Zoekresultaten 891-900 van de 2789 resultaten

  • ECLI:NL:TNORSHE:2018:10 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/99

    Gebrekkige communicatie. Vaststaat dat de notaris stelselmatig niet op e-mails en telefoontjes heeft gereageerd en dat hij klager, die moest constateren dat de notaris zich niet aan gemaakte afspraken hield, daardoor in het ongewisse heeft gelaten over de verdere voortgang van de beoogde transactie. Bovendien staat vast dat de notaris, ondanks herhaald verzoek van klager, geen duidelijke offerte heeft uitgebracht en dat de notaris klager er niet over heeft geïnformeerd dat hij het dossier op enig moment aan de kandidaat-notaris had overgedragen. Verder staat vast dat de notaris, naar het zich laat aanzien als gevolg van onvoldoende zorgvuldige voorbereiding en/of onvoldoende dossierkennis en/of een slechte overdracht van het dossier aan de kandidaat-notaris, bij klager onduidelijkheid heeft laten ontstaan, onder meer in verband met een erfdienstbaarheid en in verband met de vraag of het al dan niet noodzakelijk was om een ontbindende voorwaarde in de koopovereenkomst op te nemen. Opgemerkt wordt dat het herhaald telefonisch onbereikbaar zijn, afgezien van de ergernis die dit oproept, het vertrouwen in het notariaat niet ten goede komt. Nu de notaris evenmin heeft gereageerd op drie verzoeken van de KNB om op de klacht van klager te reageren en hij ook de twee verzoeken van de kamer om op deze klacht te reageren onbeantwoord heeft gelaten, zie de kamer (ook) daarin een aanwijzing voor een gebrekkige wijze van communiceren van de notaris. Gegrond met oplegging van waarschuwing en besluit tot openbaarmaking van de maatregel.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2018:9 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/71

    Informatieplicht, passeren akte van levering van woning bij volmacht. Ten tijde van het passeren van de akte was klager voor de helft eigenaar van de woning; daarom moet hij worden aangemerkt als partij bij de akte. Volgens art. 43 lid 1 Wna moet een notaris de partijen bij de akte en de bij het verlijden van de akte eventueel verschijnende andere personen tijdig voor het passeren van de akte de gelegenheid geven om van de inhoud van de akte kennis te nemen. De toegevoegd notaris, die bekend was met de familieomstandigheden en de langdurige detentie van klager (die dus een vaste verblijfplaats had), heeft vooraf echter geen concept van de akte aan klager toegezonden. Bovendien heeft zij klager voorafgaand aan het passeren van de akte geen toelichting gegeven op de zakelijke inhoud daarvan, hem niet gewezen op de gevolgen die voor partijen uit de inhoud van de akte voortvloeien en hem ook overigens vooraf op geen enkele wijze geïnformeerd over de op handen zijnde eigendomsoverdracht van de woning, terwijl zij hem bovendien pas twee jaar later, nadat klager daar zelf om had gevraagd, een afschrift van de akte van levering en van de depotovereenkomst heeft toegezonden. Daardoor heeft klager al die tijd in het ongewisse verkeerd over zijn (mede-) eigendom en zijn financiële situatie. Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TNORARL:2018:25 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/330660 KL RK 17-208

      Klager vertegenwoordigt de belangen van diverse leden van de familie X. De familie X heeft in 1981 circa 46 ha grond in eigendom overgedragen aan Y. In die akte stonden een aantal bijzondere bepalingen opgenomen. De gronden die Y in 1981 van X heeft gekocht zijn op 8 december 2014 middels een akte van toedeling kavelruil, gepasseerd ten overstaan van de notaris, toebedeeld aan de CV.   Klager is van mening dat de notaris zijn ministerie had moeten weigeren ten aanzien van de akte van 8 december 2014. Subsidiair is klager van mening dat de notaris meer onderzoek had moeten verrichten en meer subsidiair dat de notaris eerst had bij X had moeten nagaan of alle verplichtingen voortvloeiend uit de akte uit 1981 waren vervuld.   De kamer is van oordeel dat de kavelruil een grote transactie betrof die met de grootst mogelijke aandacht en zorgvuldigheid voorbereid diende te worden. Bij de voorbereiding van de kavelruil kwam de akte uit 1981 aan bod. De akte uit 1981 betreft een complexe akte met een aantal bijzondere bepalingen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn.   De kamer rekent het de notaris aan dat hij, ondanks dat de bepalingen in de akte uit 1981 voor meerdere uitleg vatbaar waren en zonder hierover navraag te doen bij Y, de conclusie heeft getrokken dat de bepalingen onder H in de akte uit 1981 in samenhang dienden te worden gelezen met de bepalingen onder A en B in de betreffende akte. Hierdoor is de notaris onvoldoende nagegaan of hij in het belang van derden meer onderzoek had moeten doen waar het gaat om de bepalingen onder H. Het onderzoek door de notaris is gestopt na antwoord van Y over sub A en B, waarna de notaris wat betreft sub H zijn eigen idee heeft gevormd, zonder dit, allereerst bij Y te verifiëren. De notaris is daarom ook niet toegekomen aan een afweging over het al dan niet raadplegen van klager en het vragen van toestemming van Y daarvoor. Daarom komt de kamer tot het oordeel dat de notaris onvoldoende zorgvuldig en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De kamer verklaart dit klachtonderdeel gegrond en legt de notaris de maatregel van waarschuwing op.

