Zoekresultaten 1381-1390 van de 42624 resultaten

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:237 Raad van Discipline Amsterdam 23-055/A/A 23-056/A/A

    Raadsbeslissing; (gedeeltelijk) gegronde klacht over de dienstverlening door de eigen advocaten (verweerders 1 en 2) in een (jeugd)strafzaak. De raad heeft allereerst geoordeeld dat zowel klager als klaagster kunnen worden ontvangen in hun klacht. Klager heeft een rechtsgeldige machtiging overgelegd, waarmee hij klaagster (zijn moeder) heeft gemachtigd namens hem een klacht in te dienen over verweerders. Klaagster heeft een rechtstreeks eigen belang bij de klacht. Klager was in de periode dat hij werd verdacht van een strafbaar feit minderjarig. Hierdoor liep de communicatie met verweerders over de rechtsbijstand voor het merendeel via klaagster, als moeder. Ook de opdrachtbevestiging is aan klager en aan zijn ouders (dus ook aan klaagster) gestuurd. De klacht is gegrond voor zover deze gaat over de schriftelijke vastlegging door verweerder 1. Verweerder 1 heeft nagelaten belangrijke informatie en afspraken over zijn rol in de bijstandverlening aan klagers schriftelijk vast te leggen en daarover aan klagers voldoende duidelijkheid te verschaffen. Hiermee heeft verweerder 1 wegens strijd met gedragsregel 16 lid 1 niet gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Hoewel verweerder 1 een lange antecedentenlijst heeft, volstaat de raad in deze zaak met oplegging van een waarschuwing met kostenveroordeling, omdat het verwijtbaar handelen in deze klachtzaak heeft plaatsgevonden in een periode voorafgaand aan de (meeste) andere tuchtrechtelijke verwijten waarvoor aan verweerder 1 een maatregel is opgelegd.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:280 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5515

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een psychiater. Klaagster heeft meerdere klachten over haar behandeling door de psychiater. Zij verwijt de psychiater onder andere dat hij (bewust) onjuiste diagnoses heeft gesteld en daardoor onjuiste behandelingen heeft uitgevoerd, dat hij verkeerde medicatie heeft voorgeschreven en dat hij klaagster ten onrechte heeft doorverwezen met valse classificaties. Uit de overlegde stukken blijkt niet dat er sprake is geweest van onjuiste diagnoses, behandelingen, doorverwijzingen of het verstrekken van onjuiste medicatie. Uit de door klaagster overgelegde werkaantekeningen van de psychiater volgt onder andere dat hij de diagnose genderdysforie ondersteunde en dat er sprake was van sociale problematiek die, in overleg met klaagster, aangepakt zou worden voorafgaand aan het transitietraject. Deze aanpak kan het college goed volgen. De stukken geven verder geen aanleiding om te oordelen dat de doorverwijzing voor een EMDR-behandeling onzorgvuldig was, dan wel dat er anderszins sprake is geweest van onjuiste doorverwijzingen. Er waren aanwijzingen voor posttraumatische klachten en de psychiater heeft klaagster voor behandeling en diagnostiek doorverwezen naar de juiste instanties. De klacht dat de psychiater verkeerde medicijnen zou hebben voorgeschreven is door klaagster niet geconcretiseerd. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:274 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/5220

