ECLI:NL:TGZREIN:2023:7 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven H2021/3545

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2023:7
Datum uitspraak: 01-02-2023
Datum publicatie: 08-02-2023
Zaaknummer(s): H2021/3545
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Klacht tegen tandarts; informatieplicht geschonden(a), behandelovereenkomst niet correct nagekomen(b), ondeugdelijke brug/prothese geleverd(c), niet goed gecommuniceerd(d), geen kopie dossier, implantatenpaspoort, inkoopfacturen en materialenoverzicht afgegeven(e), geen correcte facturen opgesteld(f), gefraudeerd met facturen(g), gedreigd geplaatste elementen te verwijderen als er niet werd betaald(h), geen verantwoording afgelegd voor nalatig handelen(i), niet transparant opgesteld(j), niet meegewerkt aan klachtenprocedure(k), schade toegebracht aan patiënt(l), niet als goed hulpverlener gedragen(m), onmogelijk gemaakt dat patiënt door andere tandarts goed geholpen kon worden door onvolledige/onjuiste informatie te geven over implantaten(n) lukraak restjes gebruikt bij plaatsen implantaten(o). College: A en d deels gegrond. C, e, f en h gegrond. Klacht voor het overige ongegrond. Berisping.  

Uitspraak: 1 februari 2023

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE ’S-HERTOGENBOSCH

Beslissing over de op 12 oktober 2021 ontvangen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

tegen:

[C]

tandarts

werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mr. M.F. Mooibroek te Utrecht

1.         Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

  • het klaagschrift
  • het verweerschrift
  • de brief van 27 april 2022 van klaagster met daarbij een Cd-rom en een USB-stick
  • de brief van 15 juni 2022 van de gemachtigde van verweerder
  • de brief van 2 mei 2022 van de gemachtigde van verweerder, met als bijlage een  Cd-rom
  • de brief met bijlagen van klaagster, ontvangen op 31 oktober 2022
  • de pleitnotitie van de gemachtigde van verweerder, overhandigd ter zitting.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van het aangeboden mondelinge vooronderzoek.

De klacht is ter openbare zitting van 7 december 2022 behandeld. Klaagster was aanwezig, vergezeld van mevrouw [D]. Verweerder was ook aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn praktijkmanager mevrouw [E]. Partijen hebben een nadere toelichting gegeven; verweerder mede aan de hand van pleitaantekeningen van zijn gemachtigde. Tijdens de zitting heeft klaagster enkele foto’s en een beter leesbare behandelkaart overhandigd. Namens verweerder is een beter leesbare kopie van het implantatenpaspoort en protheserapport overhandigd. Ook zijn, op door de gemachtigde van verweerder meegenomen laptops, door verweerder enkele beelden getoond.

2. De feiten

2.1 Verweerder is tandarts sinds 1988. Hij heeft zich gespecialiseerd in parodontale chirurgie en implantologie en heeft een eigen praktijk.
 

2.2 Op 17 mei 2018 heeft klaagster telefonisch contact gezocht met de praktijk van verweerder omdat zij belangstelling had voor een “all on 4”-gebitsbehandeling.

2.3 Op 24 mei 2018 vond de eerste afspraak plaats. Verweerder heeft röntgenfoto’s laten maken en de tandheelkundige situatie bij klaagster beoordeeld. Afgesproken is dat klaagster eerst een CT-scan zou laten maken en deze aan verweerder zou geven, zodat verweerder kon beoordelen hoe de implantaatpositionering het beste kon plaatsvinden. Daarna zouverweerder een offerte maken. Daarbij is de afspraak gemaakt dat het eerste deel van de betaling zou plaatsvinden na de extracties, het implanteren en het plaatsen van de noodvoorziening, en het tweede deel na plaatsing van de definitieve brug.

2.4 Op 20 juni 2018 had klaagster een volgende afspraak bij verweerder. Klaagster ontving een offerte voor € 24.950. In deze offerte staat voor zover hier van belang (alle citaten zijn inclusief eventuele taal- en typfouten):
“Plaatsen vast, geschroefde PIB op implantaten, definitief
definitieve brug All-on-4 Concept Bovenkaak          € 6.000,00
definitieve brug All-on-4 concept Onderkaak           € 6.000,00”
met daarbij de vermelding:
“Dit behandelplan is opgemaakt overeenkomstig de heden gestelde diagnose en verwachtingen. De daarmee samenhangende kostenbegroting is gebaseerd op de thans geldende tarieven en prijzen voor verrichtingen en materialen. Eventuele wijzigingen hierin zullen bij uitvoering van het behandelingsplan worden doorberekend met een maximum verschil van 10%. Wijzigingen of verandering van behandelingsplan door onvoorziene omstandigheden, genoodzaakt t.b.v. het chirurgisch, functioneel, en/of esthetisch resultaat kan voorkomen en zal met u worden gecommuniceerd en besproken, evenals de eventueel daaruit voortvloeiende meerkost.”

2.5 Op 26 juni 2018 heeft verweerder bij klaagster gebitsafdrukken afgenomen voor een noodprothese, die klaagster kon dragen gedurende de periode van het genezingsproces.

2.6 Op 10 juli 2018 vond de operatie plaats waarbij verweerder klaagsters (resterende) elementen extraheerde en implantaten aanbracht. 

2.7 Op 12 juli 2018 plaatste verweerder de tijdelijk vaste noodprothese bij klaagster.
 

2.8 Op 14 juli 2018 verzond de praktijk klaagster een digitale factuur van € 13.950,-  voor de verrichtingen in de eerste fase. In de begeleidende e-mail is toegelicht dat sprake is van meerkosten (van € 1.000,-) omdat tijdens de behandeling gebruik is gemaakt van collageen membraan-techniek in plaats van PRF-techniek en bot-augmentatie met multiples xenograft in plaats van autoloog. Deze aanpassing wordt in zowel de onderkaak als bovenkaak opgenomen.
 

2.9 Klaagster betaalde deze factuur op 16 juli 2018 en nam die dag ook contact op met de praktijk omdat zij niet tevreden was met (de plaatsing van) de noodprothese. Klaagster is de volgende dag bij verweerder langs geweest. Verweerder heeft toen nadere uitleg gegeven.
 

2.10 Op 26 juli 2018 is klaagster weer op controle geweest bij verweerder. In augustus 2018 is een element van de noodprothese afgebroken en opnieuw vastgezet, en zijn scherpe kantjes weggeslepen.

2.11 Op 6 september 2018 vond de volgende controle plaats en de bespreking van de vervolgstap naar de plaatsing van de definitieve prothese/brug bij klaagster.

