologische behandeling’ iets bijzonders aan de orde is gekomen en het college is evenmin van oordeel dat de arts in opleiding tot verzekeringsarts heeft verzuimd hier iets mee te doen. Van onzorgvuldige handelen op deze onderdelen is niet gebleken.

5.4.      Het college is voorts van oordeel dat de arts in opleiding tot verzekeringsarts niet onzorgvuldig heeft gehandeld door geen medische informatie op te vragen over klager. De arts meende dat op grond van de beschikbare medische gegevens er voldoende informatie aanwezig was om tot een besluit te komen. Zij was dan ook niet verplicht nadere informatie op te vragen. Zoals verweerder terecht stelt, is het geen standaardnorm dat aan patiënten wordt gevraagd of zij willen dat er medische informatie wordt opgevraagd. Er zijn standaardsituaties waarin dat gedaan wordt maar kennelijk vond de arts in opleiding tot verzekeringsarts niet dat daarvan sprake was. Het college kan die inschatting volgen: gezien de bevindingen zoals die in het rapport zijn opgenomen waren er geen dusdanig bijzondere omstandigheden aan de orde die noodzaakten tot het opvragen van verdere medische informatie. Al met al is het college dan ook van oordeel dat verweerder na zijn controle de rapportage kon goedkeuren en heeft hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door dat te doen.

5.5.      De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5.6.      Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6.         De beslissing

Het college verklaart de klacht kennelijk ongegrond.

Aldus beslist op 29 oktober 2019 door:

A. van Maanen, voorzitter,

E.G. van der Jagt en C.W.M. Hosmus, leden-beroepsgenoten

bijgestaan door G.H. Felix, secretaris.

WG                                                                                                   WG

secretaris                                                                                       voorzitter