    Ongegronde klacht tegen een klinisch psycholoog. De dochter en zus van klagers (hierna: patiënte) is lange tijd in behandeling geweest voor een langdurig ziekteproces met een complexe pathologie. Zij stond op de wachtlijst voor een intensieve behandeling, maar is (door suïcide) overleden voordat deze behandeling kon starten. Klagers verwijten de psycholoog in zijn rol van behandelaar onder andere het handelen zonder structuurdiagnostiek, periodieke systematische risicotaxaties, signaleringsplan en veiligheidsplan. Het college concludeert dat in het patiëntendossier een behandelplan is opgenomen met onder meer bedoelde structuurdiagnostiek, periodieke systematisch risicotaxaties, signaleringsplan en veiligheidsplan en dat er sprake was van een behandeling zoals van een redelijk bekwame hulpverlener verwacht mag worden. Het college stelt verder vast dat de patiënte haar hulpverleners regelmatig heeft verzocht om terughoudend te zijn bij de informatieverstrekking aan de ouders. Zij was tijdens de behandeling door de psycholoog een (jong)volwassen vrouw en het is het college niet gebleken dat zij niet of onvoldoende is staat was om een zodanige bewuste keuze te maken. Dit betekent dat de psycholoog bij zijn contacten met de ouders gebonden was aan de beperkingen zoals door de patiënte aangebracht.Het verwijt dat hij niet of onvoldoende heeft gereageerd op telefoontjes, mails en verzoeken van de ouders, ziet het college in dat licht en ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Ten aanzien van het handelen van de psycholoog als regiebehandelaar, wordt hem onder andere verweten dat hij onvoldoende beschikbaar was als aanspreekpunt. Hierover merkt het college op dat de regiebehandelaar niet zelf het aanspreekpunt hoeft te zijn, en niet zelf alle vragen hoeft te kunnen beantwoorden maar de weg naar de antwoorden moet weten te vinden. Het college oordeelt dat de psycholoog door tussenschakeling van een verpleegkundige met wie de patiënte een goede band had, voldoende invulling aan zijn taak en verantwoordelijkheid als regiebehandelaar heeft gegeven. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:238 Raad van Discipline Amsterdam 23-615/A/A

    Raadsbeslissing; gedeeltelijk gegronde klacht van een advocaat over een advocaat in een familierechtzaak. Verweerster heeft drie keer het hof zonder voorafgaande toestemming van klaagster benaderd, terwijl de zaak al voor (incidenteel) arrest stond. Verweerster heeft in haar brieven bovendien inhoudelijke stellingen ingenomen, waardoor naar het oordeel van de raad sprake is van napleiten. Verweerster heeft hiermee in strijd gehandeld met gedragsregel 21 lid 3 (en artikel 5.5 van het procesreglement) hetgeen een behoorlijk advocaat niet betaamt. Aan verweerster is een waarschuwing met kostenveroordeling opgelegd.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:275 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5724

    Ongegronde klacht tegen een psychotherapeut. De dochter en zus van klagers (hierna: patiënte) is lange tijd in behandeling geweest voor een langdurig ziekteproces met een complexe pathologie. Zij stond op de wachtlijst voor een intensieve behandeling, maar is (door suïcide) overleden voordat deze behandeling kon starten. Klagers verwijten de psychotherapeut in zijn rol van behandelaar onder andere handelen zonder structuurdiagnostiek, periodieke systematische risicotaxaties, signaleringsplan en veiligheidsplan. Het college concludeert dat in het patiëntendossier een behandelplan is opgenomen met onder meer bedoelde structuurdiagnostiek, periodieke systematisch risicotaxaties, signaleringsplan en veiligheidsplan en dat er sprake was van een behandeling zoals van een redelijk bekwame hulpverlener verwacht mag worden. Het college stelt verder vast dat de patiënte haar hulpverleners regelmatig heeft verzocht om terughoudend te zijn bij de informatieverstrekking aan de ouders. Zij was tijdens de behandeling door de psychotherapeut een (jong)volwassen vrouw en het is het college niet gebleken dat zij niet of onvoldoende is staat was om een zodanige bewuste keuze te maken. Dit betekent dat de psychotherapeut bij zijn contacten met de ouders gebonden was aan de beperkingen zoals door de patiënte aangebracht.Het verwijt dat hij niet of onvoldoende heeft gereageerd op telefoontjes, mails en verzoeken van de ouders, ziet het college in dat licht en ook dit klachtonderdeel is ongegrond. Ten aanzien van het handelen van de psychotherapeut als regiebehandelaar, wordt hem onder andere verweten dat hij onvoldoende beschikbaar was als aanspreekpunt. Hierover merkt het college op dat de regiebehandelaar niet zelf het aanspreekpunt hoeft te zijn, en niet zelf alle vragen hoeft te kunnen beantwoorden maar de weg naar de antwoorden moet weten te vinden. Het college oordeelt dat de psychotherapeut door tussenschakeling van een verpleegkundige met wie de patiënte een goede band had, voldoende invulling aan zijn taak en verantwoordelijkheid als regiebehandelaar heeft gegeven. Het college verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:239 Raad van Discipline Amsterdam 23-636/A/A 23-638/A/A