2.12 Op 4 oktober 2018 kwam klaagster terug in de praktijk omdat opnieuw een element van de onderkaak was afgebroken. Dit element is toen door een tandartsassistent weer vastgezet.

2.13 In oktober 2018 zijn verschillende afspraakdata door de praktijk verzet en is een nieuwe afspraak op 17 oktober 2018 gemaakt.
 

2.14 Op 17 oktober 2018 bezocht klaagster de praktijk om afdrukken te laten maken voor de definitieve constructie. Dit consult vond plaats bij een tandtechnicus die de constructie zou vormgeven.
 

2.15 Op 25 oktober 2018 brak de achterste kies links onder af en op 26 oktober 2018 nam klaagster contact op met de praktijk. Diezelfde dag vroeg klaagster per e-mail wat de opties waren en die mail werd op 27 oktober 2018 beantwoord door de praktijkmanager.

2.16 Op 31 oktober 2018 en 14 november 2018 had klaagster afspraken met de tandtechnicus. Op 14 november 2018 was een schroef in de rechter onderkaak niet los te draaien.

2.17 Op 20 november 2018 had klaagster een afspraak met verweerder om de bewuste schroef alsnog te verwijderen, wat toen is gelukt. Op 21 en 28 november 2018 had klaagster afspraken met de tandtechnicus.

2.18 Op 7 december 2018 nam klaagster contact op met de praktijk omdat de noodprothese niet goed zou zitten en diezelfde dag is de noodprothese opnieuw vastgedraaid.
 

2.19 Op 2 januari 2018 stuurde klaagster een WhatsApp bericht naar de tandtechnicus met onder meer de vraag: “Kan je me nog eenmaal soort materiaal van de prothese elementen vertellen” waarop de tandtechnicus antwoordde: “Nano compositie”.
 

2.20 Bij e-mail van 7 januari 2019 vroeg klaagster om een afspraak met verweerder omdat de tijdelijke brug aan het verslijten was, zij last kreeg van haar kaken en het eten niet goed kon kauwen. Zij wilde ook de definitieve brug doorspreken met verweerder. Naar aanleiding van dit bericht heeft de praktijkmanager op 8 januari 2019 telefonisch contact met klaagster opgenomen.

2.21  Bij e-mail van 13 januari 2019 heeft klaagster om nadere informatie gevraagd aan de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: NZa). De NZa reageerde op 16 januari 2019, verwees klaagster naar de Regeling mondzorg (NR/REG-1912) en adviseerde haar hierover met de zorgaanbieder in gesprek te gaan.

2.22 Op 16 januari 2019 had klaagster opnieuw een afspraak met de tandtechnicus (verweerder was er toen niet).

2.23 Op 23 januari 2019 en op 6 februari 2019 had klaagster vervolgafspraken met de tandtechnicus. Tijdens de met de tandtechnicus gemaakte afspraken heeft de tandtechnicus de definitieve brug geplaatst.
 

2.24 Op 12 februari 2019 had klaagster een consult bij verweerder. In het medisch dossier staat hierover het volgende:

“12-02-2019   div       controle (…) [naam verweerder] kijken !!!!!!
kiezen komen niet 100% op elkaar, met name vooral Ok (OK moet naar voren gezet worden willen ze goed op elkaar komen + beschadiging kies achter LiO, tssn 2 achterste kiezen -
à Occl uitgebreid ingeslepen”.

2.25 Op 14 februari 2019 berichtte klaagster verweerder per e-mail dat de positie van de kiezen niet goed was en dat zij haar onderkaak naar voren moest schuiven om de kiezen goed op elkaar te laten passen. Zij vroeg zich onder meer af of dit kwaad kon voor haar kaakgewrichten en stelde voor om er een kaakfysiotherapeut naar te laten kijken.

2.26 Op 21 februari 2019 bezocht klaagster een orofaciaal therapeut. Deze concludeerde dat sprake is van myogene TMD door occlusie stoornis en proaalstand. Het advies is dat de occlusie hersteld moet worden (aanpassen ruststand protheses in neutraalstand beide kaakgewrichten).

2.27 Op 23 februari 2019 berichtte klaagster verweerder per mail dat de prothese erg mooi is geworden, maar dat de klachten die zij ondervond dat genot tenietdeden.

2.28 Op 25 februari 2019 verstuurde de praktijk klaagster de factuur met een bedrag van € 12.000 voor de definitieve constructie.

2.29 Bij e-mail van 1 maart 2019 heeft klaagster de praktijk bericht dat zij de nota zal voldoen na ontvangst van een aangepaste nota, die voldoet aan de regels van de NZa. Zij wilde ook de inkoopfacturen van verweerder ontvangen en liet weten: “Natuurlijk blijft ook het feit dat de kiezen van de brug een afwijking hebben die voor problemen zorgen. Nogmaals vraag ik u om samen met mij te bespreken wat u gaat doen om dit op te lossen. Ik hoor graag op korte termijn van u”.

2.30 Op 13 maart 2019 vroeg klaagster om een second opinion van een andere tandarts (samen met een tandprotheticus). Hun bevinding was:
“Tijdens intra-oraal onderzoek komt naar voren dat de centrale relatie niet samenvalt met maximale occlusie.
Vanuit centrale relatie transleert de mandibula proaal om maximale occlusie te verkrijgen. Het lijkt er dus op dat tijdens beetregistratie de beet te proaal is bepaald.”

  

2.31 Op 17 maart 2019 diende klaagster een officiële klacht in bij verweerder. Vervolgens is op 18 maart 2022 door de praktijk telefonisch contact met klaagster opgenomen en is een nieuw consult ingepland op 26 maart 2019.

2.32 Op 26 maart 2019 heeft verweerder de constructie en de kiezen opnieuw nagekeken en ingeslepen. Er is een nieuwe afspraak gemaakt voor 16 april 2019. Deze afspraak is niet doorgegaan.

2.33 Op 2 april 2019 heeft verweerder gereageerd op de klacht. Hij heeft de vragen van klaagster onder meer op de volgende wijze beantwoord:
“Een implantatenpaspoort hoort bij uw dossier. Dat u een kopie zou krijgen is service, een gadget voor u maar heeft geen betekenis (…) U krijgt u implantatenpaspoort als alles betaald is.”, “Voor een vaste geschroefde prothese zijn geen codes, de NZa heeft dat niet voorzien omdat dat in NL in verhouding niet veel voorkomt in vergelijking met een klikgebit. Een vaste brug op implantaten heeft u niet, dus ik zou niet weten waarom ik die codes zou moeten opschrijven, ik declareer alleen maar wat ik gedaan heb, behandeld heb steeds transparant en correct, dat ga ik niet veranderen. Als u codes wil, dan gaat de prijs wel sterk afwijken vrees ik.” en op de mededeling dat klaagster heeft besloten een second opinion aan te vragen: “Is uw volste recht, maar dan zou ik wel eerst betaald willen worden. Indien niet, dan vind ik het maar correct dat wij de prothese uit uw mond schroeven en opnieuw uw voorlopig plaatsen.”

