ECLI:NL:TADRSGR:2023:71 Raad van Discipline 's-Gravenhage 23-099/DH/DH

ECLI: ECLI:NL:TADRSGR:2023:71
Datum uitspraak: 12-04-2023
Datum publicatie: 25-04-2023
Zaaknummer(s): 23-099/DH/DH
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Voorzittersbeslissing
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond, grotendeels omdat de verwijten feitelijke grondslag missen.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 12 april 2023
in de zaak 23-099/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van 31 januari 2023 van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag (hierna: de deken) met kenmerk K188 2022 ia/ak en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 5 (inhoudelijk) en 1 tot en met 4 (procedureel). 

1    FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.
1.1    Klager is met zijn ex-partner verwikkeld (geweest) in een geschil over gezag en omgang met een minderjarige zoon. In juli 2020 heeft klager zich tot verweerster gewend voor bijstand. 
1.2    Verweerster heeft de ex-partner van klager in kort geding gedagvaard en gevorderd dat de hoofdverblijfplaats van de zoon bij klager zal worden bepaald, alsmede dat er een zorgregeling zal worden vastgesteld. Verweerster is ook een bodemprocedure gestart.
1.3    Op 21 augustus 2020 heeft klager verweerster benaderd in verband met een incident met de ex-partner waarbij ook politie betrokken was. 
1.4    Verweerster heeft diezelfde dag gereageerd en onder meer geschreven dat zij klager aanraadt een advocaat te zoeken die strafzaken behandelt, omdat zij dit soort zaken niet doet.
1.5    Op 7 september 2020 is het kort geding mondeling behandeld. Daarbij was ook een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig, die heeft verzocht om de zoon onder toezicht te stellen. 
1.6    Bij vonnis in kort geding van 16 september 2020 heeft de voorzieningenrechter de gevraagde zorgregeling toegewezen en overwogen dat de kwestie van de hoofdverblijfplaats zich niet leent voor behandeling in kort geding. 
1.7    Bij beschikking van 16 september 2020 heeft de rechtbank het verzoek om ondertoezichtstelling van de zoon toegewezen voor zes maanden. 
1.8    Van 2 november 2020 tot 26 februari 2021 is verweerster met zwangerschapsverlof geweest. Zij heeft tijdens haar verlof meermalen via e-mail met klager gecorrespondeerd.
1.9    Op 1 februari 2021 heeft de mondelinge behandeling in de namens klager geëntameerde bodemprocedure plaatsgevonden. Daarbij waren klager en verweerster aanwezig. 
1.10    Op 15 maart 2021 heeft de rechtbank een tussenbeschikking in de bodemprocedure gewezen. De rechtbank heeft bepaald dat de behandeling van de zaak tot 1 augustus 2021 wordt aangehouden en de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen. 
1.11    Op 19 april 2021 heeft verweerster klager een opdrachtbevestiging gezonden inzake de op te starten procedure over de kinderalimentatie.
1.12    Diezelfde dag heeft verweerster een e-mail naar mr. K, de advocaat van de wederpartij, gestuurd, waarin zij een kort geding en een bodemprocedure over kinderalimentatie aankondigt en verhinderdata opvraagt.
1.13    Bij e-mail van 27 mei 2021 zijn namens mr. K financiële stukken van de ex-partner van klager aan verweerster verstrekt. 
1.14    Op 7 juli 2021 heeft verweerster in een e-mail naar mr. K een berekening van de kinderalimentatie gestuurd, met de vraag of de ex-partner bereid is het berekende bedrag te betalen. Klager heeft een cc van dit bericht ontvangen. 
1.15    Mr. K heeft op 8 juli 2021 gereageerd en onder meer een aantal stukken van klager opgevraagd.
1.16    Bij brief van 19 juli 2021 heeft de Raad voor de Kinderbescherming aan de rechtbank verzocht om uitstel van de behandeling met drie maanden, omdat het raadsonderzoek in de zaak door de ruime werkvoorraad nog niet van start is gegaan.
1.17    Verweerster heeft op 20 september 2021 de ex-partner gedagvaard in kort geding en betaling van een kinderbijdrage gevorderd. Zij is tevens een bodemprocedure gestart.
1.18    De zaak in kort geding is op 1 november 2021 mondeling behandeld. Bij vonnis van 5 november 2021 is de vordering van klager afgewezen omdat het spoedeisend belang onvoldoende is onderbouwd. 
1.19    Verweerster heeft zich op 12 januari 2022 onttrokken aan klagers zaak vanwege een vertrouwensbreuk. In een e-mail van die dag schrijft verweerster aan klager onder meer:
“U bent erg ontevreden over mijn dienstverlening en dit is helaas niet de eerste keer. Vorig jaar juli ontving ik een soortgelijke e-mail van u over de alimentatiezaak, waarin veel beschuldigingen beschreef. Toen echter, nadat we een lang gesprek hadden waarin u mij vertelde dat u niet ontevreden bent over mijn werk, maar eerder gefrustreerd over deze hele situatie. (…) 
Ik heb je voor mijn zwangerschapsverlof nooit toegezegd en na het verlof zal ik een onderhoudszaak voor je starten. (…)
De eerste keer dat je me vroeg om een onderhoudszaak te starten, was toen we elkaar spraken na de rechtszitting in februari 2021 (…). Ik heb je laten weten dat mijn zwangerschapsverlof net is afgelopen en ik veel achterstanden heb, maar als je er om geeft, zal ik het voor je doen.”
Verweerster heeft klager in haar e-mail geadviseerd een andere advocaat te zoeken en aangegeven dat zij de door haar gemaakte uren niet zal declareren. Ook heeft zij klager geïnformeerd over de stand van de lopende procedures.
1.20    Op 13 juli 2022 heeft de rechtbank beschikking in de bodemprocedure gewezen. Uit die beschikking blijkt dat klager en zijn ex-partner overeenstemming over de resterende geschilpunten hebben bereikt en deze overeenstemming in een ouderschapsplan hebben vastgelegd.  
1.21    Op 29 juli 2022 heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend. 

