Zoekresultaten 2961-2970 van de 42611 resultaten

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:75 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1432

    Klacht tegen een orthopedisch chirurg. Klaagster is in december 2017 thuis van de trap gevallen en heeft daarbij haar rechterschouder bezeerd. Uit een röntgenfoto van dezelfde dag bleek dat geen sprake was van ontwrichting of van een factuur. Twee weken later heeft de orthopedisch chirurg klaagster onderzocht. Er was daartoe een afspraak gemaakt op het spreekuur van de orthopedisch chirurg in het ziekenhuis waar hij toen werkte als arts in opleiding tot orthopedisch chirurg. Direct na zijn onderzoek heeft de orthopedisch chirurg overlegd met zijn supervisor. Samen hebben zij besloten tot conservatief beleid en tot het maken van een MRI-scan met contrast, indien de klachten na een aantal weken niet verbeterden. Klaagster verwijt de orthopedisch chirurg dat hij geen dan wel onvoldoende onderzoek heeft gedaan en niet de tijd heeft genomen voor een behoorlijk consult, dat hij ten onrechte een conservatieve behandeling is gestart en geen pijnmedicatie heeft voorgeschreven, dat hij klaagster niet actief heeft betrokken bij de besluitvorming, en dat hij onvoldoende verslag heeft gedaan/onvoldoende aantekeningen heeft gemaakt; een terugkoppeling naar de huisarts ontbreekt evenals de verwijzing naar de fysiotherapeut. Het Regionaal Tuchtcollege acht de klacht ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2023:99 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle Z2022/4661

    Klacht tegen huisarts. Beklaagde heeft in haar hoedanigheid van waarnemend huisarts de situatie van klaagsters partner (hierna: patiënt) beoordeeld. Klaagster en patiënt hebben telefonisch contact gehad met de assistente van de praktijk van de huisarts, vanwege onder meer pijnklachten van patiënt bij de ademhaling. De huisarts was akkoord met het door de assistente voorgestelde advies om, op basis van de klachten, eerst een Covid-19 test bij de GGD te laten doen, voordat patiënt een afspraak kon krijgen. Nog diezelfde dag is patiënt overleden aan een longembolie. De klacht heeft betrekking op het handelen van beklaagde (als medisch verantwoordelijke) voorafgaand aan het overlijden van patiënt en op de wijze waarop zij klaagster na het overlijden van patiënt heeft benaderd. Het college verklaart de klacht ongegrond. Naar het oordeel van het college mocht beklaagde in redelijkheid afgaan op de triage van de doktersassistente. Het college acht het begrijpelijk dat de huisarts een al dan niet Covid-19 gerelateerde luchtweginfectie bovenaan in de differentiaal diagnose had staan. De inschatting na de triage was dat geen sprake was van een urgente situatie. Dat maakt dat volgens de op dat moment geldende richtlijnen – waar er sprake was van klachten die zouden kunnen passen bij Covid – een Covid-test bij de GGD om corona uit te sluiten een voorwaarde was voor het bezoeken van het reguliere spreekuur van de huisarts. Thuistesten werden op dat moment nog onvoldoende betrouwbaar geacht. Wat betreft het benaderen van klaagster na het overlijden van patiënt, stelt het college vast dat beklaagde van de intensivist het telefoonnummer van klaagster heeft ontvangen naar aanleiding van haar verzoek om contact te mogen opnemen. Het lijkt erop dat dit berust op een misverstand. Dit kan beklaagde niet worden verweten.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2023:76 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2022/1571

    Klacht tegen internist-nefroloog. Klagers zijn de nabestaanden van hun (schoon)moeder (patiënte) die enkele dagen na een niertransplantatie is overleden. Klagers verwijten de internist dat hij a) naar aanleiding van de informatie van zijn collega over miscommunicatie met het AKC over laboratoriumwaarden had moeten achterhalen wat de waarden van patiënte waren, b) te laat en inadequaat heeft gereageerd op de informatie van de radioloog dat mogelijk sprake was van renaal vene trombose en/of acute tubulus necrose en c) heeft nagelaten de familie (tijdig) in te lichten over de ernst van de situatie. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klachtonderdeel a. deels gegrond, legt aan de internist de maatregel van waarschuwing op en verklaart de klacht voor het overige ongegrond. Het Regionaal Tuchtcollege oordeelt de keuze van de internist om bij een verhoogde kaliumwaarde niet meteen te behandelen verdedigbaar gelet op de risicoafweging die de internist heeft gemaakt. Het valt de internist wel te verwijten dat hij daarna de te hoge uitslag van de kaliumwaarde niet heeft gezien. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en verwerpt zowel het principaal beroep als het incidenteel beroep. In de door de internist aangevoerde gronden ziet het Centraal Tuchtcollege geen reden om de maatregel van waarschuwing te laten vervallen.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:46 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-926/DB/ZWB

    Klacht over advocaat van de wederpartij in familiezaak. Verweerster heeft met het verweerschrift d.d. 25 augustus 2021 de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019, waarvan productie 5 deel uitmaakte, wederom in het geding gebracht. Hierdoor heeft verweerster zich onnodig grievend uitgelaten en niet gewaakt voor onnodige polarisatie. Het handelen waarover klager in de onderhavige klachtzaak klaagt betreft het optreden van verweerster in de uithuisplaatsingsprocedure, meer specifiek de inhoud van het verweerschrift d.d. 25 augustus 2021, en derhalve ander handelen, dan het handelen waarover de raad heeft geoordeeld in de beslissing d.d. 17 januari 2022. Het door verweerster genoemde ne bis in idem beginsel, zoals vastgelegd in artikel 47b Advocatenwet, staat dan ook niet aan de tuchtrechtelijke beoordeling van het optreden van verweerster in de uithuisplaatsingsprocedure in de weg. In zoverre gegrond. De raad heeft bij  beslissing d.d. 17 januari 2022 voor het overleggen van productie 5 als bijlage bij de conclusie van antwoord d.d. 3 oktober 2019 reeds aan verweerster een waarschuwing opgelegd. Indien in die klachtprocedure, ook het in de onderhavige klachtprocedure gegrond bevonden tuchtrechtelijk verwijt aan de raad ter beoordeling was voorgelegd – wat goed mogelijk was nu dit feit ruim voor dat oordeel van de raad is gepleegd - zou dit in die klachtprocedure naar alle waarschijnlijkheid niet tot oplegging van een zwaardere maatregel hebben geleid. Om die reden  ziet de raad in dezen af van het opleggen van een maatregel.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2023:70 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-098/DH/DH