2.34 Op 4 april 2019 berichtte klaagster aan de praktijk dat verweerder er niet aan hoeft te twijfelen dat klaagster de factuur zal betalen, maar dat zij tot dan toe geen correcte factuur had ontvangen. Zij verwees naar haar eerdere bericht van 1 maart 2019.

2.35 Op 15 april 2019 is een tand afgebroken van de prothese.

2.36 Op 16 april 2019 heeft de belangenbehartiger van klaagster verweerder verzocht om een kopie van het patiëntendossier en het implantatenpaspoort. Ook werd verzocht om een transparante declaratie die voldoet aan de wettelijke eisen, aangevuld met de inkoopfacturen van de gebruikte materialen.

2.37 Op 3 mei 2019 heeft de belangenbehartiger van klaagster een klacht ingediend over verweerder bij de Associatie Nederlandse Tandartsen (hierna: ANT).

2.38 Op 9 juni 2019 is er weer een tand bij klaagster afgebroken, die zij heeft ingeslikt.

2.39 Op 13 juni 2019 heeft de belangenbehartiger van klaagster verweerder gesommeerd om uiterlijk 19 juni 2019 het medisch dossier, een implantatenpaspoort en transparante declaraties te verstrekken.

2.40 Op 17 juni 2019 heeft verweerder de verzochte documenten verzonden naar de klachtenfunctionaris van de ANT.

2.41 Bij e-mails van 19 juni 2019 zijn vervolgens de facturen verzonden die de eerdere facturen vervingen.

2.42 Bij e-mail van 4 juli 2019 stelde klaagster opnieuw vragen over de facturen, die verweerder bij e-mail van 25 juli 2019 beantwoordde.

2.43 Verweerder heeft bij e-mail van 28 oktober 2019 nogmaals aangepaste facturen aan klaagster gezonden.

2.44 Bij brief van 20 december 2019 heeft de belangenbehartiger van klaagster een klacht ingediend bij de ANT. Daarbij is gevraagd om terugbetaling van het al betaalde bedrag, kwijtschelding van de nog openstaande bedragen, vergoeding van door derden in opdracht van klaagster gemaakte kosten alsook immateriële schadevergoeding.   

2.45 Vervolgens heeft de ANT tevergeefs gepoogd tussen partijen te bemiddelen. De klachtfunctionaris van de ANT heeft een eindverslag opgemaakt (dat op 3 maart 2020 is verzonden) met de volgende inhoud:
Bevindingen van de Klachtenfunctionaris: [verweerder] heeft besloten deze klacht te laten behandelen door zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Daarmee vervalt de noodzaak/behoefte om verder te blijven bemiddelen. (…)
Eindoordeel: geen”.

2.46 Op 17 maart 2020 heeft de praktijk wederom aangepaste facturen naar de ANT en klaagster verzonden. Daarbij werd ook de factuur van de werkzaamheden van de tandtechnicus verstrekt. Het bedrag dat klaagster volgens verweerder met betrekking tot de tweede fase (voor vervaardigen en bijwerken constructie) verschuldigd zou zijn, is naar beneden bijgesteld tot € 10.710,27.

2.47 Op 2 april 2020 heeft de ANT klaagster onder meer het volgende bericht:
“De formele fase wordt normaliter afgesloten met een eindoordeel van de tandarts. De klachtenfunctionaris is afhankelijk van de medewerking van beide partijen. In een uitzonderlijk geval wordt er door de tandarts geen eindoordeel opgesteld. Dit was in uw klacht het geval.
De klachtfunctionaris heeft een eindverslag opgesteld, en dat heb ik naar zowel u als de tandarts gestuurd. Hiermee is de klacht bij de ANT afgesloten.
Naderhand heeft
[verweerder] de nota aangepast en naar u (en naar ons) toegestuurd. Dit is niet in overleg met de klachtfunctionaris gedaan. Dit heeft [verweerder] uit eigen beweging gedaan.”

2.48 Op 26 april 2020 heeft de praktijk aan klaagster verzocht de openstaande aangepaste factuur (€ 10.710,27) per omgaande te voldoen en op 28 september 2021 is een herinnering verzonden.

2.49 Bij brief van 6 mei 2020 is verweerder aansprakelijk gesteld door klaagster voor het tekortschieten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst, waarbij klaagster (ook) een schadevergoeding heeft gevorderd.

2.50 Op 1 juli 2020 heeft de belangenbehartiger van verweerder klaagster gesommeerd het openstaande bedrag van € 10.710,27, vermeerderd met incassokosten en wettelijke rente, te voldoen.

2.51 Op 24 december 2020 heeft een tandheelkundig adviseur op verzoek van klaagster een advies gegeven met betrekking tot de facturen.

2.52 Tijdens de zitting bleek dat klaagster in afwachting van de uitkomst van deze tuchtprocedure nog geen geschil heeft voorgelegd aan de Stichting Geschilleninstantie Mondzorg. Verweerder heeft vooralsnog geen verdere incassomaatregelen tegen klaagster getroffen ter zake van de onbetaalde factuur.           
 

3. De klacht

3.1       Klaagster verwijt verweerder dat hij:

a. zijn informatieplicht heeft geschonden;

b. de behandelovereenkomst niet correct is nagekomen door, onder meer, tegen de afspraken in, niet zelf de behandeling uit te voeren en niet de afgesproken materialen te (laten) gebruiken (nano-composiet in plaats van porselein);

c. een ondeugdelijke brug/prothese heeft geleverd;

d. niet goed heeft gecommuniceerd, door op geen enkele wijze te reageren op vragen en verzoeken van klaagster;

e. op meermaals verzoek niet een kopie-dossier, implantatenpaspoort en inkoopfacturen en materialen overzicht heeft verschaft, waartoe hij wettelijk verplicht is;

f. facturen niet heeft opgesteld, gecodeerd en gespecificeerd zoals hij wettelijk verplicht is;

g. heeft gefraudeerd met facturen door bedragen dubbel op te voeren en kosten van niet gemaakte verrichtingen of voor niet gebruikte materialen op te voeren;

h. heeft gedreigd reeds geplaatste elementen te verwijderen als er niet werd betaald;

i.. zich niet wil verantwoorden voor zijn nalatig handelen;

j.. zich niet transparant opstelt;

k. niet aan een klachtenprocedure heeft willen meewerken;

l.. klaagster zowel flinke immateriële als financiële schade heeft toegebracht door zijn handelen;

m. dat hij zich niet als een goed hulpverlener jegens klaagster heeft gedragen en niet heeft gehandeld zoals van een kundig en bekwaam tandarts verwacht mag worden.