2    KLACHT
2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 van de Advocatenwet. Klager verwijt verweerster het volgende. 
a)    Verweerster heeft geweigerd de bewijsstukken aan de rechtbank te overleggen omdat het daarmee een strafzaak zou worden en zij geen strafzaken doet.
b)    Verweerster is niet bereikbaar geweest voor de Raad voor de Kinderbescherming als gevolg waarvan geen of te laat raadsonderzoek is gedaan.
c)    Verweerster heeft beloofd een nieuwe zaak betreffende kinderalimentatie te starten, maar is daarna vanwege zwangerschapsverlof onbereikbaar geweest zonder aanwijzing van een vervanger.
d)    Verweerster heeft contact gehad met de advocaat van de wederpartij en stukken met die advocaat gewisseld zonder die naar de rechtbank te sturen, waarna zij zou zijn omgekocht door die advocaat.

3    VERWEER
3.1    Verweerster heeft tegen de klacht onder meer het volgende verweer gevoerd.
3.2    Ad klachtonderdeel a: Verweerster stelt dat zij alle bewijstukken die zij van klager heeft ontvangen bij de rechtbank heeft ingediend. Klager heeft verweerster inderdaad gevraagd of zij zijn strafzaken wilde behandelen (onder andere betreffende een valse aangifte door de ex-partner), maar verweerster heeft hem verwezen naar het Juridisch Loket omdat zij geen strafzaken behandelt. 
3.3    Ad klachtonderdeel b: Verweerster stelt dat de rechtbank de zaak op 15 maart 2021 heeft aangehouden tot 1 augustus 2021. Op 19 juli 2021 heeft de Raad voor de Kinderbescherming de rechtbank verzocht om een uitstel van drie maanden wegens te veel ‘werkvoorraad’. Op dat moment was verweersters zwangerschapsverlof overigens al lang voorbij. 
3.4    Ad klachtonderdeel c: Verweerster stelt dat klager voor het eerst op 1 februari 2021 heeft gevraagd zijn zaak betreffende kinderalimentatie te behandelen. Verweerster heeft hem toen uitgelegd dat zij vanwege haar zwangerschapsverlof en verhuizing van haar kantoor te veel werk had om de zaak op korte termijn aan te nemen. Klager wilde evenwel dat zij de zaak zou aannemen. Verweerster heeft daarmee ingestemd met de toezegging dat het niet direct zou gebeuren. Op 16 maart 2021 heeft zij een e-mail van klager ontvangen met de vraag of zij de zaak kon beginnen. Op 8 april 2021 heeft verweerster om financiële stukken gevraagd en op 19 april 2021 heeft zij de opdracht bevestigd. 
3.5    Ad klachtonderdeel d: Verweerster stelt dat zij aan klager heeft uitgelegd dat dit de normale gang van zaken is en dat zij ook verplicht is een kopie van de gerechtelijke stukken naar de advocaat van de ex-partner te sturen. Vanzelfsprekend is zij niet omgekocht door die advocaat.
3.6    Verweerster heeft begin januari 2022 een aantal e-mails van klager ontvangen met beschuldigingen aan haar adres. Ook in juli 2021 heeft klager al geklaagd: dit is met klager besproken en toen bleek dat zijn klacht niet op verweerster zag, maar dat hij kwaad was op het rechtssysteem in Nederland. De e-mails met beschuldigingen in januari 2022 zijn voor verweerster aanleiding geweest om zich te onttrekken vanwege een vertrouwensbreuk. Zij heeft dit uitgebreid in haar e-mail van 12 januari 2022 aan klager toegelicht. Vervolgens heeft zij hem nog een aantal e-mails gestuurd waarin zij hem heeft geïnformeerd over onder meer de stand van zaken in de beide procedures, wat er diende te gebeuren en (de overname van) de toevoegingen.
3.7    De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