  • ECLI:NL:TNORARL:2018:24 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/328724 KL RK 17-169

      Notaris heeft gegeven de van belang zijnde feiten en omstandigheden voldoende zorgvuldig gehandeld en was gehouden de leveringsakte te passeren als verzocht. Gezien de informatie waarover de notaris beschikte en kon beschikken, behoefde de notaris redelijkerwijze niet te twijfelen aan het uitgewerkt zijn van het voorkeursrecht van klaagster en/of aan het sterkere recht van de beoogd verkrijgster.

  • ECLI:NL:TNORARL:2018:23 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/328521 / KL RK 17-165

      Vader heeft het aanbod van de oud-notaris om hem in het ziekenhuis te bezoeken afgewezen en gezegd dat hij zelf op het ontwerptestament terug zou komen. Niet gesteld en ook niet gebleken is dat vader in de periode na zijn ontslag uit het ziekenhuis tot zijn tweede ziekenhuisopname eind april 2017 niet in staat was om desgewenst contact op te nemen met de oud-notaris. Vader heeft om hem moverende redenen hiervan afgezien. Gelet op de eerdere mededeling aan de oud-notaris dat hij nog niet zeker was over de onterving, gevoegd bij zijn latere mededeling zelf op de zaak terug te zullen komen, kan dit de oud-notaris niet worden aangerekend. De kamer is van oordeel dat zeker in geval van een voorgenomen onterving voorzichtigheid geboden is en de oud-notaris niet onzorgvuldig heeft gehandeld door het initiatief tot de wijziging bij vader te laten.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:14 Kamer voor het notariaat Amsterdam 640282 / NT 17-84

    Gelet op het voorgaande is de kamer van oordeel dat de notaris onvoldoende aan de op hem rustende informatieverplichting heeft voldaan. Door zijn uitlatingen ter veiling, waarbij hij huur en vergunning door elkaar heeft gehaald, heeft hij bij potentiele kopers de indruk kunnen wekken dat het behoud (of het verkrijgen) van de ligplaats geen problemen op zou leveren. De notaris heeft bij die gelegenheid weliswaar kenbaar gemaakt dat de veiling niet de eigendom van de ligplaats betrof, hetgeen klager overigens op basis van de veilingvoorwaarden ook wel duidelijk was omdat geen onroerend goed werd (mee)verkocht, maar hij heeft aangegeven contact gehad te hebben met de gemeente die verwees naar “voorwaarden voor de verhuur” die op internet te vinden zouden zijn. Behalve dat dit voor wat betreft het behoud of verkrijgen van de bestaande ligplaats op zichzelf al geen enkele concrete duidelijkheid schept, heeft de notaris met zijn uitlatingen de indruk gewekt dat de ligplaats werd gehuurd van de gemeente en gesuggereerd dat het feit dat hij de huurprijs niet kon noemen werd opgelost doordat deze als onderdeel van gepubliceerde huurvoorwaarden op internet te vinden zou zijn, hetgeen in strijd is met de ter zitting besproken omstandigheid dat de privaatrechtelijke situatie toch in de eerste plaats afhankelijk was van de rechtsverhouding (welke dat ook is) met de kanovereniging als eigenaar, erfpachter, huurder of gebruiker krachtens andere titel van de oever. In dit geval had het bovendien op de weg van de notaris gelegen om er nadrukkelijk op te wijzen dat het behoud of het verkrijgen van de ligplaats nog geen gelopen race was omdat hij wist dat [D] zich met hand en tand tegen de executie verzette en beslist zijn ligplaats niet wilde opgeven. Daarbij wist de notaris ook dat [D] via zijn (schoon)familie bij de kanovereniging een bevoorrechte positie innam, die mogelijk niet voor derden zou gelden.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:15 Kamer voor het notariaat Amsterdam 640953 / NT 17-88

