ECLI:NL:TADRSHE:2023:48 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 22-939/DB/OB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2023:48
Datum uitspraak: 24-04-2023
Datum publicatie: 25-04-2023
Zaaknummer(s): 22-939/DB/OB
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: Handelen in strijd met de kernwaarden onafhankelijkheid en deskundigheid. Advocaat heeft zonder opdracht en instemming van klaagster, mede namens  klaagster, een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag bij de rechtbank ingediend. De advocaat heeft bovendien begroting van niet opeisbare vordering van klaagster verzocht. Verweerder heeft niet alleen onzorgvuldig jegens klaagster gehandeld, maar ook ten opzichte van de rechterlijk macht. Indien een advocaat stelt namens een procespartij op te treden, moet de rechter daarop kunnen vertrouwen. Gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen legt de raad de maatregel berisping op.Omdat tussen de en advocaat klaagster geen advocaat/cliënt relatie tot stand is gekomen, kan klaagster geen beroep doen op de voor advocaten geldende gedragsregels. Terzake komt klaagster geen klachtrecht toe. Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond, berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch

van 24 april 2023

in de zaak 22-939/DB/OB

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE 

1.1 Op 18 februari 2022 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Op 28 november 2022 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 48/22/031K van de deken ontvangen.

1.3 De klacht is behandeld op de zitting van de raad van 27 februari 2023. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van het in 1.2 genoemde klachtdossier en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 8.

2 FEITEN

2.1 Voor de beoordeling van de klacht gaat de raad, gelet op het klachtdossier en de op de zitting afgelegde verklaringen, uit van de volgende feiten.

2.2 De broer van klaagster heeft zich in april 2020 tot verweerder gewend met het verzoek de erfgenamen van zijn overleden vader bij te staan in een geldleningskwestie jegens de heer M. De broer van klaagster heeft een algehele volmacht d.d. 15 maart 2019 van zijn en klaagsters moeder, verder te noemen moeder, aan verweerder overgelegd en daarnaast verklaard dat ook de andere erven hem hadden gemachtigd om namens hen op te treden. Moeder is in het testament van haar echtgenoot d.d. 9 juni 2010 aangewezen als executeur.

2.3 Verweerder heeft op 1 mei 2020, namens moeder, de twee broers van klaagster en klaagster als verzoekende partij, een verzoek tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van de heer M bij de rechtbank ingediend. Op 12 mei 2020 is door de voorzieningenrechter toestemming verleend tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van de heer M. Verweerder heeft hierna de deurwaarder verzocht de  conservatoire beslagen ten laste van de heer M te leggen. Enkele dagen na de beslagleggingen heeft de broer van klaagster aan verweerder verzocht voor opheffing van de gelegde beslagen zorg te dragen, waarna verweerder de deurwaarder heeft verzocht tot opheffing van de onder M gelegde beslagen over te gaan.

2.4 Klaagster heeft op 18 mei 2020 een bezoek aan het kantoor van verweerder gebracht. Verweerder was niet aanwezig. Een kantoorgenoot van verweerder heeft klaagster te woord gestaan. Klaagster heeft vervolgens op 18 mei 2020 telefonisch contact gehad met verweerder en per email van 18 mei 2020 bevestigd dat het beslagrekest zonder haar medeweten en opdracht bij de rechtbank was ingediend. Zij verzocht verweerder om haar het volledige dossier te verstrekken. Klaagster heeft verweerder per email van 19 mei 2020 erop gewezen dat hij zijn (telefonische) toezegging om haar voor 12.00 uur digitaal een kopie van het volledige dossier te verstrekken niet was nagekomen. Verweerder heeft per email van 19 mei 2020 aan klaagster bericht dat hij zonder toestemming van de familieleden van klaagster het dossier niet aan haar kon toezenden. Verweerder berichtte voorts de opdracht te hebben aangenomen en de werkzaamheden te hebben verricht op basis van de aan hem verstrekte algemene volmacht van moeder en de verklaring van de broer van klaagster namens de overige erfgenamen te kunnen optreden. Hij berichtte voorts dat hij de broer van klaagster had verzocht het dossier aan klaagster toe te zenden en dat door de broer van klaagster was toegezegd hiervoor te zullen zorgdragen. Klaagster heeft per email van 20 mei 2020 geantwoord dat verweerder het beslagrekest mede namens haar heeft ingediend, en dat zij daarom recht heeft op een kopie van het volledige dossier. Zij berichtte voorts dat haar broer, ondanks zijn toezegging, nog geen kopie van het dossier aan haar had toegezonden. Zij verzocht verweerder ervoor zorg te dragen dat haar broer nog diezelfde dag het volledige dossier digitaal aan haar zou toesturen. Op 20 mei 2020 heeft de broer van klaagster het beslagrekest, met bijbehorende producties 1 en 2 en de volmacht van moeder aan hem, aan klaagster toegezonden. Klaagster heeft per mail van 20 mei 2020 aan verweerder bericht dat zij wel enkele stukken, maar niet het volledige dossier van haar broer heeft ontvangen.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerder het volgende:

a) Verweerder heeft klaagster zonder voorafgaande opdracht van klaagster in rechte vertegenwoordigd;

b) Verweerder heeft klaagster niet gewezen op de mogelijkheid van het vragen van een onafhankelijk advies toen hij ermee bekend raakte dat hij jegens klaagster in zijn belangenbehartiging fouten heeft gemaakt.