3.2       In de op 31 oktober 2022 door het college ontvangen brief heeft klaagster twee aanvullende klachtonderdelen verwoord, namelijk:

n.  verweerder heeft het onmogelijk gemaakt dat klaagster door een andere tandarts goed geholpen kon worden door onvolledig en onjuiste informatie over de implantanten te geven;

o. alles op het “implantatenpaspoort” wijst erop dat hij lukraak maar wat restjes heeft opgewerkt.

3.3       Voor de toelichting van klaagster op deze klachtonderdelen verwijst het college naar wat onder de beoordeling is overwogen.

4. Het standpunt van verweerder

4.1       Verweerder verzoekt de tegen hem ingediende klacht als (kennelijk) ongegrond af te wijzen. Verder maakt verweerder bezwaar tegen de uitbreiding van de klacht met de onderdelen n. en o.

4.2       Voor de inhoud van het verweer verwijst het college naar wat hierna onder de overwegingen is opgenomen.

5. De overwegingen van het college

Maatstaf

5.1 Bij het beoordelen van een tuchtklacht is niet doorslaggevend of het handelen waarop de klacht betrekking heeft beter had gekund. Het gaat om het antwoord op de vraag of de beklaagde zorgverlener bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij wordt rekening gehouden met de stand van wetenschap ten tijde van het handelen waarop de klacht betrekking heeft en met wat op dat moment in de betreffende beroepsgroep als norm of standaard werd aanvaard. In het tuchtrecht geldt bovendien het beginsel van persoonlijke verantwoordelijkheid van de beroepsbeoefenaar. Dit betekent dat de beroepsbeoefenaar zelf betrokken moet zijn geweest bij het verweten handelen. Aan de hand van deze maatstaf zal het college de klacht beoordelen. 

Omvang van de klacht

5.2 Zoals onder 3.2 verwoord, heeft klaagster haar klacht uitgebreid met twee aanvullende klachtonderdelen. Verweerder heeft eerst tegen deze uitbreiding bezwaar gemaakt omdat hij pas op 5 december 2022 van de aanvullende klachtonderdelen kennis heeft genomen terwijl de mondelinge behandeling zou plaatsvinden op 7 december 2022. Tijdens de zitting heeft verweerder zijn bezwaren laten varen mits hem de gelegenheid zou worden gegeven om naast een beter leesbare versie van het al ingediende implantatenpaspoort ook extra stukken in te dienen. Tegen deze gang van zaken heeft klaagster bezwaar gemaakt omdat zij niet behoorlijk kennis kon nemen van deze voor haar nieuwe stukken. Op grond hiervan heeft het college tijdens de mondelinge behandeling het oordeel gegeven dat de uitbreiding van de klacht wegens strijd met een goede procesorde niet wordt toegestaan. Om partijen niettemin de gewenste duidelijkheid te geven, zal het college hier – voor zo ver mogelijk op basis van de nu voorhanden stukken – echter wel een extra overweging aan wijden (zie 5.32).

Klachtonderdeel a

5.3 Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn informatieplicht heeft geschonden. Naar het college begrijpt ziet dit klachtonderdeel met name op:
- onvoldoende uitleg over relevante aspecten van de behandeling;
- geen gespecificeerde prijsopgave;  
- geen uitleg over (prijsverschillen tussen) toe te passen materialen (porselein of nano- composiet);
- onvoldoende informatie over wat voor soort implantanten zouden worden geplaatst;
- geen informatie vooraf over het feit dat een tandtechnicus de verdere behandeling zou doen.

5.4 Verweerder voert aan hij klaagster uitgebreid heeft voorgelicht over de “all on 4”-behandeling, de daarbij gebruikte materialen en andere kwesties. Klaagster had zich ook goed ingelezen. Porseleinen elementen zijn niet zonder meer wenselijker, omdat de kosten hoger en de kans op een moeilijk herstelbare breuk groter zijn. Over de voorlichting aan klaagster is niet meer vastgelegd dan in het dossier is genoteerd. Er is steeds een mondelinge toelichting geweest, klaagster was telkens akkoord en had geen vragen. Er is een instructiefolder meegegeven en verwezen naar de website van verweerder. Deze informatie gaat over de “all on 4”-behandeling.

5.5 Het college is van oordeel dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht waar het gaat om: voldoende uitleg over relevante aspecten van de behandeling, voldoende gespecificeerde prijsopgave en uitleg over (prijsverschillen tussen) toe te passen materialen (porselein of nano-composiet). Het college mist een adequate intake waarin uitleg wordt gegeven over de door klaagster gewenste behandeling, mogelijke alternatieven en - gelet op het parodontaal risicoprofiel van klaagster – uitleg over de risico’s van een “all on 4”-gebitsbehandeling. Voor zover verweerder stelt dat hij dit mondeling heeft gedaan (wat klaagster betwist) merkt het college op dat in het dossier van klaagster hierover niets is genoteerd wat hij wel had behoren te doen. Het college constateert verder dat geen informed consent-formulier door klaagster voor akkoord aanwezig is. De aan klaagster verstrekte begroting biedt geen informatie over de materiaalkeuze en prijs- en kwaliteitsverschillen tussen porselein en nano-composiet. Uit het hiervoor weergegeven feitencomplex blijkt dat het klaagster pas in een laat stadium duidelijk is geworden dat haar prothese niet van porselein, maar van nano-composiet gemaakt zou worden. Dit misverstand had bij een deugdelijke, schriftelijke voorlichting voorkomen kunnen worden. In zoverre is dit klachtonderdeel gegrond. Het college is van oordeel dat dit klachtonderdeel ongegrond is waar het gaat om: onvoldoende informatie over wat voor soort implantaten zouden worden geplaatst en geen informatie vooraf over dat een tandtechnicus de verdere behandeling zou doen. Uit het dossier en uit aanvullende stukken blijkt dat verweerder in voldoende mate heeft geregistreerd welke implantaten zijn geplaatst. Het valt verweerder tuchtrechtelijk niet te verwijten dat hij klaagster over deze specifieke (detail)informatie niet vooraf heeft geïnformeerd. Hetzelfde geldt voor het verwijt dat verweerder delen van de behandeling heeft uitbesteed aan een tandtechnicus. Deze werkwijze is niet ongebruikelijk waar het gaat om de vervaardiging van een (nood) brugconstructie en stond verweerder vrij. Voor zover het gaat om de plaatsing van de definitieve brug door de tandtechnicus stelt het college voorop dit geen ‘voorbehouden handeling’ is die alleen door een tandarts kan worden verricht. Verder blijkt uit de feiten dat klaagster op 16 januari 2019 een afspraak had met de tandtechnicus (verweerder was er toen niet) en daarna vervolgafspraken op 23 januari 2019 en op 6 februari 2019 heeft gemaakt om de brug te plaatsen. Klaagster was er aldus mee bekend dat de tandtechnicus deze werkzaamheden zou verrichten en daartegen heeft zij geen bezwaar gemaakt.Overigens geldt hierbij wel dat verweerder als (hoofd)opdrachtnemer/behandelaar eindverantwoordelijk is gebleven voor de gehele behandeling; daarop wordt hierna onder 5.11 ingegaan. Dit klachtonderdeel is dus voor een deel gegrond en voor een deel ongegrond.