    5.4 Met de tweede klacht dat de notaris zich ten onrechte jegens klaagster en de bewindvoerder heeft gepresenteerd als executeur van de nalatenschap en daarbij zijn informatieplicht heeft geschonden, raakt klaagster tot de kern van de klacht. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel heeft klaagster het volgende aangevoerd. Artikel 4:143 lid 2 BW bepaalt dat personen, ten aanzien van wie de schuldsanering natuurlijke personen van toepassing is verklaard, niet executeur kunnen worden. Klaagster stelt dat de notaris geen executeur is geworden aangezien [C] op grond van genoemd wetsartikel de benoeming tot executeur niet had kunnen aanvaarden en derhalve ook de notaris niet in haar plaats heeft kunnen benoemen. Klaagster heeft haar aanvankelijk op 7 november 2017 gegeven toestemming tot de boedelvolmacht na telefonisch contact op 10 november 2017 met de notaris daarom ook ingetrokken. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat hij van het begin af aan heeft aangegeven dat aan de nodige voorwaarden moest worden voldaan teneinde de nalatenschap van erflater af te wikkelen. Hij heeft daarbij direct verzocht om een boedelvolmacht af te geven omdat hij rekening hield met de mogelijkheid dat hij zijn taak als executeur diende neer te leggen indien geen ruimschoots toereikend verklaring kon worden afgegeven in de nalatenschap van erflater. De stelling van klaagster dat hij niet tot executeur kon worden benoemd wordt door de notaris betwist met een beroep op de uitleg van artikel 4:142 lid 1 BW door prof. mr. S. Perrick (Asser/Perrick 4 2017/680), waarin onder meer is vermeld dat de executeur aan wie de erflater de bevoegdheid heeft toegekend een opvolger te benoemen, ook van deze bevoegdheid gebruik kan maken voordat hij in functie is getreden.   5.5 De kamer overweegt dat in onderhavige zaak slechts het handelen c.q. nalaten van de notaris dient te worden beoordeeld met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap van erflater en niet de vraag of de erfgename [C] in haar hoedanigheid van executeur de notaris in de plaats mocht stellen nu de schuldsanering vóór de aanvaarding van de executeursbenoeming bij haar was uitgesproken. Uit de stukken van het dossier blijkt dat de notaris de bewindvoerder omstreeks 18 oktober telefonisch heeft gesproken, waarbij hij haar direct heeft aangegeven dat de schuldsanering van [C] niet door hem bij de recherches in het CIR werd aangetroffen. Vervolgens heeft de notaris bij brieven van 20 oktober 2017 en van 21 november 2017 de bewindvoerder uitvoerig geïnformeerd over de afwikkeling van de nalatenschap. Gelet op het feit dat de notaris sinds 29 oktober 2014 de gevolmachtigde van erflater betreffende diens financiële beheer en administratie was en mede gelet op hetgeen in 5.3 is overwogen, overweegt de kamer dat de notaris er van uit mocht gaan dat hij als boedelgevolmachtigde kon optreden. Dat klaagster en de notaris vervolgens een verschillend standpunt ten aanzien van de bevoegdheid van de notaris als executeur hebben ingenomen en hierover niet althans niet voldoende met elkaar hebben gecommuniceerd, kan de notaris - mede gezien zijn inspanningen om de afwikkeling van de nalatenschap van erflater tot een goed einde te brengen - echter niet worden verweten. Van schending van zijn informatieplicht jegens klaagster dan wel jegens de bewindvoerder is de kamer ook overigens niet gebleken; eerder lijkt er sprake van een miscommunicatie, waarbij de notaris ervan uitging dat hij als boedelgevolmachtigde kon optreden en klaagster aannam dat hij optrad als executeur-testamentair. Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard. 

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:16 Kamer voor het notariaat Amsterdam 638597 / NT 17-76

    De kamer is van oordeel dat de notaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van het passeren voldoende alert is geweest op de mate van wilsbekwaamheid van erflater en dat zij onvoldoende aanleiding had om aan deze wilsbekwaamheid te twijfelen. Dat oordeel vindt mede steun in het feit dat de kamer van de notaris ter zitting heeft begrepen dat het initiatief tot het opmaken van het testament van 19 juli 2007 door erflater was genomen, hij beide keren alleen met zijn eigen auto naar de notaris toe is gekomen, na inhoudelijke voorbespreking het testament eerst in concept aan erflater is toegezonden en de halfbroer bij geen van de gesprekken aanwezig is geweest. Voorts heeft de notaris verklaard dat zij erflater in totaal ongeveer 20 keren heeft gesproken, hetgeen door klager niet is weersproken. De stelling van klager dat erflater ten tijde van het testament dement was en dat de verschijnselen van dementie bij erflater reeds ten tijde van het passeren van het testament voor de notaris eenvoudig kenbaar waren, mede gezien het door de halfbroer ingediende verzoek tot onderbewindstelling – hetgeen de notaris overigens niet bekend was -, is door klager niet nader onderbouwd. Door de notaris is daartegenover aangevoerd dat erflater, die werkzaam is geweest als advocaat, tijdens de beide gesprekken met de notaris helder van geest was en ook de volgende keer nog precies wist waarover hij de voorgaande keren met de notaris had gesproken. Ook aan de stellingen van klager dat de administratie van erflater niet in eigen beheer was en dat erflater niet zelfstandig woonde – hetgeen de notaris evenmin bekend was –, kan worden voorbijgegaan nu klager niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd dat dit bij de notaris bekend was. De notaris heeft verklaard dat zij heeft geconstateerd dat erflater weliswaar op hoge leeftijd was, maar geheel compos mentis en stellig was over de reden van de aanpassing van het testament en dat het testament slechts een kleine wijziging ten opzichte van het vorige testament inhield. Op grond van het voorgaande komt de kamer tot de conclusie dat de notaris op goede gronden kon overgaan tot het passeren van het testament en dat van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen niet is gebleken. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:6 Kamer voor het notariaat Amsterdam 634345/NT 17-61