4 VERWEER

4.1 Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De raad zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

5 BEOORDELING

Ad onderdeel a)

5.1 In het eerste onderdeel van de klacht verwijt klaagster verweerder mede namens klaagster in rechte te hebben opgetreden, zonder daartoe strekkende opdracht van klaagster. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij is afgegaan op een algemene volmacht van moeder en op de verklaring van de broer van klaagster dat hij gemachtigd was om ook namens de overige erfgenamen, waaronder klaagster, op te treden. Hieruit volgt dat verweerder zonder opdracht en instemming van klaagster, mede namens  klaagster, een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag bij de rechtbank heeft ingediend, wat verweerder tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.

5.2 Verweerder heeft in het beslagrekest bovendien een zelfstandig verzoek gedaan om de vordering van klaagster en haar broers te begroten op een bedrag van € 4.636,- per persoon. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat klaagster en haar broers ten tijde van de indiening van het beslagrekest geen opeisbare vordering op M hadden. Dit betekent dat verweerder ten onrechte begroting van een vordering van €4.636,- per persoon van klaagster en haar beide broers heeft verzocht.

5.3 Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet alleen onbevoegd namens klaagster in rechte is opgetreden, maar dat hij in het verzoekschrift ten onrechte namens klaagster heeft gesteld dat klaagster een opeisbare vordering van € 4.636,- toekwam. Hiervan valt verweerder eveneens tuchtrechtelijk een verwijt te maken.

Ad onderdeel b)

5.4 Het tweede onderdeel van de klacht heeft betrekking op het optreden van een advocaat in relatie tot zijn cliënt, meer in het bijzonder op gedragsregel 16 lid 2, waarin het volgende is bepaald:

“Een advocaat die een redelijk vermoeden heeft dan wel bemerkt dat hij tekort is geschoten in de behartiging van de belangen van zijn cliënt is gehouden zijn cliënt daarvan onverwijld op de hoogte te stellen en hem, zo nodig, te adviseren onafhankelijk advies te vragen.”

Omdat klaagster verweerder geen opdracht heeft verstrekt om namens haar op te treden en tussen klaagster en verweerder geen advocaat/cliënt relatie tot stand is gekomen, kan klaagster geen beroep doen op voormelde gedragsregel Terzake komt klaagster geen klachtrecht toe. Dit onderdeel van de klacht is daarom niet-ontvankelijk.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft gehandeld in opdracht van de broer van klaagster en is daarbij zonder meer afgegaan op zijn verklaring zonder zich ervan te vergewissen of de overige erfgenamen konden instemmen met de aan hem verleende opdracht en of hij bevoegd was namens hen op te treden. De kernwaarde onafhankelijkheid brengt met zich mee dat een advocaat voldoende afstand ten opzichte van zijn cliënt in acht neemt en dat hij niet zonder meer van diens verklaring over de rechtsbevoegdheid, mede namens anderen op te treden, uitgaat. Verweerder heeft, door klaagster op grond van een onjuiste vordering in het beslagrekest als procespartij te betrekken, bovendien in strijd met de kernwaarde deskundigheid gehandeld. Handelen in strijd met de kernwaarden onafhankelijkheid en deskundigheid valt een advocaat tuchtrechtelijk ernstig aan te rekenen. Verweerder heeft daarnaast niet alleen onzorgvuldig jegens klaagster gehandeld, maar ook ten opzichte van de rechterlijk macht. Indien een advocaat stelt namens een procespartij op te treden, moet de rechter daarop kunnen vertrouwen. De raad acht gelet op de ernst van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen de maatregel berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e lid 5 Advocatenwet het door klaagster betaalde  griffierecht van € 50,- aan haar vergoeden binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac lid 1 Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 50,- reiskosten van klaagster,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c) € 500,- kosten van de Staat.

7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50,- aan reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, betalen aan klaagster. Klaagster geeft binnen twee weken na de datum van deze beslissing haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.

7.4 Verweerder moet het bedrag van € 1.250,- (het totaal van de in 7.2 onder b en c genoemde kosten) binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline" en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a gegrond;

- verklaart klachtonderdeel b niet-ontvankelijk;

- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50,- aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 1.250,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

Aldus beslist door mr. J.M.H. Schoenmakers, voorzitter, mrs. R. van den Dungen en U.T. Hoekstra , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.

Griffier                                                                            Voorzitter

Verzonden op: 24 april 2023