    Raadsbeslissing; ongegronde klacht; verweerders hebben niet in strijd met gedragsregel 15 gehandeld door voor hun cliënten op te treden in een procedure tegen klager. Immers, noch klager, noch de vennootschappen waarvan klager bestuurder is, zijn een voormalig cliënt van het kantoor van verweerders geweest.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:276 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5595

    Deels gegronde klacht tegen een psychotherapeut. De klacht is ingediend door de bestuurder van de zorginstelling waarin verweerster voorheen werkzaam was en waarvan zij ook medebestuurder is geweest. De klacht omvat meerdere onderdelen, waaronder het aangaan van een affectieve relatie met een (ex-)cliënt, onjuiste omgang met diens dossier, het zich onterecht uitgeven als geregistreerd supervisor schematherapie en schending van de privacy van cliënten van de zorginstelling. Het college komt tot het oordeel dat de klacht deels gegrond is en legt als maatregel een onvoorwaardelijke schorsing van drie maanden op. Het college oordeelt dat verweerster, door vrijwel direct na beëindiging van de behandeling zowel een zakelijke als een persoonlijke relatie met een ex-cliënt aan te gaan, in strijd heeft gehandeld met de Beroepscode voor psychotherapeuten. Verder heeft de psychotherapeut erkend dat zij onder andere werkaantekeningen uit het dossier van deze (ex-)cliënt heeft verwijderd. Voor zover het daarbij zou gaan om persoonlijke werkaantekeningen, zoals de psychotherapeut stelt, oordeelt het college dat wanneer dergelijke gegevens (tijdelijk) aan het dossier worden toegevoegd, zij dezelfde bescherming als andere dossiergegevens verdienen en zij niet zonder meer uit het dossier kunnen worden verwijderd. Het college acht de gegrondverklaarde klachtonderdelen ernstige misstappen waarbij verweerster er geen blijk van heeft gegeven voldoende inzicht te hebben in het kwalijke van haar handelen. Ook het belang van het correct naleven van basale regels over de omgang met het dossier en het afgeven van verklaringen lijkt zij onvoldoende te hebben geïnternaliseerd. Het college vindt daarom het opleggen van een schorsing voor de duur van drie maanden passend en geboden.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:277 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5596

    Deels gegronde klacht tegen een gz-psycholoog. De klacht is ingediend door de bestuurder van de zorginstelling waarin verweerster voorheen werkzaam was en waarvan zij ook medebestuurder is geweest. De klacht omvat meerdere onderdelen, waaronder het aangaan van een affectieve relatie met een (ex-)cliënt, onjuiste omgang met diens dossier, het zich onterecht uitgeven als geregistreerd supervisor schematherapie en schending van de privacy van cliënten van de zorginstelling. Het college komt tot het oordeel dat de klacht deels gegrond is en legt als maatregel een onvoorwaardelijke schorsing van drie maanden op. Het college oordeelt dat verweerster, door vrijwel direct na beëindiging van de behandeling zowel een zakelijke als een persoonlijke relatie met een ex-cliënt aan te gaan, in strijd heeft gehandeld met de Beroepscode voor psychologen. Verder heeft de psycholoog erkend dat zij onder andere werkaantekeningen uit het dossier heeft verwijderd. Voor zover het daarbij zou gaan om persoonlijke werkaantekeningen, zoals de psycholoog stelt, oordeelt het college dat wanneer dergelijke gegevens (tijdelijk) aan het dossier worden toegevoegd, zij dezelfde bescherming als andere dossiergegevens verdienen en zij niet zonder meer uit het dossier kunnen worden verwijderd. Het college acht de gegrondverklaarde klachtonderdelen ernstige misstappen waarbij verweerster er geen blijk van heeft gegeven voldoende inzicht te hebben in het kwalijke van haar handelen. Ook het belang van het correct naleven van basale regels over de omgang met het dossier en het afgeven van verklaringen lijkt zij onvoldoende te hebben geïnternaliseerd. Het college vindt daarom het opleggen van een schorsing voor de duur van drie maanden passend en geboden.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2023:240 Raad van Discipline Amsterdam 23-453/A/A