Klachtonderdeel b

5.6 Klaagster verwijt verweerder dat hij de behandelovereenkomst niet juist is nagekomen door, onder meer, tegen de afspraken in, niet zelf de hele behandeling uit te voeren en niet de afgesproken materialen te (laten) gebruiken.

5.7 Verweerder voert aan dat partijen geen porseleinen prothese zijn overeengekomen. Dit zou veel duurder zijn. Verweerder wijst op het Whatsapp-verkeer van 7 januari 2018 (zie onder 2.20) tussen klaagster en de tandtechnicus waaruit blijkt dat klaagster geen bezwaar heeft gemaakt tegen diens uitleg dat gebruik zou worden gemaakt van nano-composiet. In overleg met de tandtechnicus zijn gangbare materialen gebruikt. In de prijsopgave en de factuur is hiermee rekening gehouden. Als klaagster voor een afwijkend scenario had gekozen dan was dit uitdrukkelijk vermeld in de prijsopgave en de factuur; in dit geval is geen aantekening gemaakt. Dat verweerder bepaalde onderdelen van de behandeling aan een tandtechnicus overliet was te billijken. Het is niet ongebruikelijk dat de tandtechnicus de plaatsing en eventuele aanpassingen verricht van een door hem zelf vervaardigde verschroefde constructie. Zijn betrokkenheid was bovendien vooraf bekend bij klaagster en was bedoeld om haar optimaal van dienst te zijn. Tijdens het proces van plaatsen en aanpassen heeft klaagster niet van enig bezwaar tegen verrichtingen door de tandtechnicus doen blijken. Het college heeft niet kunnen vaststellen dat partijen zijn overeengekomen dat verweerder alle onderdelen van de behandeling zelf zou uitvoeren. Toen de tandtechnicus bij klaagster is geïntroduceerd, heeft klaagster hiertegen gedurende het gehele behandeltraject geen bezwaar gemaakt. Integendeel: zoals onder 5.5 is overwogen heeft klaagster zelf ook vervolgafspraken met de tandtechnicus gemaakt. Onder deze omstandigheden acht het college het verwijt van klaagster dat verweerder niet zelf de hele behandeling heeft uitgevoerd ongegrond.   

5.8 Het college heeft bij de beoordeling van klachtonderdeel a overwogen dat verweerder tekortgeschoten is in zijn informatieplicht met betrekking tot de materiaalkeuze, maar heeft niet kunnen vaststellen dat partijen zijn overeengekomen dat de verschroefde constructie van porseleinen elementen zou worden voorzien. Hiervoor is ook overwogen dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door sommige onderdelen van de behandeling uit te besteden aan een tandtechnicus, mede omdat niet is gebleken dat partijen zijn overeengekomen dat verweerder de gehele behandeling zelf zou uitvoeren. Klachtonderdeel b is daarom ongegrond.

Klachtonderdeel c

5.9 Klaagster verwijt verweerder dat hij een ondeugdelijke brug/prothese heeft geleverd. Volgens klaagster was bij de definitieve brug de beet niet goed waardoor de kiezen niet goed op elkaar aansloten. Zij wijst in dit verband ook op de bevindingen van een orofaciaal therapeut (zie onder 2.26) en de second opinion van een andere tandarts samen met een tandprotheticus (zie onder 2.30). Op 15 april 2019 brak een tand af en klaagster durfde na ontvangst van de mail van 2 april 2019 (zie onder 2.33) dit niet door verweerder te laten herstellen. Op 19 juni 2019 is opnieuw een tand afgebroken, die zij heeft ingeslikt.

5.10 Verweerder voert aan dat hij niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het handelen van de tandtechnicus. Dat de kiezen niet 100% op elkaar stonden is nog geen ondeugdelijkheid en zou goed te verhelpen zijn geweest met een beetje slijpen. Die kans is verweerder ontnomen doordat klaagster “de stekker eruit heeft getrokken”.

5.11 Het college heeft op basis van de in de procedure ingebrachte röntgenfoto’s niet kunnen vaststellen dat de implantaten op incorrecte wijze zijn aangebracht. Uit deze foto’s blijkt echter dat de supra structuur (de opbouw) niet goed op de implantaten aansluit.  De orofaciaal therapeut, een andere tandarts (in het kader van een second opinion) waren al tot eenzelfde conclusie gekomen (zie 2.26 en 2.30). Uit het dossier van klaagster blijkt dat ook verweerder zelf al had vastgesteld dat de onderkaak naar voren gezet moest worden willen de kiezen goed op elkaar komen (zie onder 2.24). De constructie voldeed daarmee niet aan de eisen die daaraan uit het oogpunt van een redelijk bekwame beroepsuitoefening worden gesteld. Het verweer dat verweerder niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor dit handelen van de tandtechnicus verwerpt het college. Verweerder was vanuit de behandelingsovereenkomst bezien de opdrachtnemer en vanuit de patiëntenzorg bezien de hoofdbehandelaar. Vanuit beide oogpunten is hij verantwoordelijk voor het eindresultaat met inbegrip van het werk dat hij heeft uitbesteed aan derden. Toen klaagster op 12 februari 2019 bij verweerder op consult kwam, heeft hij geconstateerd dat na plaatsing van de definitieve prothese de kiezen niet goed op elkaar stonden (zie onder 2.24). Het verweer dat hem daarna de kans is ontnomen om het euvel te herstellen, doordat klaagster niet meer bij hem is teruggekeerd, kan verweerder ook niet baten, gelet op wat hierna met betrekking tot klachtonderdeel h wordt overwogen en beslist. Klachtonderdeel c is daarom gegrond.