    Ten aanzien van het eerste verwijt overweegt de kamer als volgt. De notaris heeft op 8 december 2015 aan partijen kenbaar gemaakt welke werkzaamheden hij meende te moeten verrichten en heeft vervolgens op basis van de hem verstrekte investeringsovereenkomst een concept leveringsakte opgesteld en aan partijen en hun adviseurs toegezonden. Geen van partijen heeft de notaris op dat moment erop gewezen dat de koopprijs veel te laag was, of dat sprake was van samenhang met de overige tussen partijen gemaakte afspraken die tot uitdrukking hadden moeten komen in de leveringsakte of dat er naar de investeringsovereenkomst had moeten worden verwezen. Ook na het passeren van de leveringsakte is de notaris daarover door geen van de partijen geïnformeerd. De koopprijs van € 1.000,- was voor de notaris niet zodanig opmerkelijk dat de notaris op basis daarvan nader onderzoek had moeten doen. Blijkens de processtukken in het dossier is de leveringsakte in overeenstemming met de investeringsovereenkomst. Beide partijen waren ervaren ondernemers en werden bijgestaan door professionele juridische adviseurs. De kamer komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de notaris niet onzorgvuldig of klachtwaardig heeft gehandeld door de leveringsakte te verlijden zoals hem door klagers c.q. hun adviseurs was verzocht. Dat in de leveringsakte niet is vermeld dat de levering deel uitmaakte van een meer omvattende transactie waarbij de aandelen in [A] in werkelijkheid een substantieel hogere waarde zouden bedragen – hetgeen overigens niet is komen vast te staan wegens onvoldoende onderbouwing door klagers –, zou de notaris slechts kunnen worden verweten indien klagers de notaris daarvan duidelijk op de hoogte hadden gesteld en hij dat niet in de leveringsakte zou hebben vermeld, hetgeen in onderhavig geval niet is gebleken. De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:7 Kamer voor het notariaat Amsterdam C/13/636609/ NT 17-69

    Ten aanzien van het eerste verwijt jegens de notaris overweegt de kamer als volgt. Klaagster onderbouwt haar stelling door te verwijzen naar het echtscheidingsvonnis van 1 april 1986 waarin de scheiding en deling is bevolen, maar voert aan dat deze  nooit heeft plaatsgevonden, zodat de notaris niet zonder nader onderzoek mocht meewerken aan de verkoop van de woning. Ook verwijst klaagster naar het kadaster waarin zij (nog) als gehuwd is geregistreerd. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat klaagster en erflater in 1968 zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, behoudens een gemeenschap van inboedel op grond van artikel 1:164a BW (oud). Dit is door klaagster niet weersproken. De notaris heeft voorafgaand aan het passeren van de akte van levering van de woning de gebruikelijke notariële verplichtingen - kadastrale recherche en titelonderzoek - verricht. In de aankomsttitel waren de huwelijkse voorwaarden en de naam van erflater als enig eigenaar van de woning omschreven. Voorts heeft de notaris geverifieerd bij de gemeente, afdeling Basisregistratie Personen, of erflater was gehuwd ten tijde van zijn overlijden dan wel of hij als partner was geregistreerd, hetgeen niet het geval bleek. Gelet op een en ander, kan niet worden gezegd dat de notaris ten aanzien van de woning onvoldoende onderzoek heeft uitgevoerd naar de scheiding en deling van enige huwelijksgoederengemeenschap, nu deze woning daartoe nimmer heeft behoord. Ten aanzien van de inboedelgoederen kon de notaris, mede gelet op het tijdsverloop sinds de echtscheiding afgaan op de mededeling dat de woning leeg was, zodat er wat dat betreft ook niets meer te onderzoeken viel. De kamer oordeelt het klachtonderdeel dan ook ongegrond.