    Raadsbeslissing. De klacht heeft deels betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar. Verweerder wordt verweten dat de voorlopige boedelbeschrijving grove onjuistheden en nalatigheden bevat, dat verweerder heeft gefactureerd voor werkzaamheden die klager in feite zelf heeft verricht en dat verweerder niet is opgetreden tegen wandaden van de andere erfgenaam. De raad oordeelt dat verweerder zich bij de vervulling van de functie van vereffenaar niet zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is ondermijnd. Verweerder heeft steeds een goed te volgen verweer gevoerd tegen de aangevoerde klachten en in dat licht heeft klager zijn klachten onvoldoende onderbouwd.  Klager verwijt verweerder verder dat hij ten onrechte als zijn advocaat is opgetreden in een civiele procedure, terwijl hij die procedure had moeten voeren in zijn hoedanigheid als vereffenaar. Verweerder heeft in dit geval voldoende aangevoerd dat er geen enkele sprake was van tegenstrijdige belangen tussen de twee functies die hij bekleedde. Een positief resultaat in de civiele procedure zou ten goede komen van de boedel. Klager heeft onvoldoende aangetoond dat hij financieel nadeel heeft geleden, omdat alle kosten die verweerder in rekening heeft gebracht als advocaat van klager gedekt werden door diens rechtsbijstandsverzekering. Alle klachtonderdelen worden ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:278 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5682

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een gz-psycholoog. Klaagster is twee jaar in behandeling geweest bij de gz-psycholoog. De gz-psycholoog heeft klaagster (onder meer) gediagnosticeerd met trekken van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en een obsessieve-compulsieve persoonlijkheidsstoornis. Klaagster maakt de gz-psycholoog meerdere verwijten, onder meer over het (te laat) bespreken van de diagnose, de wijze van bejegening en het niet eerder beëindigen van de therapie. Het college stelt vast dat in het dossier is genoteerd dat de gz-psycholoog twee tot drie maanden na de start van de therapie heeft gesproken over de diagnose en oordeelt daarom dat de gz-psycholoog niet te lang gewacht heeft met het bespreken van de diagnose. Wat betreft een gegeven schouderklopje en het tijdens het handen schudden leggen van zijn hand op de hand van klaagster (beiden door de gz-psycholoog erkent), concludeert het college dat dit niet leidt tot tuchtrechtelijk klachtwaardig handelen. Het college kan de gz-psycholoog volgen in zijn uitleg dat hij alleen contact wilde maken met klaagster. Een korte aanraking (zoals een schouderklopje) kan uitdrukking zijn van de steunende attitude van de gz-psycholoog, hoewel een gz-psycholoog hier wel voorzichtig mee moet omgaan en zich bewust moet zijn van de therapeutische relatie. Naar het oordeel van het college heeft de gz-psycholoog de professionele grenzen niet overschreven. Over de beëindiging van de therapie overweegt het college dat beide partijen erkennen dat de werkrelatie moeizaam was en dat uit het dossier blijkt dat de gz-psycholoog meerdere keren met klaagster heeft gesproken over het eindigen van de therapie, maar dat klaagster dit niet wilde. De gz-psycholoog heeft toegelicht dat hij klaagster, ondanks zijn twijfels bij het laten voortduren van de behandeling, tijd en ruimte heeft willen geven in de hoop dat de werkrelatie zou verbeteren. Het college kan de gz-psycholoog in deze afweging volgen. De klacht is in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.