Klachtonderdeel d

5.12 Klachtonderdeel d gaat over het niet goed communiceren door op geen enkele wijze te reageren op vragen en verzoeken van klaagster. Het college begrijpt dat dit klachtonderdeel allereerst ziet op de wijze waarop verweerder is ingegaan op de mails van klaagster gedateerd 7 januari 2019, 14 februari 2019 en 23 februari 2019 (zie onder 2.20, 2.25 en 2.27) en daarnaast op de inhoud van zijn reactie gedateerd 2 april 2019 (zie onder 2.33). Klaagster stelt dat haar vragen in de eerstgenoemde drie mails door verweerder niet of slecht zijn beantwoord en dat verweerder in plaats daarvan op 25 februari 2019 een factuur heeft toegezonden. De reactie van verweerder in zijn mail van 2 april 2019 was onbeschoft, aldus klaagster.

5.13 Verweerder stelt met betrekking tot de eerstgenoemde drie mails van klaagster dat steeds is gereageerd op vragen/verzoeken. Dat deze reacties naar de maatstaven van klaagster niet op tijd waren en haar onvrede niet wegnamen, doet daar niet aan af. Verweerder meent dat hij en zijn praktijk veel aandacht aan klaagster hebben besteed. De woordkeuze in zijn mail van 2 april 2019 wijt verweerder aan de gespannen verhouding die tussen hem en klaagster was ontstaan. Achteraf ziet verweerder in dat hij beter zakelijk had kunnen blijven. Daarbij merkt verweerder wel op dat de facturen voor het geleverde werk nog steeds niet (volledig) betaald zijn.

5.14 Het college acht de wijze waarop verweerder heeft gereageerd op de eerste drie mailberichten niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Naar aanleiding van de eerste mail, van 7 januari 2019, heeft de praktijkmanager de dag daarop telefonisch contact met klaagster opgenomen en naar aanleiding van de mailberichten van 14 en 23 februari 2019 is een afspraak met verweerder ingepland op 26 maart 2019. Verweerder heeft met zijn antwoordmail van 2 april 2019 daarentegen wel tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Met zijn reactie heeft verweerder de grenzen van een bekwame en redelijke beroepsuitoefening overschreden. De verstrekte informatie was deels onjuist (“voor een vaste geschroefde prothese zijn geen codes”) en deels intimiderend (“Als u codes wil, dan gaat de prijs wel sterk afwijken vrees ik. ”). Op de passage “Is uw volste recht, maar dan zou ik wel eerst betaald willen worden. Indien niet, dan vind ik het maar correct dat wij de prothese uit uw mond schroeven en opnieuw uw voorlopig plaatsen.” komt het college bij de bespreking van klachtonderdeel h nog terug. De slotsom is dat klachtonderdeel d deels gegrond en deels ongegrond is.  

Klachtonderdeel e

5.15 Klaagster verwijt verweerder dat hij ondanks herhaald verzoek niet een kopie-dossier, implantatenpaspoort en inkoopfacturen en materialenoverzicht heeft verschaft, waartoe hij wettelijk verplicht is. Klaagster stelt dat verweerder deze informatie achterhield totdat de openstaande factuur € 12.000 was betaald. Hij heeft niet voldaan aan de dossierplicht bedoeld in art. 7:456 BW. Pas na tussenkomst van de ANT en een aangetekende brief van haar rechtsbijstandsverlener kreeg klaagster op 17 respectievelijk 19 juni 2019 een kopie van het dossier, dat rommelig was en waarin de nodige informatie ontbrak.

5.16 Verweerder voert aan dat hij niet wist welke (declaratie)codes hij moest gebruiken en dat hij de gegevens uiteindelijk wel heeft verstrekt. Hij ziet achteraf in dat hij de gevraagde stukken (en het antwoord op de gestelde vragen) sneller had kunnen verzorgen.

5.17 Het college stelt vast dat klaagster op 1 maart 2019 (zie onder 2.29) al heeft gevraagd om een aangepaste factuur en inkoopfacturen en dat klaagster dit verzoek op 4 april 2019 heeft herhaald (zie 2.34). Op 16 april 2019 heeft de belangenbehartiger van klaagster verweerder verzocht om een kopie van het dossier van klaagster en het implantatenpaspoort. Ook werd verzocht om een transparante declaratie die voldoet aan de wettelijke eisen, aangevuld met de inkoopfacturen van de gebruikte materialen (zie onder 2.36). Daarna, op 3 mei 2019 heeft de belangenbehartiger van klaagster een klacht ingediend over verweerder bij de ANT (zie onder 2.37). Door pas op 17 respectievelijk 19 juni 2019 gevolg te geven aan deze herhaalde verzoeken heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Dit klemt temeer daar de benodigde informatie van belang was voor de verdere behandeling van klaagster die door derden (voor wie deze informatie van belang was) zou worden verricht. Ook is het college gebleken dat het dossier summier is en bovendien incompleet. Zo zijn bijvoorbeeld diverse bezoeken van klaagster aan de tandtechnicus en verweerder in het dossier (zie onder 2.19, 2.20 en 2.21) niet terug te vinden. Dit klachtonderdeel is daarom gegrond.

Klachtonderdelen f en g

5.18 Klaagster verwijt verweerder dat hij de facturen niet heeft opgesteld, gecodeerd en gespecificeerd zoals hij wettelijk verplicht is (onderdeel f) en dat hij heeft gefraudeerd met facturen door bedragen dubbel op te voeren en kosten van niet gemaakte verrichtingen of voor niet gebruikte materialen op te voeren (onderdeel g). De in de eerste factuur in rekening gebrachte meerkosten zijn niet besproken tijdens de operatie en ook niet tijdens het consult op 12 juli 2018. De PFR-techniek is wel gebruikt. Dat staat in het dossier van klaagster en het implantatenpaspoort. Klaagster heeft de facturen voorgelegd aan een tandheelkundig adviseur en een expertisebureau, die veel onvolkomenheden hebben ontdekt. Een totaalbedrag van € 25.000 zou kunnen kloppen voor een porseleinen brug. Het eerste deel van € 12.950 was te hoog, maar het tweede gedeelte zou (bij een porseleinen brug) juist meer moeten zijn. Daarbij merkt klaagster ook op dat prothese en brug naast elkaar worden genoemd.

