Zoekresultaten 3531-3540 van de 42643 resultaten

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:16 Raad van Discipline Amsterdam 22-989/A/A 22-990/A/A

    Voorzittersbeslissing; klacht over advocaat wederpartij niet-ontvankelijk vanwege het overschrijden van de driejaarstermijn; beroep op artikel 46g lid 2 Advocatenwet slaagt niet.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:23 Raad van Discipline Amsterdam 22-794/A/NH

    Raadbeslissing; klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen ongegrond; Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen wegens strijd met gedragsregels 20 en 25 is geen sprake. Ook mocht verweerster uitgaan van het feitenmateriaal dat haar cliënt haar verschafte.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:17 Raad van Discipline Amsterdam 22-661/A/NH

    Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder wordt verweten dat hij negen maanden niets aan de zaak heeft gedaan en vervolgens een toezegging om een inschatting van de zaak te geven niet is nagekomen. De klacht is gegrond. Uit het dossier komt het beeld naar voren dat verweerder het geven van een inschatting van de zaak steeds voor zich uit heeft geschoven. Dat heeft verweerder ook gedaan nadat hij een toezegging had gedaan om die inschatting alsnog binnen twee weken te geven. De maatregel van een waarschuwing wordt opgelegd. Een proceskostenveroordeling wordt achterwege gelaten nu verweerder geen kosten in rekening heeft gebracht bij klager

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2022/4114

    Deels gegronde klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde (hierna ook arts). Waarschuwing. Klager is de zoon van een patiënt, geboren in 1919, die sinds 28 november 2019 opgenomen was op de afdeling geriatrische revalidatiezorg van de instelling waarin verweerder werkzaam was. Patiënt was opgenomen om te revalideren na een longontsteking. Na opname verslechterde de situatie van patiënt, die op 8 december 2019 is overleden. Klager verwijt de specialist ouderengeneeskunde dat hij naar aanleiding van het tweede telefonisch contact met de instelling patiënt op 8 december 2019 niet persoonlijk is komen beoordelen ondanks het verzoek van patiënt daartoe. Voorts verwijt klager de arts een gebrek aan empathie en communicatie bij de schouwing. Vast staat dat de specialist ouderengeneeskunde twee keer in een tijdspanne van drie uur over een hem onbekende, ernstig zieke en hoogbejaarde patiënt is gebeld en dat tijdens het tweede telefoongesprek het verzoek tot palliatieve sedatie van de familie aan hem is overgebracht. Het college is van oordeel dat de arts ten minste telefonisch extra informatie had moeten opvragen over de reden van het verzoek tot palliatieve sedatie, ófwel bij de verpleegkundige, ter plaatse bij de patiënt of rechtstreeks bij de familie en/of de patiënt zelf. Dit klachtonderdeel is gegrond. Niet kan worden vastgesteld dat de arts ten aanzien van het tweede klachtonderdeel klachtwaardig heeft gehandeld. Klacht deels gegrond, waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:21 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1421

    Klacht tegen een klinisch geriater. De klacht betreft de behandeling van en de zorg voor klaagster. Klaagster bezocht in oktober 2017 de polikliniek klinische geriatrie van het ziekenhuis waar de klinisch geriater op dat moment werkte. Een collega klinisch geriater (beklaagde in C2022/1420) concludeerde dat sprake was van een Mild Cognitive Impairment (MCI). Bij een consult in april 2018 bij de eerder genoemde collega meldde de dochter van klaagster dat klaagster in het ziekenhuis had gelegen met buikpijn. De conclusie was dat er progressie was tot een vorm van dementie en controle na zes maanden werd afgesproken. Eind juli 2018 heeft dezelfde collega klinisch geriater, na een verzoek daartoe van de dochter van klaagster, met de cardioloog besloten de Ascal met omeprazol over te zetten naar Plavix clopidogrel met de afspraak om in oktober te evalueren. Tijdens een telefonisch consult in november 2018 met de collega klinisch geriater werd een gastroscopie afgesproken. De uitslag hiervan was dat klaagster maagzweren had. In februari 2019 noteerde de collega klinisch geriater in het dossier onder meer dat het niet goed gaat met klaagster. Begin maart 2019 is klaagster ruim een week opgenomen. De beklaagde klinisch geriater is tijdens de opname als supervisor betrokken geweest bij het opnamegesprek en twee visites op de afdeling. Na de opname is de klinisch geriater niet meer betrokken geweest bij de zorg voor klaagster. Klaagster verwijt de klinisch geriater -zakelijk weergegeven-:a) Het onjuist weergeven van de heteroanamnese en de klachten en het vervolgens uitzetten van een onjuist onderzoekstraject. Het daarbij niet serieus nemen van klaagster en haar dochter;b) Het stellen van een foute diagnose, het uitzetten van een onjuiste behandeling en het opleggen van die behandeling;c) Het uitvoeren van een onjuist onderzoek en het trekken van foutieve conclusies.  