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Klager is niet eens met de aanpak van verweerder. Dat maakt niet dat sprake is van klachtwaardig handelen.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:47 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-146/DB/OB

    Verzet. De voorzitter heeft bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf toegepast en voorts rekening gehouden met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2023:71 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-099/DH/DH

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond, grotendeels omdat de verwijten feitelijke grondslag missen.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:48 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-939/DB/OB

    Handelen in strijd met de kernwaarden onafhankelijkheid en deskundigheid. Advocaat heeft zonder opdracht en instemming van klaagster, mede namens  klaagster, een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag bij de rechtbank ingediend. De advocaat heeft bovendien begroting van niet opeisbare vordering van klaagster verzocht. Verweerder heeft niet alleen onzorgvuldig jegens klaagster gehandeld, maar ook ten opzichte van de rechterlijk macht. Indien een advocaat stelt namens een procespartij op te treden, moet de rechter daarop kunnen vertrouwen. Gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen legt de raad de maatregel berisping op.Omdat tussen de en advocaat klaagster geen advocaat/cliënt relatie tot stand is gekomen, kan klaagster geen beroep doen op de voor advocaten geldende gedragsregels. Terzake komt klaagster geen klachtrecht toe. Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond, berisping.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2023:49 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-912/DB/LI

    Omdat de raad niet kan vaststellen dat (een gedeelte van) de klacht is ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop klager heeft kennis genomen van het handelen of nalaten van verweerder acht de raad de klacht geheel ontvankelijk.Advocaat heeft gedurende meerdere jaren steeds nagelaten om opdrachten van zijn cliënt schriftelijk te bevestigingen en hem te wijzen op de kansen en risico’s in zijn zaken. Advocaat heeft twee zaken ca 14 maanden laten liggen en in een zaak een beroepstermijn laten verlopen.Het staat een advocaat vrij om aangifte te doen tegen een cliënt en hem daarvoor op voorhand te waarschuwen.Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Berisping

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:106 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4444

    Ongegronde klacht tegen een uroloog. Klager, die vlak voor de zitting is overleden, was sinds 2012 onder behandeling bij de uroloog voor een prostaatcarcinoom. Aanvankelijk is er gekozen voor een afwachtend beleid met regelmatige controles. In 2018 steeg de PSA waarde van klager. Klager is vanaf dat moment ontevreden over de behandeling door de uroloog. Klager kreeg van de uroloog het advies de prostaat operatief te laten verwijderen of radiotherapie (uitwendige bestraling met fotonen) te ondergaan. Klager wilde geen operatie, hormoontherapie of fotonentherapie ondergaan. Hij stond wel open voor protonenbestraling. Protonenbestraling voor deze indicatie is in Nederland niet mogelijk. De uroloog heeft klager in januari 2020 verwezen naar de afdeling orthopedie om te beoordelen of het nemen van een biopt van een laesie in het linkerdijbeen, mogelijk een metastase van het prostaatcarcinoom, noodzakelijk was. Klager is daar verder behandelend door de orthopedisch chirurg. In maart 2021 werd duidelijk dat bij klager sprake was van botmetastasen in het linkerdijbeen. Klager verwijt de uroloog dat hij niet heeft meegewerkt aan het verwezenlijken van protonenbehandeling, dat hij de PSA-waarde als hoofdcriterium is blijven gebruiken en geen biopt of nader onderzoek heeft verricht na de uitslag van de botscan, klager zonder zijn instemming is uitgeschreven bij de afdeling urologie, hij klager foutieve informatie heeft verstrekt door ‘groen licht’ te geven voor de protonenbehandeling in Praag, aanbevelingen heeft genegeerd en de groei van de afwijking op de scans als criterium nam voor de vaststelling van eventuele metastasen zonder daarbij het effect van de medicatie in acht te nemen. De uroloog heeft de klacht bestreden. Ontvankelijkheid: het college heeft op grond van artikel 65d lid 5 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en de uitdrukkelijke toestemming van de gemachtigden van klager, de uroloog en zijn gemachtigde, de klacht in het kader van het algemeen belang voortgezet met de mantelzorgers van klager en niet de IGJ als klagende partij. Het college overweegt dat het handelen van de uroloog moet worden beoordeeld naar het moment waarop dit plaatsvond en op basis van informatie die de uroloog op dat moment bekend was of kon zijn Het college is van oordeel dat de uroloog adequate behandeladviezen aan klager heeft gegeven, klager wilde de geadviseerde behandelingen echter niet ondergaan vanwege de te verwachten bijwerkingen. De uroloog heeft klager groen licht gegeven voor de protonenbehandeling in Praag nadat de conclusie over de aard van de afwijking (beeld niet passend bij metastasen, meest passend bij fibreuze dysplasie) was getrokken in een multidisciplinair overleg met de nucleair geneeskundige en de skeletradioloog. Voor de uitgebreide beoordeling van de klachtonderdelen zie punt 6.3 t/m 6.16 van de beslissing. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.