5.19 Verweerder voert aan dat hij aanvankelijk dacht dat de “all on 4”-constructie niet volgens strikte eisen hoefde te worden gedeclareerd. Hij heeft klaagster gevraagd of hij de uiteindelijke facturen mocht opmaken zoals de begroting (in Excelvorm) omdat er geen prestatiecodes van de NZa over een “all on 4”-behandeling bestonden en klaagster vond dat prima. Deze constructie liet zich niet goed vertalen naar de bekende prestatiecode en -beschrijving uit de toepasselijke Prestatie- en tariefbeschikking Tandheelkundige zorg. De prestatiecodes gaan uit van een klikgebit (P- en/of J-codes) dan wel een conventionele vaste brug op implantaten (R-codes). Toen verweerder begreep dat dit niet juist was, heeft hij te goeder trouw en consciëntieus correcties aangebracht en die hebben geleid tot lagere kosten voor klaagster. In samenspraak met NZa en ANT heeft verweerder de prestatiecodes en -beschrijvingen gebruikt die het dichtst in de buurt kwamen. Het advies van de tandheelkundig adviseur is opgemaakt zonder dat verweerder hierbij is betrokken. Deze adviseur, de ANT en het door klaagster ingeschakelde expertisebureau komen tot verschillende conclusies over wat in dit geval passend is om in rekening te brengen. Het is, volgens verweerder, weerbarstige materie waarover verweerder geen verwijten kunnen worden gemaakt. Verweerder hanteerde bij klaagster de inkoopprijs met bijkomende werkzaamheden (bestelling, levering en verwerking). Verweerder heeft geen kosten in rekening gebracht voor de extra tijd die is gestoken in de begeleiding van klaagster. De civielrechtelijke overeenkomst over de kosten wordt niet aangetast door prestatiecodes die verweerder wel/niet heeft gebruikt. Er was geen opzet om te misleiden en verweerder is transparant geweest en heeft vooraf akkoord gevraagd van klaagster.

5.20 Het college stelt voorop dat de Regeling mondzorg (NR/REG-1912) van toepassing is op zorgaanbieders die mondzorg leveren dan wel mondzorgprestaties in rekening brengen. De regeling maakt geen onderscheid tussen verzekerde en niet-verzekerde mondzorg. Deze regeling beoogt voorschriften met betrekking tot de verlening van mondzorg te stellen, waaronder declaratievoorschriften teneinde inzichtelijke, rechtmatige declaraties mogelijk te maken. Zo moet de zorgaanbieder in zijn declaratie aan een consument en/of zorgverzekeraar zichtbaar maken welk tarief voor een prestatie in rekening is gebracht. De declaratie moet worden gespecificeerd overeenkomstig de prestatiebeschrijvingen en coderingen in de van toepassing zijnde beleidsregels. De declaratie van de geleverde prestatie(s) moet zodanig gespecificeerd zijn dat in ieder geval duidelijk is:

  • op welke prestatie(s) (inclusief prestatiecode) de declaratie betrekking heeft;
  • welk tarief de zorgaanbieder voor de gedeclareerde prestatie(s) hanteert;
  • welk bedrag de zorgaanbieder voor materiaal- en/of techniekkosten en laboratoriumkosten hanteert per gedeclareerde prestatie;
  • op welk(e) elementnummer(s) (tand of kies) de prestatie betrekking heeft, indien specificeerbaar.

5.21 De regeling kent ook transparantievoorschriften die ervoor zorgen dat zorgaanbieders de consumenten tijdig en zorgvuldig informeren over de tarieven die zij voor prestaties en deelprestaties in rekening brengen. De zorgaanbieder moet de prijs van de gebruikte materialen en technieken per prestatie specificeren op een prijslijst. Deze prijslijst dient ter oriëntatie voor de patiënt. Op deze manier is het voor de patiënt (ook) mogelijk om de prijzen van materialen en technieken van verschillende zorgaanbieders te vergelijken. Als de patiënt hierna een offerte bij een zorgaanbieder aanvraagt is hij in staat om hier vragen over te stellen, aangezien hij nu over de benodigde achtergrondinformatie beschikt; hij kan immers nagaan welke materialen en technieken andere zorgaanbieders aanbieden en welke prijzen daarbij horen.

5.22 De begroting en de facturen die verweerder aan klaagster heeft verstrekt zijn niet in overeenstemming met deze regelgeving. Zeker voor röntgenfoto’s en het chirurgische deel van de behandeling waaronder extracties, kaakcorrecties en plaatsen van implantaten was er geen beletsel om de van toepassing zijnde codes te hanteren. En waar het gaat om twijfels over de te hanteren codes bij een “all on 4”-constructie had verweerder hierover op voorhand op eigen initiatief contact kunnen opnemen met de NZa en de ANT, wat hij heeft nagelaten. Ook heeft verweerder geen prijslijsten ter zake van gebruikte materialen en technieken, per prestatie gespecificeerd, geleverd. De schending van deze informatieverplichting kan - anders dan verweerder naar voren heeft gebracht - wel degelijk gevolgen krijgen voor de betalingsverbintenis van klaagster uit de civielrechtelijke overeenkomst, maar hierover hoeft de tuchtrechter zich niet te buigen. Het beroep van verweerder op een vermeende toestemming van klaagster faalt. Een dergelijke toestemming kan in dit geval pas worden aangenomen als verweerder eerst deugdelijk heeft geïnformeerd over waartoe verweerder jegens haar gehouden is. Het geven van die informatie vooraf is niet gesteld of gebleken. Ook de gegeven uitleg over de meerkosten is ondoorzichtig en gebrekkig, nu in de eerder verstrekte kostenopgave geen onderscheid is gemaakt tussen techniek- en materiaalkosten. Klachtonderdeel f is daarom gegrond. Het college heeft echter niet kunnen vaststellen dat verweerder fraude heeft gepleegd. Hiervoor is opzet vereist. Verweerder lijkt op dit vlak eerder “onbewust onbekwaam” te zijn geweest en daarom zal klachtonderdeel g ongegrond worden verklaard. 

Klachtonderdeel h

5.23 Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft gedreigd al geplaatste elementen te verwijderen als er niet werd betaald. Toen klaagster de eindafrekening ontving en om een factuur conform de Regeling mondzorg vroeg, maakte verweerder een afspraak om de rekening uit te leggen. Nadien ontving klaagster een mail van 2 april 2019 waarin verweerder dreigde de prothese uit haar mond te schroeven als de factuur niet zou worden betaald. Klaagster durfde na ontvangst van dit bericht niet meer naar verweerder terug te keren uit angst dat het administratieve geschil over de facturen ertoe zou leiden dat definitieve prothese uit haar mond zou worden verwijderd en eerst zou worden teruggeplaatst als alle rekeningen waren voldaan. 

5.24 Tijdens de mondelinge behandeling gaf verweerder aan dat hij deze opmerking naar aanleiding van een anekdote heeft gemaakt en dat deze uit irritatie is voortgekomen. Hij zou dat nu niet meer doen en biedt hiervoor zijn excuses aan.