  • ECLI:NL:TADRSGR:2023:26 Raad van Discipline 's-Gravenhage 22-958/DH/DH

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2023:7 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2021/3545

    Klacht tegen tandarts; informatieplicht geschonden(a), behandelovereenkomst niet correct nagekomen(b), ondeugdelijke brug/prothese geleverd(c), niet goed gecommuniceerd(d), geen kopie dossier, implantatenpaspoort, inkoopfacturen en materialenoverzicht afgegeven(e), geen correcte facturen opgesteld(f), gefraudeerd met facturen(g), gedreigd geplaatste elementen te verwijderen als er niet werd betaald(h), geen verantwoording afgelegd voor nalatig handelen(i), niet transparant opgesteld(j), niet meegewerkt aan klachtenprocedure(k), schade toegebracht aan patiënt(l), niet als goed hulpverlener gedragen(m), onmogelijk gemaakt dat patiënt door andere tandarts goed geholpen kon worden door onvolledige/onjuiste informatie te geven over implantaten(n) lukraak restjes gebruikt bij plaatsen implantaten(o). College: A en d deels gegrond. C, e, f en h gegrond. Klacht voor het overige ongegrond. Berisping.  

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:24 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1172

    Klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde. De broer van klager (patiënt) is eind 2020 vanuit het ziekenhuis naar een hospice overgeplaatst. De specialist ouderengeneeskunde is werkzaam in het hospice en was voornamelijk als behandelend arts betrokken bij patiënt. Ruim een week na de opname in het hospice is patiënt mee naar huis genomen en is hij diezelfde avond overleden. Klager verwijt de specialist ouderengeneeskunde dat zij zich niet heeft gehouden aan gedragscodes en onvoldoende rekening heeft gehouden met de wensen van de patiënt en zijn familie door patiënt onnodig medicatie toe te dienen om hem ‘plat te leggen’ waardoor hij buiten bewustzijn was toen hij overleed en waardoor zijn leven eerder en op onnatuurlijke wijze is beëindigd, dat patiënt zijn geloofsovertuiging niet heeft kunnen uitoefenen omdat de islamitische richtlijn om nuchter te sterven niet is gehonoreerd, dat zij nalatig is geweest in de communicatie door de familie pas achteraf toestemming te vragen voor de inzet van medicatie en dat zij op eigen initiatief een beleid heeft opgestart zonder rekening te houden met wensen en geloof. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht omdat sprake is van bijzondere omstandigheden die elk op zich en tezamen aanleiding geven om niet te veronderstellen dat klager met zijn klacht de wil van zijn broer uitdrukt. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:25 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2021/1173

    Klacht tegen een verpleegkundige. De broer van klager (patiënt) is eind 2020 vanuit het ziekenhuis naar een hospice overgeplaatst. De verpleegkundige is werkzaam in het hospice. Ruim een week na de opname in het hospice is patiënt mee naar huis genomen en is hij diezelfde avond overleden. Klager verwijt de verpleegkundige dat zij zich niet heeft gehouden aan gedragscodes en onvoldoende rekening heeft gehouden met de wensen van de patiënt en zijn familie door patiënt onnodig medicatie toe te dienen om hem ‘plat te leggen’ waardoor hij buiten bewustzijn was toen hij overleed en waardoor zijn leven eerder en op onnatuurlijke wijze is beëindigd, dat patiënt zijn geloofsovertuiging niet heeft kunnen uitoefenen omdat de islamitische richtlijn om nuchter te sterven niet is gehonoreerd en dat zij nalatig is geweest in de communicatie door de familie pas achteraf toestemming te vragen voor de inzet van medicatie. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht omdat sprake is van bijzondere omstandigheden die elk op zich en tezamen aanleiding geven om niet te veronderstellen dat klager met zijn klacht de wil van zijn broer uitdrukt. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:26 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1324

    Klacht tegen een verpleegkundige. De beklaagde verpleegkundige heeft als vrijwilliger de inmiddels overleden patiënte en haar echtgenoot op een vakantiereis begeleid. De verpleegkundige verleende zorg aan de patiënte. Met de echtgenoot heeft geen zorgrelatie bestaan. Na het overlijden van de patiënte heeft de verpleegkundige contact gehouden met de echtgenoot, is er een vriendschappelijke relatie ontstaan en heeft zij geld van hem geleend en cadeaus ontvangen. De echtgenoot heeft de verpleegkundige in zijn testament opgenomen en bij hernieuwd levenstestament o.a. de verpleegkundige als gevolmachtigde aangewezen.Na het overlijden van de echtgenoot is de eerder aan de verpleegkundige lening in de vorm van een voorschot op de erfenis omgezet in een schenking. De IGJ verwijt de verpleegkundige dat zij tekort is geschoten in de zorg jegens de echtgenoot, dat zij in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt door niet te handelen conform haar professionele verantwoordelijkheid, en dat zij blijft volhouden dat zij niet in strijd met de professionele normen heeft gehandeld. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de Inspectie niet-ontvankelijk is voor zover de klacht is gebaseerd op artikel 47 eerste lid, sub b Wet BIG, toetst het handelen van de verpleegkundige aan artikel 47 eerste lid, sub a Wet BIG en komt op andere gronden dan het Regionaal Tuchtcollege tot het oordeel dat de klacht ongegrond is.