4    BEOORDELING
Toetsingskader
4.1    De raad neemt bij de beoordeling van de klacht als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 van de Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (zie Hof van Discipline 5 februari 2018, ECLI:NL:TAHVD:2018:32).
Overwegingen vooraf
4.2    De voorzitter overweegt dat klagers verwijten in de kern lijken voort te komen uit frustratie en teleurstelling over wat er de afgelopen jaren allemaal is gebeurd in relatie tot zijn ex-partner en hun zoon. Klager maakt namelijk ook diverse verwijten aan anderen, waaronder met name aan de Raad voor de Kinderbescherming. Dat klager teleurgesteld is en zich onrechtvaardig behandeld voelt, betekent echter niet dat verweerster een verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal hierna de concrete verwijten van klager beoordelen. 
Klachtonderdeel a)
4.3    Klager stelt dat verweerster heeft geweigerd bewijsstukken aan de rechtbank te overleggen. Het is de voorzitter niet duidelijk welke bewijsstukken klager precies bedoelt. Uit het klachtdossier blijkt de juistheid van klagers stelling niet. Wel staat vast dat verweerster in augustus 2020 heeft aangegeven geen strafzaak van klager te willen aannemen, omdat zij geen strafzaken behandelt. Zij heeft hem daarvoor verwezen naar het Juridisch Loket. Zij heeft daarmee niet klachtwaardig gehandeld. De voorzitter verklaart dit klachtonderdeel daarom kennelijk ongegrond.
Klachtonderdeel b)
4.4    Uit het klachtdossier blijkt dat de Raad voor de Kinderbescherming in een brief van 19 juli 2021 aan de rechtbank om uitstel heeft gevraagd, omdat het raadsonderzoek nog niet was gestart in verband met de ruime werkvoorraad. De vertraging bij de Raad voor de Kinderbescherming is dan ook niet het gevolg van onbereikbaarheid van verweerster. Klagers verwijt op dit punt mist feitelijke grondslag. Dit onderdeel is daarom kennelijk ongegrond.  
Klachtonderdeel c) 
4.5    Uit het klachtdossier blijkt dat klager voor het eerst op 1 februari 2021 de nieuwe zaak betreffende kinderalimentatie ter sprake heeft gebracht. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat zij op dat moment heeft uitgelegd dat zij door haar verlof en aanstaande verhuizing de zaak niet direct kon starten. Verweerster stelt dat er vervolgens in maart en april 2021 contact over de zaak is geweest en dat zij op 19 april 2021 de opdracht heeft bevestigd. Dat verweersters zwangerschapsverlof tot onbereikbaarheid voor klager heeft geleid, wordt weersproken door de e-mails in het klachtdossier. Ook tijdens haar verlof heeft verweerster per e-mail contact met klager gehad en heeft zij hem op 1 februari 2021 ter zitting bijgestaan. Ook dit verwijt mist daarom feitelijke grondslag en is daarom kennelijk ongegrond.  
Klachtonderdeel d)
4.6    Verweerster heeft inderdaad contact gehad met de advocaat van de wederpartij, onder meer over de financiële stukken en de alimentatieberekening. Dat is niet ongewoon of onbetamelijk. Het is de voorzitter niet duidelijk welke stukken wel tussen de advocaten zouden zijn gewisseld, maar niet aan de rechtbank zijn gezonden terwijl dit wel had moeten gebeuren. Klager heeft zijn stelling op dit punt niet onderbouwd. Dat verweerster zou zijn omgekocht door de advocaat van de wederpartij is een vergaand verwijt dat klager op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Ook dit klachtonderdeel is daarom kennelijk ongegrond.
Tot slot
4.7    De voorzitter overweegt nog dat het op klagers weg had gelegen om de opdracht aan verweerster in te trekken op het moment dat hij niet tevreden was over haar belangenbehartiging. Klager had kennelijk in juli 2021 ook al geklaagd over verweerster, maar dit is toen uitgepraat en verweerster is verder gegaan met de behandeling van de zaak. In januari 2022 zag verweerster zich echter genoodzaakt zich terug te trekken naar aanleiding van berichten van klager met beschuldigingen. Het stond verweerster onder deze omstandigheden naar het oordeel van de voorzitter vrij zich aan de zaak te onttrekken en zij heeft dit bovendien zorgvuldig gedaan (namelijk in lijn met gedragsregel 14 leden 2 en 3). Verweerster heeft klager uitgebreid geïnformeerd over de reden van de beëindiging, de stand van zaken in de beide procedures en wat er moest gebeuren. Zij heeft klager ook geïnformeerd over hoe hij een andere advocaat kon vinden. Daarbij was er voldoende tijd voor klager om een andere advocaat te zoeken. Verweerster heeft dan ook niet klachtwaardig gehandeld door zich terug te trekken. 
4.8    Indien en voor zover klager nog andere klachten aan de tuchtrechter heeft willen voorleggen, geldt dat hij niet heeft voldaan aan zijn klacht als klager om de klacht duidelijk en ondubbelzinnig te formuleren.
4.9    Voor zover klager een schadevergoeding eist voor ‘de afgelopen jaren’ geldt dat hiervoor geen grond is, omdat de klacht kennelijk ongegrond wordt verklaard.


BESLISSING
De voorzitter verklaart: 
de klacht, met toepassing van artikel 46j van de Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, bijgestaan door mr. C.M. van de Kamp als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 april 2023.