5.25 Het college kan weinig begrip opbrengen voor de wijze waarop verweerder heeft gehandeld. Kennelijk heeft verweerder de impact die deze opmerking op klaagster zou kunnen hebben niet juist ingeschat. Er was gelet op zijn uitlating voor klaagster alle aanleiding ervoor beducht te zijn dat verweerder de definitieve prothese uit haar mond zou halen totdat de openstaande en door klaagster bestreden factuur zou zijn voldaan. Met deze opstelling heeft verweerder bewerkstelligd dat klaagster niet meer bij hem is teruggekeerd en op de vervolgafspraak op 16 april 2019 niet is verschenen. Daarmee heeft verweerder zelf de omstandigheid geschapen dat hij niet meer de gelegenheid kreeg de gebreken aan de prothese zelf te herstellen. Die omstandigheid kan dan niet als verweer dienen. Klachtonderdeel h is gegrond.

Klachtonderdelen i, j en k

5.26 Klaagster verwijt verweerder dat hij zich niet wil verantwoorden voor zijn nalatig optreden (onderdeel i), dat hij zich niet transparant opstelt (onderdeel j) en dat hij niet aan de klachtenprocedure heeft willen meewerken (onderdeel k).

5.27 Verweerder voert aan dat hij wel medewerking heeft verleend aan de klachtprocedure, de vragen van de ANT heeft beantwoord, en zelfs op advies van ANT facturen heeft aangepast. Toen klaagster een schadeclaim aankondigde heeft verweerder zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar ingeschakeld die een onderzoek liet openen. Aan dat onderzoek heeft verweerder meegewerkt.

5.28 Het college overweegt dat de klachtonderdelen i en j geen bespreking behoeven, omdat zij geen zelfstandige betekenis hebben naast de klachtonderdelen die hiervoor al zijn behandeld. Bij gebrek aan (zelfstandig) belang worden deze onderdelen ongegrond verklaard. Ook klachtonderdeel k wordt ongegrond verklaard, omdat niet valt in te zien dat verweerder verplicht zou zijn aan de bemiddeling in het kader van de klachtprocedure mee te werken. Dat geldt in ieder geval nadat klaagster verweerder aansprakelijk heeft gesteld voor tekortschieten in de nakoming van de behandelingsovereenkomst, waarbij klaagster (ook) schadevergoeding vordert.

Klachtonderdelen l en m

5.29 Het verwijt van klaagster dat verweerder door zijn handelen klaagster zowel flinke immateriële als financiële schade heeft toegebracht (onderdeel l) behoeft geen bespreking omdat - zoals verweerder terecht aanvoert - de beoordeling van de vraag of er schade is en, zo ja, van de hoogte daarvan aan de civiele rechter is voorbehouden en niet door de tuchtrechter hoeft te worden beantwoord. Het verwijt dat verweerder zich niet als een goed hulpverlener jegens klaagster heeft gedragen en niet heeft gehandeld zoals van een kundig en bekwaam tandarts verwacht mag worden, zal het college ook niet bespreken, omdat deze algemene klacht geen zelfstandige betekenis heeft naast de klachtonderdelen die hiervoor zijn besproken. Deze klachtonderdelen worden bij gebrek aan (zelfstandig) belang ongegrond verklaard.

5.30 De slotsom is dat klachtonderdelen c, e, f, en h gegrond, klachtonderdelen a en d deels gegrond en deels ongegrond en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn.

Maatregel

5.31 Bij een gegrond verklaarde klacht, zeker bij meerdere gegrond verklaarde klachten, wordt als uitgangspunt een maatregel opgelegd. Het college is van oordeel dat vanwege het gewicht van de (gedeeltelijk) gegrond verklaarde klachtonderdelen niet kan worden volstaan met een waarschuwing. Het college constateert dat verweerder op verschillende vlakken tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij gaat het om een gebrekkige intake, waardoor klaagster bij aanvang van de behandeling niet goed wist waar zij aan toe was, een gebrekkige uitvoering waar het gaat om de prothetische voorziening, en een gebrekkige financiële verantwoording vooraf én achteraf. Tijdens de mondelinge behandeling heeft verweerder weliswaar verklaard dat hij nu op al deze vlakken verbeterslagen heeft gemaakt zodat een herhaling niet is te verwachten. Dit is uiteraard positief, maar het laat onverlet dat verweerder jegens klaagster op al deze punten met onvoldoende zorg heeft gehandeld. Daarbij betrekt het college dat verweerder, toen hij door klaagster hiermee werd geconfronteerd, op een onprofessionele en onbehoorlijke wijze met klaagster heeft gecommuniceerd. Het college zal verweerder daarom de maatregel van berisping opleggen.   

Tot slot

5.32 Hiervoor, onder 5.2, heeft het college aangekondigd dat een extra overweging zal worden gewijd aan de klachtonderdelen n (verweerder heeft het onmogelijk gemaakt dat klaagster door een andere tandarts goed geholpen kon worden door onvolledige en onjuiste informatie over implantaten te geven) en o (alles op zijn “implantaten paspoort” wijst erop dat hij lukraak maar wat restjes heeft opgewerkt) op basis van de nu voorhanden stukken.

Ter zake van klachtonderdeel n constateert het college allereerst dat dit klachtonderdeel (grotendeels) samenvalt met klachtonderdeel a, waarin het verwijt over de schending van de informatieplicht is behandeld. Voor zover dit klachtonderdeel zich toespitst op het implantatenpaspoort wijst het college op het volgende. Uit de tijdens de mondelinge behandeling door verweerder verstrekte, beter leesbare versie van al ingediende stukken blijkt dat verweerder de toegepaste implantaten in zoverre heeft geregistreerd dat (weliswaar met enige moeite) kan worden achterhaald welk type implantaat is gebruikt. Het implantatenpaspoort: 10-07-2018 en protheserapport bevat een opsomming van de aangebrachte implantaten met vermelding van het type, de locatie onderkaak en bovenkaak en het bijbehorende referentienummer en lotnummer. Op basis van deze gegevens is te achterhalen wat de diameters van de implantaten zijn.

6. De beslissing

Het college:

  • verklaart klachtonderdelen c, e, f en h gegrond;
  • verklaart klachtonderdelen a en d deels gegrond en deels ongegrond;
  • legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
  • verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond.

Aldus beslist door T. Zuidema, voorzitter, E.P. van Unen, lid-jurist, J.G.J.M. Niessen, G.L.M.M. van der Werff en Th.J.M. Hoppenreijs, leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van M. Uzun-Karatepe, secretaris, en uitgesproken door E.P van Unen op 1 februari 2023 in aanwezigheid van de secretaris.